De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 14 november pagina 11

14 november 1925 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

Nol 2527 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND tt BETTY HOLTROP?v. GELDER ^GUSTA CHRISPIJN?MULDER ANNA KLAASSEN THEO MANN Louis DE VRIES ling werd van het Tooneel-miunend Ro terdari), dat in haar nog steeds de eerste tooneelspeelster ziet. Sophie de Vries, hier afgebeeld als Ilka" in Inkwartiering", te zamen met den grooten Tourniaire, debuteerend als leerlinge harer Moeder en langzamerhand opklimmend tot een der beste actrices, de eerste, die Salomé" van Oskar Wilde vertolkte en nu nog een sieraad is van het Neder landsen". Carolina van Dommelen, de temperament volle kunstenares, een talent, waarvan alles te maken ware geweest, als zij, niet telkens van di rectie veranderend, zichzelf onder leiding had ge steld van onzen besten regisseur; de actrice,die't durfde wagen op te komen voor de rechten harer collega's, die nu nog een onzer knapste actrices is en eene journaliste met groote capaciteiten. Gusta Chrispijn Mulder en Anna K'aassen, eer tijds de twee schoonheden van 't Nederlandsch Tooneel. Terwijl de eerste nog altijd een goede kracht is, nu aan het Odeon-Theater, is de andere, naar Indiëgetogen, waar zij werkzaam is als leerares in spreken en als regisseuse van dilettanten-vereenigingen. E. W. de Blauw, eertijds bij Prot bekend om zijne aardige creatie's in de Fransche blijspelen, zelf eenige malen directeur en regisseur van een en semble, is nergens verbonden, maar beraamt weer plannen voor eene nieuwe tournee. Wat was Emma Morel nu 25 jaar geleden een lieve verschijning en hoe blonken hare creatie's in het soubrette-genre uit boven die van zoovelen! Jaren lang een sieraad van ,,het Nederlandsch", bleef ze daarna engagementloos, om nu bij het gezelschap Rika Hopper op te treden, soms nog als soubrette, maar ook als Grande-Coquette. Pietje Kohier van Dijk, nu ook al ongeveer twintig jaar aan 't tooneel, heef t vooral op operette gebied reeds veel moois gegeven. Sophie Spree te Mijtelaar, die in 't begin van hare carrière dealgemeene aandacht trok door hare creatiejn Het teeken des Kruises", was jaren lang niet meer op de planken. Dit jaar is zij, her steld van eene langdurige ziekte, weer in Plankenland verschenen. Louis Saalborn, de universal-artist, (schilder, componist, tooneelspeler) heeft zich in een tiental jaren opgewerkt tot een vooraanstaand acteur en regisseur, en tot artistiek leider van het Nieuwe Nederlandsch Tooneel". Amelie Orelio, de begaafde opera-zangeres en zangleerares, heef t wel alle ups en downs van het tooneelleven meegemaakt en leeft nu, door de meesten vergeten en onbekend bij 't jongere ge slacht, in den Haag. Allen, behalve enkelen, die nu nog op het top punt van hun roem zijn, zullen beamen, wat ik in den aanvang schreef, en toch zullen zij nog met hart eri ziel het Tooneel aanhangen en alleen spreken over den heerlijken tooneel-tijd."J SCHILDERKUNST-KRONIEK DITTLINGER IN PICTURA, DEN HAAG. Ik heb vroeger en met nadruk Vermeer van Delft een der groote Provincialen genoemd, zooals een ander maal ik met meer terughoudendheid (want hij is niet zoo groot) Fantin Latcur een der Provincialen heb geheeten. Met dit provincialisme bedoelde ik toen een eigenschap, als een luwte in een storm, de eigenschap der voortdurendinnige beschouwing, een eigenschap eer te vinden SOPHIE DE VRIES en E. J. J. B, TOURNIAIRE_, (Inkwartiering)^ in een stad der stille provincies dan in een stad, waar vertier, verkeer, ontroering en terugslag, opwinding en inzinking hevige en plotselinge sterke vormen kunnen aannemen, waar dus hel hartstochtelijke! natuurlijk er is dan de stille en rijke verteedering, die de dingen tracht te kennen tot aan den Wortel in de donkere aarde. Van zulk werk heeft het werk van Dittlinger totaal niets ;[het mist daarvoor den rijkdom, en de kunde, die 't noodig en noodzakelijk gevolg van zoodanigen rijkdom. Het mist deze dingen openbaar. Het mist zooveel, dat ge zoudt Willen zeggen: het werk heeft geen waarde. Laat ik dadelijk zeggen, dat Dittlinger nooit psychische of picturale waarden bezit, die een indringende beschouwing langdurig verdragen; er is vóór dit Werk staande nooit een stijgende lust in u tot het bezitten daarvan. En toch is het werk van Ditt linger in sommige uitingen niet geheel-en-al niets; het vertolkt in zijn onzekere schildering soms iets, dat toch bestaat, en dat wij, Hollanders, zeker herkennen en erkennen. Het Werk vertolkt de kleinsteedschheid, het mat staren naar een zelfde uitzicht; het bijna levenlooze leven. Het vertoont dit kleinsteedsche niet als iets, dat in zich zelf dat bijna sterven overwon, dat haast afgeleefd zijn van al die dingen (want dan kon het groot zijn !) maar het vertolkt als een der dergelijke kleinsteedschen dit klein steedsche leven.... Het ziet de dingen (en dan nog maar soms!) als d. oude juffrouw, de on» getrouwde dat ziet van uit haar altijd eender raam en van uit zelden andere gedachten maar het ziet toch die dingen soms zóó, en dat is toch iets. (Overschat niet wat ik hier defineer van Dittlinger, want het werk kan veel keer ganschen-al niets beteekenen; het is gemakkelijk hope loos; het is gemakkelijk onkunde en leegte, maar het is dat niet immer ten eenenmale !) En zóó Ditllinger zijn eigen beperkingen kende, zou hij meer realiseeren. Het spreekt vanzelf, dat hij volkomen onbelangrijk wordt, als hij tot het werkelijk-romantische wil naderen, en op wil klimmen tot de groote scènes van het innerlijk en van het leven. Hij kan de figuur niet; hij kan figuren niet mee laten gaan in wijde stijging of treurigen val; hij kan alleen (en ik herhaal: zelden) het kleinsteedsche benaderen, en de kleinsteedsche gezindheden. Ik schrijf dit artikel, zóó lang over zóó weinig werkelijks, alleen in de hoop, dat hij zijn beperking moge ervaren. Dan zal hij misschien (hij produceere zoo min mogelijk; hij zij zuinig met wat hij aanbiedt!) een schilder worden, waarvan iets zal overblijven in een eigen aardige vertolking van iets, dat we zelden zien gegeven. Hij moet den tijd zich gunnen; de dorrende [blaèrcn in de kleine steden vallen langzaam in het late licht! Iets van wat ik het kleinsteedsche noem vinden we (we vonden het kleinsteedsche sterker en zekerder in Karsen) in het schilderij het bezoek te Middelburg", en het zit daar zoo wel in het aankomend gerlj-tje als meer nog in de schildering van het huis zelf. Het zelfde is in het stilleventje met het uitzicht door het raam op een leeg pleintje; het zelfde is iets wranger en tegelijk meer mallotig in het schilderijtje, dat hij De Herinneringen" heet, en waar het oude juff rouwtje een symbool ongeveer is van vele in kleine steden te loor gegane vrouwe levens. PLASSCHAERT JETJE .ROOS HERMANN SCHWAB MlEN^SCHWAB ANNA ROSSINU E. W. DE BLAUW

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl