De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 14 november pagina 2

14 november 1925 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2527 Naar liet portret van Jan Veth Prof. Mr. D. JOSEPHUS JITTAf door Mr. Dr. W. F. VAN LEEUWEN Vice- President van den Raad van State ,,Mr. Jitta is hedennacht overleden". Dit was het eerste bericht, dat mij hedenochtend bereikte. De slag kwam niet onverwacht, maar toch vroeger dan de omstandigheden van den laatsten tijd konden doen vermoeden. Jitta laat een groote leegte achter; in de vacature zal worden voorzien, maar het zal der Regeering moeite kosten iemand te vinden van hetzelfde gehalte. Jitta was een man van groote geestkracht en zij die liet voorrecht hebben gehad met hem te mogen samenwerken, zijn vol bewondering voor de wijze waarop hij onder de meest droevige omstandigheden des levens zijn taak wist te vervullen en zijn humor wist te bewaren. Uitnemend jurist als hij was, schier op ieder gebied van het Recht, had hij zijn liefde verpand aan het Internationaal Privaatrecht, waarin hij zijn groote triomphen heeft gevierd. Zijn buitengewone scherpzinnigheid kwam daarbij ten volle tot uiting en zoowel in het buitenland als in het binnenland wist hij zich een voorname plaats te veroveren onder de-corypheeè'n op het gebied van het Internationaal Privaatrecht. In aangename herinnering zal blijven de man, die door zijn uitnemende karaktereigenschappen en zijn aangename vormen zich de vriendschap en de genegenheid heeft weten te verwerven van zeer velen. 's-Gravenhage, Dinsdag K) November. AANVANKELIJKE RELIGIE door Ds. W. M A c K E N z i E In het geestesleven van onze dagen krijgt de godsdienst weder haar eigen plaats. Er is een tijd geweest Waarin intellectueelen en cultuur-menschen de schouders ophaalden over elk religieus getuigenis. De wetenschap en de wereld met haar technische cultuur hadden de religie overwoekerd. Die tijd is voorbij. De ziel van den mensch, op het punt van honger om te komen, is zichzelf Weer bewust geworden en heeft haar rechten hernomen. Er is een tijd geweest, waarin godsdienst was geworden tot den dienst van het ware, het goede, en het schoone. Dat was een tijd waarin de religie zich schaamde Voor zichzelf. Het woord God" durfde iij nauwelijks meer te noemen, hoe weinig inhoud ze er ook aan gaf, hoezeer ze zich ook hoedde de traditioneele en deels versleten attri buten met Gods naam te verbinden. Godsdienst Werd wijsbegeerte, of, zoo hij nog zich zelf hand haafde, liep hij met den hoed in de hand in het gevolg van de wetenschap. Men vereenzelvigde God met het ware en dit was toch eigenlijk slechts intellectueel te kennen. In dien tijd vereenzel vigde men [God ook met het goede J?en vroom heid werd eigenlijk zede lijkheid. Of, als de religie toch eigen kleur wilde be houden, kende zij God als de macht van het goede, grondvestte zij zich op de zedelijkheid, werd dus een afgeleide grootheid, geen onmiddellijk leven. Geesten, in wie meer het aesthetische dan het ethi sche of 't logische element overheerschte, maakten in dien tijd den godsdienst afhankelijk van de kunst en dus daaraan onderge schikt. Godsdienst werd de dienst der schoonheid, coquetteerde ook met haar, ging in het aesthetische leven op. Of, zoo dit niet het geval was, leefde de godsdienst van het voedsel dat hij uit de handen der kunst ontving, bestond hij krachtens haar waarheid. Deze tijd is voorbij. In onze dagen staat de religie niet meer op het tweede plan van het geestesleven, maar op het eerste plan. Zij is niet langer een af hankelijke, afgeleide groot heid. Zij is zichzelf weer geworden, een zelfstandige kracht, zij heeft haar eigen leven. De religie is zich haar onmiddellijkheid be wust geworden. Zij bestaat krachtens haar eigen erva ringen van den Geest, van hetOnaardsche.het Bovenmenschelijke, het Onein dige, de Eeuwigheid, het Heilige. De namen doen er niet toe het gaat om het beleven van hooger Werkelijkheid midden in deze Wereld. De religieuse mensch weet zich weer, op Welke wijze ook, met God verbonden. Daarmede is het religieuze leven niet afzonderlijk gesteld, los van het ethische, het aestheti sche, het logische neen, het is daarmede verbonden. Maar het omvat deze erva ringen in plaats van er uit te worden afgeleid. Aldus heeft in het geestes leven van onzen tijd de religie weer haar eigen plaats gekregen. Wij zouden hiervan vele teekenen kunnen aanwij zen. Voor heden noemen wij er n: het verschij nen van Just Havelaars boek: De Religie der ziel" 1). Hier zijn ons eigenlijk een 150-tal bladzij den aforismen gegeven, waarvan elk zijn waarde heef t. Just Havelaar schrijf t soms boud. Hij is een en kele maal wel de aesthetische geest met zijn kijkjes en zetjes. Ik zou ook niet graag alles wat hij zegt onderschrijven. Als hij b.v. betuigt dat alleen de krankzinnigen en de gemummifieèrde dogmatici niet twijfelen een eer lijk mensch is een mensch vol twijfel ??dan zegt hij hier toch een felle, maar eenzijdige waar heid. Zijn er niet, zij het weinige, begenadigde menschen, onderde vrouwen vooral, Wier kinderlijk geloof het zuivere en blijvende wezen van hun leven is? Ik zou ook niet willen zeggen dat Have laar hier het religieuze leven heeft uitgebouwd. Maar dit Wil hij ook niet. Hij wil slechts de essentieele elementen van het religieuse voelen aanduiden", ,,de elementaire aandoeningen van het religieuse leven omschrijven". En dit doet hij persoonlijk, warm, in diepe tonen. Het is een doorleefd boek, een getuigenis. Religie is voor hem naar haar eeuwig wezen: de zelfontdekking van de ziel. Zij heeft haar eigen, heilige leven. De periode der redelijke religie is voorbij. Religie heeft met redelijkheid niets geineen. Religie is wat zij altijd was: het bewustzijn eener andersoortige waarheid dan die der logica". Ook ontstijgen de religieuse hoogtemomenten aan de schoonheid en wat Just Havelaar hierover zegt, Wordt dubbel belangrijk omdat hij het zegt. Religie, zoo getuigt hij, zoowel in haar supréme oogenblikken van Ver rukking, als in de meer concrete sfeer der ethiek, vormt een eigen, een afzonderlijk gebied van den geest. Het moet van meet af aan goed worden ver staan, dat in haar wezen de religie niet met de kunst mag vereenzelvigd Worden, ook al kan het kunstwerk de religieuse ontroering met groote macht openbaren, ja, al zal elke hooggestemde belijdenis van religieus leven onwillekeurig tot schoonheid worden Zoo geeft Just Havelaar de religie haar eigen plaats, en hij geeft haar de eerste plaats in het geestesleven. Hij grondvest haar psychologisch, maar zijn religie verwordt niet tot psychologie: hij ziet de religie als innerlijke ervaring. Hiermede kant hij zich tegen openbarings-godsdienst. Dit moge juist zijn, voorzoover hij onder openbarings godsdienst verstaat ? en dit doet hij ? dien godsdienst, welke zich aandient als de gansche waarheid, nu en voor eeuwig. Maar heeft open baring ook niet een anderen zin: goddelijke ge tuigenis dat van buiten af tot ons komt en door onze ziel Wordt ontvangen en herkend? Dit ont kent Havelaar niet, maar hierop legt hij geen na druk. Dit lijkt mij jammer, omdat onze religie deels van zulke openbaringen leeft. Dit lijkt mij ook on juist, omdat Havelaars religie ook door zulke getui genissen is beïnvloed en mede gevormd. Tot de elementaire en essentieele aandoeningen van het religieuse leven rekenthij:hetheiligheidsbesef,den drang tot overgave, de liefde en aan ieder van deze drie wijdt hij een hoofdstuk van zijn boek.Zijn deze ervaringen van de ziel los yan wat in de historie en elders ons is gegeven, los van open baringen dus? Zijn het juist niet dikwijls open baringen als in de gestalte van Christus gegeven die het religieuse leven in ons wekken en mede vormen? Er is waarheid in 't Woord van des Amorie van der Hoeven Jr. een woord dat uitgebreid kan worden : ,,Gods woord staat in elk menschenhart te lezen, Maar Christus gaf er klanken aan." Wordt echter ons hart niet dikwijls door die klanken wakker? De religie blijft er evenzeer om psychisch feit en innerlijke ervaring". Deze vraag stelde ik mij, lezende Havelaars boek. En wie het leest,wordt wel vaker tot vragen gebracht en ook wel tot tegenspraak geprikkeld. Zoo b.v. waar hij het opneemt voor den onpersoonlijker! God. Diepe waarheid ligt in zijn woord: Het eeuwig onuitsprekelijke is niet.te bepalen inbegrips-voorstellingen, niet te begrenzen in symbolen. Slechts zoolang de mensch dit waarachtig beseft, is hij van God vervuld en zal zijn Godsconceptie niet al te godslasterlijk zijn. Laat God blijven wat hij immer was: de grond der dingen, de vlam van 't mysterie, het heilig weten der nniverseele eenheid en meer dan dit, mijn God: de overweldigende waarheid en macht van den geest waaraan wij ons overgeven". Maar is 't dan juist als hij er op Iaat volgen: neen, het aanroepen van den persoon lijken God is de diepste uiting niet van het gebed"? Wie God persoonlijk noemt, beperkt hem niet, maar duidt daarmede aan de ervaring van een persoonlijk verband. Als Havelaar God noemt den geest, waaraan hij zich overgeeft, mijn God" kan hij dan nog spreken van een onpersoonlijken God? Wie in zichzelf den goddelijken wil ervaart, durft gelooven in een persoonlijken God. En wie dit, uit huivering, niet Waagt, spreke dan toch liever van een boven-persoon lijken dan van een onpersoonlijken God. Maar deze en dergelijke tegenwerpingen ma kende, bedenken wij ons dat Havelaar slechts de elementaire aandoeningen van het religieuse leven," de aanvankelijke religie wil beschrijven en dat er dus over den opbouw en uitbouw van 't religieuse overtuigingsleven meer te zeggen valt dan hij geeft. En dan danken wij hem voor zijn eerlijk en diep-innerlijk getuigenis, voor den rijkdom van zijn boek. Hierin gaat het om het wezenlijke van de religie in haar onmiddellijk heid. En wij beleven dit, in elk hoofdstuk. Voor Havelaar is religie middelpunt van het innerlijke leven. En zij is boven alles voor allen: de Bevrijding. 1) Van Loghum, Slaterus en Visser te Arnhem. loninklijki Heubellunspoit-llaatscliappj DE GRUYTER &Co. DEN HAAQ AMSTERDAM ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl