Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2527
Naar liet portret van Jan Veth
Prof. Mr. D. JOSEPHUS JITTAf
door Mr. Dr. W. F. VAN LEEUWEN
Vice- President van den Raad van State
,,Mr. Jitta is hedennacht overleden".
Dit was het eerste bericht, dat mij hedenochtend bereikte.
De slag kwam niet onverwacht, maar toch vroeger dan de
omstandigheden van den laatsten tijd konden doen vermoeden.
Jitta laat een groote leegte achter; in de vacature zal worden
voorzien, maar het zal der Regeering moeite kosten iemand
te vinden van hetzelfde gehalte.
Jitta was een man van groote geestkracht en zij die liet
voorrecht hebben gehad met hem te mogen samenwerken, zijn
vol bewondering voor de wijze waarop hij onder de meest
droevige omstandigheden des levens zijn taak wist te vervullen
en zijn humor wist te bewaren.
Uitnemend jurist als hij was, schier op ieder gebied van het
Recht, had hij zijn liefde verpand aan het Internationaal
Privaatrecht, waarin hij zijn groote triomphen heeft gevierd.
Zijn buitengewone scherpzinnigheid kwam daarbij ten volle
tot uiting en zoowel in het buitenland als in het binnenland wist
hij zich een voorname plaats te veroveren onder de-corypheeè'n
op het gebied van het Internationaal Privaatrecht.
In aangename herinnering zal blijven de man, die door zijn
uitnemende karaktereigenschappen en zijn aangename vormen
zich de vriendschap en de genegenheid heeft weten te verwerven
van zeer velen.
's-Gravenhage, Dinsdag K) November.
AANVANKELIJKE RELIGIE
door Ds. W. M A c K E N z i E
In het geestesleven van onze dagen krijgt de
godsdienst weder haar eigen plaats.
Er is een tijd geweest Waarin intellectueelen en
cultuur-menschen de schouders ophaalden over
elk religieus getuigenis. De wetenschap en de
wereld met haar technische cultuur hadden de
religie overwoekerd. Die tijd is voorbij. De ziel van
den mensch, op het punt van honger om te komen,
is zichzelf Weer bewust geworden en heeft haar
rechten hernomen.
Er is een tijd geweest, waarin godsdienst was
geworden tot den dienst van het ware, het goede,
en het schoone. Dat was een tijd waarin de religie
zich schaamde Voor zichzelf. Het woord God"
durfde iij nauwelijks meer te noemen, hoe weinig
inhoud ze er ook aan gaf, hoezeer ze zich ook
hoedde de traditioneele en deels versleten attri
buten met Gods naam te verbinden. Godsdienst
Werd wijsbegeerte, of, zoo hij nog zich zelf hand
haafde, liep hij met den hoed in de hand in het
gevolg van de wetenschap. Men vereenzelvigde
God met het ware en dit was toch eigenlijk
slechts intellectueel te kennen.
In dien tijd vereenzel
vigde men [God ook met
het goede J?en vroom
heid werd eigenlijk zede
lijkheid. Of, als de religie
toch eigen kleur wilde be
houden, kende zij God als
de macht van het goede,
grondvestte zij zich op de
zedelijkheid, werd dus een
afgeleide grootheid, geen
onmiddellijk leven.
Geesten, in wie meer het
aesthetische dan het ethi
sche of 't logische element
overheerschte, maakten in
dien tijd den godsdienst
afhankelijk van de kunst
en dus daaraan onderge
schikt. Godsdienst werd de
dienst der schoonheid,
coquetteerde ook met haar,
ging in het aesthetische
leven op. Of, zoo dit niet
het geval was, leefde de
godsdienst van het voedsel
dat hij uit de handen der
kunst ontving, bestond hij
krachtens haar waarheid.
Deze tijd is voorbij. In
onze dagen staat de religie
niet meer op het tweede
plan van het geestesleven,
maar op het eerste plan.
Zij is niet langer een af
hankelijke, afgeleide groot
heid. Zij is zichzelf weer
geworden, een zelfstandige
kracht, zij heeft haar eigen
leven. De religie is zich
haar onmiddellijkheid be
wust geworden. Zij bestaat
krachtens haar eigen erva
ringen van den Geest, van
hetOnaardsche.het
Bovenmenschelijke, het Onein
dige, de Eeuwigheid, het
Heilige. De namen doen
er niet toe het gaat om
het beleven van hooger
Werkelijkheid midden in
deze Wereld. De religieuse
mensch weet zich weer, op
Welke wijze ook, met God
verbonden. Daarmede is
het religieuze leven niet
afzonderlijk gesteld, los van
het ethische, het aestheti
sche, het logische neen,
het is daarmede verbonden.
Maar het omvat deze erva
ringen in plaats van er
uit te worden afgeleid.
Aldus heeft in het geestes
leven van onzen tijd de
religie weer haar eigen
plaats gekregen.
Wij zouden hiervan vele
teekenen kunnen aanwij
zen. Voor heden noemen
wij er n: het verschij
nen van Just Havelaars
boek: De Religie der
ziel" 1). Hier zijn ons
eigenlijk een 150-tal bladzij
den aforismen gegeven,
waarvan elk zijn waarde
heef t. Just Havelaar schrijf t
soms boud. Hij is een en
kele maal wel de aesthetische geest met zijn
kijkjes en zetjes. Ik zou ook niet graag alles wat
hij zegt onderschrijven. Als hij b.v. betuigt
dat alleen de krankzinnigen en de
gemummifieèrde dogmatici niet twijfelen een eer
lijk mensch is een mensch vol twijfel ??dan
zegt hij hier toch een felle, maar eenzijdige waar
heid. Zijn er niet, zij het weinige, begenadigde
menschen, onderde vrouwen vooral, Wier kinderlijk
geloof het zuivere en blijvende wezen van hun
leven is? Ik zou ook niet willen zeggen dat Have
laar hier het religieuze leven heeft uitgebouwd.
Maar dit Wil hij ook niet. Hij wil slechts de
essentieele elementen van het religieuse voelen
aanduiden", ,,de elementaire aandoeningen van
het religieuse leven omschrijven". En dit doet hij
persoonlijk, warm, in diepe tonen. Het is een
doorleefd boek, een getuigenis. Religie is voor
hem naar haar eeuwig wezen: de zelfontdekking
van de ziel. Zij heeft haar eigen, heilige leven. De
periode der redelijke religie is voorbij. Religie
heeft met redelijkheid niets geineen. Religie is wat
zij altijd was: het bewustzijn eener andersoortige
waarheid dan die der logica". Ook ontstijgen de
religieuse hoogtemomenten aan de schoonheid
en wat Just Havelaar hierover zegt, Wordt dubbel
belangrijk omdat hij het zegt. Religie, zoo getuigt
hij, zoowel in haar supréme oogenblikken van Ver
rukking, als in de meer concrete sfeer der ethiek,
vormt een eigen, een afzonderlijk gebied van den
geest. Het moet van meet af aan goed worden ver
staan, dat in haar wezen de religie niet met de
kunst mag vereenzelvigd Worden, ook al kan het
kunstwerk de religieuse ontroering met groote
macht openbaren, ja, al zal elke hooggestemde
belijdenis van religieus leven onwillekeurig tot
schoonheid worden
Zoo geeft Just Havelaar de religie haar eigen
plaats, en hij geeft haar de eerste plaats in het
geestesleven. Hij grondvest haar psychologisch,
maar zijn religie verwordt niet tot psychologie:
hij ziet de religie als innerlijke ervaring. Hiermede
kant hij zich tegen openbarings-godsdienst. Dit
moge juist zijn, voorzoover hij onder openbarings
godsdienst verstaat ? en dit doet hij ? dien
godsdienst, welke zich aandient als de gansche
waarheid, nu en voor eeuwig. Maar heeft open
baring ook niet een anderen zin: goddelijke ge
tuigenis dat van buiten af tot ons komt en door
onze ziel Wordt ontvangen en herkend? Dit ont
kent Havelaar niet, maar hierop legt hij geen na
druk. Dit lijkt mij jammer, omdat onze religie deels
van zulke openbaringen leeft. Dit lijkt mij ook on
juist, omdat Havelaars religie ook door zulke getui
genissen is beïnvloed en mede gevormd. Tot de
elementaire en essentieele aandoeningen van het
religieuse leven rekenthij:hetheiligheidsbesef,den
drang tot overgave, de liefde en aan ieder van
deze drie wijdt hij een hoofdstuk van zijn boek.Zijn
deze ervaringen van de ziel los yan wat in de
historie en elders ons is gegeven, los van open
baringen dus? Zijn het juist niet dikwijls open
baringen als in de gestalte van Christus
gegeven die het religieuse leven in ons wekken
en mede vormen? Er is waarheid in 't Woord
van des Amorie van der Hoeven Jr. een woord
dat uitgebreid kan worden :
,,Gods woord staat in elk menschenhart te lezen,
Maar Christus gaf er klanken aan."
Wordt echter ons hart niet dikwijls door die
klanken wakker?
De religie blijft er evenzeer om psychisch feit
en innerlijke ervaring".
Deze vraag stelde ik mij, lezende Havelaars boek.
En wie het leest,wordt wel vaker tot vragen gebracht
en ook wel tot tegenspraak geprikkeld. Zoo b.v.
waar hij het opneemt voor den onpersoonlijker!
God. Diepe waarheid ligt in zijn woord: Het
eeuwig onuitsprekelijke is niet.te bepalen
inbegrips-voorstellingen, niet te begrenzen in symbolen.
Slechts zoolang de mensch dit waarachtig beseft,
is hij van God vervuld en zal zijn Godsconceptie
niet al te godslasterlijk zijn. Laat God blijven wat
hij immer was: de grond der dingen, de vlam van
't mysterie, het heilig weten der nniverseele eenheid
en meer dan dit, mijn God: de overweldigende
waarheid en macht van den geest waaraan wij ons
overgeven". Maar is 't dan juist als hij er op Iaat
volgen: neen, het aanroepen van den persoon
lijken God is de diepste uiting niet van het gebed"?
Wie God persoonlijk noemt, beperkt hem niet,
maar duidt daarmede aan de ervaring van een
persoonlijk verband. Als Havelaar God noemt
den geest, waaraan hij zich overgeeft, mijn God"
kan hij dan nog spreken van een
onpersoonlijken God? Wie in zichzelf den goddelijken wil
ervaart, durft gelooven in een persoonlijken
God. En wie dit, uit huivering, niet Waagt,
spreke dan toch liever van een boven-persoon
lijken dan van een onpersoonlijken God.
Maar deze en dergelijke tegenwerpingen ma
kende, bedenken wij ons dat Havelaar slechts de
elementaire aandoeningen van het religieuse
leven," de aanvankelijke religie wil beschrijven
en dat er dus over den opbouw en uitbouw van
't religieuse overtuigingsleven meer te zeggen valt
dan hij geeft. En dan danken wij hem voor zijn
eerlijk en diep-innerlijk getuigenis, voor den
rijkdom van zijn boek. Hierin gaat het om het
wezenlijke van de religie in haar onmiddellijk
heid. En wij beleven dit, in elk hoofdstuk.
Voor Havelaar is religie middelpunt van het
innerlijke leven. En zij is boven alles voor allen:
de Bevrijding.
1) Van Loghum, Slaterus en Visser te Arnhem.
loninklijki Heubellunspoit-llaatscliappj
DE GRUYTER &Co.
DEN HAAQ
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein