De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 7 november pagina 5

7 november 1925 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2526 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND SPLITSING BIJ DE MARINE door I c K D i E N AFZETTERIJ Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Jordaan Een van de belangrijkste onderwerpen voor de a.s. begrootingsdebatten vormt de splitsing der Marine. Zijn belangrijkheid ontleent dit onderwerp Wellicht nog meer aan hetgeen er mee samenhangt, of mee in verband gebracht wordt: de opheffing van het departement van Marine, meerdere zelfstandigheid van Indië, vlagvertoon enz., dan aan zijn onmiddellijken invloed op 's lands financiën en de particuliere belangen van het personeel. Uit de troonrede en de memorie van toelichting op hoofdstuk VI is gebleken, dat de Regeering tot de splitsing en de daaruit volgende opheffing van het departement van Marine besloten is. Dit besluit vloeit logisch voort uit reeds vroeger genomen maatregelen en besluiten. Het materieel is,zoonietformeel,dan toch feite lijk reeds gescheiden, en ten aanzien van het per soneel heeft de vorige regeering haar besluit tot splitsen bij herhaling kenbaar gemaakt. De door haar ingestelde commissie, de zgn. splitsings commissie heeft dan ook niet gelijk wel eens wordt voorgesteld tot taak om nopens de wenschelijkheid eener splitsing van het personeel te adviseeren, maar uitsluitend om voorstellen te doen nopens de wijze van uitvoering van het regeeringsbesluit. Met de splitsing van personeel en materieel zou de scheiding in hoofdzaken voltrokken zijn. De door de huidige regeering ondernomen reor ganisatie der marine zal dus niet anders doen, dan het onder vorige regeeringen begonnen werk voltooien. De Wijze waarop zij thans dit Werk heeft inge leid, is echter niet in alle opzichten gelukkig. Vooreerst heeft het een ietwat grappigen indruk gemaakt, dat in de troonrede nog over wogen wordt wat gelijktijdig in de memorie van antwoord als conclusie is voorgesteld. Voorts werd, als eerste uitvloeisel van het be sluit der regeering, de kapitein-luitenant ter zee van Hengel aan het Departement yan Marine geplaatst, met bestemming om te zijner tijd op te treden als directeur-generaal. Deze voorloopige keuze wekte al dadelijk verwondering. De heer van Hengel toch staat bekend als verklaard tegenstander van de regeeringsplannen. Wat voor reden was er dan om den Chef van den marinestaf, de aangewezen autoriteit om der gelijke plannen uit te werken, voorbij te gaan, door een veel jonger marine-officier boven hem te doen optreden alseerstenadviseur van den Minister? Juist de keuze van een tegenstander ontnam den Minister het eenige argument dat zulk een voorbijgang begrijpelijk en aannemelijk had kunnen maken, nml. de behoefte aan een mede stander. Anderzijds ontstond daardoor ook eenige on rust bij gelijkgezinden, die meenden te moeten vreezen dat de invloed van een tegenstander der Regeeringsplannen op zulk een belangrijken post wel eens noodlottig voor die plannen kon worden, door de aanmerkelijke versterking, die de stille kracht" aan het Departement er door verkreeg. Aldus slaagde de minister er in bij deze eerste daad naar beide zijden ontstemming en onrust te wekken. De motiveering, waarmede de memorie van toelichting op hoofdstuk VI de nieuwe plannen inleidt, klinkt niet overtuigend, lijkt niet scherp omlijnd. Het begint al met den eersten zin: De regeering is van meening dat de verantwoor delijkheid voor de verdediging van NederlandschIndiëin haar geheel moet berusten bij den Minister van Koloniën." Voor zulk een allerbelangrijkst onderwerp zal toch de heele Regeering wel verantwoordelijk blijven. Des te ongelukkiger is het juist op dit moment om den schijn aan te nemen, alsof de overige leden van het Kabinet aldus hun aandeel in die verantwoordelijkheid van zich af willen wentelen op den dierbaren ambtgenoot van Koloniën. Even Weinig geslaagd is 's ministers poging om in veranderde omstandigheden een argument voor de splitsing te ontdekken: door de beperkte doelstelling voor de Indische weermacht is", vol gens de memorie, het karakter der maritieme defensie van meer localen aard geworden, en voor de kustverdediging kan over het algemeen met veel eenvoudiger materieel worden volstaan dan voor Indië." Die locale aard" en het eenvoudiger materieel" zijn echter geen nieuwe elementen. Zij bestonden ook aldus in de vlootwet. De verandering ligt dan ook niet in de omstan digheden maar alleen bij de Regeering zelve, die uit dezelfde gegevens tot een andere conclusie komt dan haar voorgangster ten tijde der vloot wet. OROOTE KONING, UIT TEHERAN KOMT BERICHT, DAT MEN UWE MAJESTEIT HEEFT AFGEZET!' Zij . . . HIK: . . . OOK AL? VOOR . . . HIK . . . VOOR WELK BEDRAG?" Hetzelfde verschijnsel doet zich ook voor bij de overige argumenten der memorie. Zoo de wederkeerige steun van de beide deelen der Marine, die als grondslagvoor de tegenwoordige organisatie zou gelden, en waarvan voor den ver volge zou worden afgezien. Metterdaad is reeds thans dit wederkeerig verleenen van steun slechts een fictie en voor zoover zij werkelijkheid zou kunnen worden, zal de splitsing dat toch niet behoeven te verhinderen. Evenzoo de poging om een nieuw voordeel te ontdekken in het geven van een vaste bestemming aan de schepen voor Indiëdan wel voor Neder land: Indien de bestaande eenheid der Marine werdgehandhaafd,zou het onvermijdelijk zijn voor den dienst in Nederland verschillende schepen van veel kostbaarder type te bouwen dan voorhet vervullen van de verdedigingstaak hier te lande noodig is." Is men dan aan het Departement reeds vergeten dat de vlootwet, welke het behoud der eenheid vooropstelde, niettemin van die onvermijdelijk heid" volkomen afstand had gedaan? Kortom, de Regeering tracht tevergeefs een verklaring te geven voor iets Wat, goed beschouwd, geen nadere verklaring behoeft nml. voor zoover haar plannen bestaan in het aanvaarden van de consequenties van de reeds bestaande of voorge nomen splitsing van personeel en materieel. Komt die splitsing volledig tot uitvoering, dan zou het Waarlijk weinig zin hebben om het beheer van de gescheiden deelen toch vereenigd te houden, even weinig als dit het geval zou zijn voor de beide landmachten. Reeds thans is de regeling niet in overeen stemming met de eischen van den toestand; terwijl de hoofdtaak der marine in Indiëligt, woont niettemin verreweg het grootste deel van het personeel in Holland, wordt dus ook verreweg het grootste deel van den diensttijd daar door gebracht; bovendien bevinden zich ook de leiding gevende organen in Holland, waar de taak der Marine van zeer ondergeschikte beteekenis ge worden is. Verder leidt de omstandigheid, dat het grootste deel van het Marinepersoneel in Holland ver blijft, daar tot een groot overcompleet, hetgeen niet alleen schatten verslindt, maar bovendien ongunstig werkt op de waarde van het personeel. Ook de inmenging van een Hollandsch Depar tement in de voorbereiding der Indische defensie moet noodwendig een ongunstigen invloed uit oefenen op het verkrijgen van eenheid in die voorbereiding tusschen de verschillende Indische organen, gelijk in Holland soortgelijke nadeelige werking wordt ondervonden, doordat de drie takken van defensie: lucht, zee- en landmacht, over twee militaire departementen verdeeld zijn. Het merkwaardige nu is, dat de memorie van Toelichting met geen woord rept over de betee kenis van de reorganisatie voor de waarde der strijdmacht, noch over de mogelijkheid om daar door tot een doelmatiger voorbereiding der ver dediging te geraken. Het is alsof de Regeering die factoren als zonder eenig belang beschouwt. Ook over het kostenvraagstuk laat de memorie zich slechts aarzelend en onbeholpen uit. De opruiming, die na de splitsing in de top zware Hollandsche personeelsorganisatie zal ge houden kunnen worden, stelt de memorie eveneens heel sober voor: De regeling zal ten gevolge hebben, dat de sterkte van het personeel voor de marine van Nederland kleiner kan zijn dan thans het geval is." Niet licht zal men in deze laatste argumenten een bevestiging zien van de jaarlijksche besparing van ? 10, resp. ? 6V4 millioen, die de ministers Colijn en Westerveld reeds van de splitsing van het personeel voorspelden. Terwijl alzoo de memorie van toelichting ver geefs het Regeeringsstandpunt tracht te verklaren uit nova, die inderdaad reeds van gisteren of eergisteren zijn, laat zij de werkelijke groote voordeelen die dat standpunt alleszins aanne melijk maken, onbelicht. Uit deze memorie spreekt niet de toon van een overtuigd voorstander der Regeeringsplannen. Men hoort er veeleer het geluid in van een onwillig Departement. Alles bijeen levert de memorie van toelichting maar een heel slappe verdediging van een sterke zaak, schijnt zij er zelfs opgericht te zijn den tegen standers vrij spel te laten. Is het om dezen daarna in de memorie van antwoord te verpletteren? Wij hopen het te beleven, maar voorhands Wekt de M.v.T. daaromtrent geen illusie. Is het de stille kracht van het Departement, die aldus den minister bond? Het is mogelijk. Maar zoover behoeft men niet eens te gaan. Immers het is begrijpelijk genoeg ook zonder stille kracht" dat een tegenstander geen wanne verdediging kan leveren. Dat is minder de fout van den tegenstander dan'.. . . logisch gevolg van de vergissing, die een tegenstander deed bestemmen tot eersten adviseur.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl