Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2527
HET LEESMUSEUM
fe
|3
i
| [f
if
Het Leesmuseum viert dezer dagen zijn
honderdvijf-en-twintig-jarig bestaan. Het gaat dus op
met het eeuwjaar; zijn stichting valt samen
met den aanvang der negentiende eeuw. Op zich
zelf is het al een feit van beteekenis, dat in dezen
tijd van snelle veranderingen op maatschappelijk
en ook op geestelijk gebied een oude instelling als
deze zich tot op dezen dag heeft kunnen handhaven.
In de dagen van opstrevende ontwikkeling, die
den overgang vormen van de achttiende naar de
negentiende eeuw, had men groote behoefte aan
de lectuur van goede en vooral van nuttige boeken;
men zocht bevrediging voor de norjden van den
tijd en vond die in nauwgezette studie van de vele
maatschappelijke problemen, die zich in velerlei
vorm aan den denkenden mensen voordeden. De
vorming van de burgers van den nieuwen staat en
de nieuwe maatschappij, die op de puinhoopen
van de oude republiek stond gevestigd te worden,
was de allereerste zorg van den ernstigen patriot.
Men begreep te moeten beginnen met de kinderen;
wie het kind heeft , heeft den man, begon men te
leeren; het is dan ook volstrekt niet toevallig,
dat juist in dezen tijd men zich met ernst en toe
wijding aan het onderwijs gaat wijden. Onze
oudste schoolwet is van 1801, weldra gevolgd
door die van 1803 en vooral die van 1806, die meer
dan een halve eeuw ons lager onderwijs, dat voor
alle burgers was, zou beheerschen.
Wat voor de jeugd de school was, dat waren voor
den volwassen burger de leesgezelschappen en de
leesmusea. Er zijn op verschillende plaatsen van
A. R. FALCK,
de oprichter van het Leesmuseum
ons land nog wel van die oude leesgezelschappen
uit die dagen; wij hebben er nog een gekend met
de kenmerkende zinspreuk: Zucht naar kennis
leidt tot de waarheid en het licht". De leesmusea
hebben zich minder goed kunnen handhaven.
In de laatste halve eeuw zijn er verscheiden in ons
iand opgeheven, zoo te Groningen en te Utrecht.
Te Rotterdam bestaat nog het Rotterdamsch
Leeskabinet, het eenige instituut, dat met het
Amsterdamsche Leesmuseum is te vergelijken.
Op tal van plaatsen hebben intusschen de
openbare leeszalen de plaats der oude leesmusea
ingenomen.
Het Leesmuseum is een stichting van den
uitnemenden Amsterdammer, die Anton Reinhard
Falck was. Falck woonde sedert 1786 met zijn
familie in Amsterdam; hier ging hij op de Fransche
en later op de Latijnsche school onder den
befaamden rector Richeus van Ommeren. Van de
Latijnsche school ging hij in October 1793 naar
het athenaeum, toen in vollen luister door de
lessen van Cras, van Swinden en Wijtenbach".
In 1795 werd Falck als de meeste jonge mannen
van zijn tijd in de politiek meegesleept. Maar hij
was spoedig genezen van de groote leuzen van de
revolutie. Falck was reeds toen nuchter
genoeg om niet aan politiek idealisme te gronde
te gaan. Na een reis naar Parijs, die hem voor
goed genas van zijn revolutionaire bevlieging, her
vatte hij in 1796 zijn studiën; den 17 Juni 1799
verdedigde hij zijn dissertatie over Kant en Fichte
te Amsterdam; den 26 d.a.v. promoveerde hij te
Leiden ; den 2 juli werd hij als advocaat beëedigd ;
na een reis door Duitschland vestigde hij zich in
October 1800 als zoodanig te Amsterdam.
Een maand daarna heeft hij het Leesmuseum
gesticht. Falck vertelt ervan in zijn gedenkschriften:
tot mijn eerste plan van een Leesmuseum is van
Lenneps brief betrekkelijk, in welken de aan
moediging juist niet overvloeit. Ik ondernam echter,
vond weldra dat er volharding noodig wezen zou,
bestond deze proef en slaagde eindelijk dermate,
dat de inrigting in Amsterdam bloeide niet alleen,
maar ook in andere steden nagevolgd werd".
En dan nog deze aardige bijzonderheden over de
eerste dagen van het Leesmuseum: De hooge
vlucht van volgende jaren blijve ter eere van wien
het behoort; in dat tijdperk der eerste kindsheid
bestond de verdienste in het gestadig opkomen.
Ja, wel opkomen. Wij moesten ons behelpen met
eene kamer op de tweede verdieping bij Pache op
het Rokin; de oudere heeren vonden dat het te
hoog en de trap te moeilijk was; de jongere, Loots
b.v., bleven al ligt hangen in eene sociëteit (Polen),
die juist beneden ons was; de vertering was luttel,
de welwillendheid van den kastelein en de be
diening geëvenredigd aan de vertering. De ver
dienste bestond in het dagelijksch verschijnen,
om met kunst- en vliegwerk te beletten, dat
Meyer en Helmers ons verlieten, want deze waren
de lokvinken,en met het uitzicht op zulk gezelschap
kon men hopen inteekenaars te vinden, ook uit de
rij dergenen, die aan de lectuur van Duitsche en
Engelsche maandwerken geen groote behoefte
hadden".
Dit citaat geeft den indruk weer, dien het
Leesmuseum in den aanvang der negentiende
eeuw op den stichter zelf maakte. De beschrijving
van Falck geeft ook het karakter Weer, dat het
genootschap steeds heeft behouden. Van Lennep
Loots, Meyer, Helmers, de keur der toenmalige
intellectueele Amsterdammers; daarnaast de bur
gers, die de behoefte gevoelrt< n de b- 11' ttrisHche
en wetenschappelijke maandwerken geregeld te
lezen; dan de velen, die de litteratuur van den
dag, vooral de couranten, geregeld wilden bij
houden; tenslotte ook een aantal burgers, die de
gezelligheid bij de ontwikkeling zochten het
zijn alle categorieën leden van het Leesmuseum,
die wij tegenwoordig nog kennen. Er is hier een
historische continuïteit, die geen conservatisme
is geworden en die haar externe uitdrukking
vindt in het feit, dat het Leesmuseum gedurende
n en een kwart eeuw ongeveer op dezelfde plaats
aan het Rokin in het hart der stad gevestigd is
gebleven.
Wil men iets hooren uit de verdere geschiedenis
van het Leesmuseum. Hier is een bericht uit den
Amsterdamsche Almanak tot Nut en vermaak"
van 1822: De plaats, waar de leden dezer schoone
inrigting, welke in het jaar 1800 is opgericht, en
weldra uit 300 deelnemers bestond, bijeenkwamen,
zijnde op het Rokin en de hoek van de apersteeg,
werd door het steeds toenemend getal derzelve,
aldra te klein bevonden, zoodat men er eindelijk
op bedacht moest zijn een ruimer lokaal te zoeken.
De gelegenheid daartoe bood zich aan, daar het
Logement de Engelsche Bijbel op het Rokin bij de
Taksteeg staande, publiek verkccht werd. Op den
grond daarvan werd nu een statiggebouwgesticht.
Van buiten levert hetzelve eene alleszins deftige en
luisterrijke vertooning op, terwijl het van binnen
van de vereischte vertrekken, kabinetten en andere
met het doel de gezelschap overeenkomstige, lo
kalen voorzien is. Het geheel werkt mede om onder
de vele verfraaiyngen, welke sedert eenige jaren
binnen deze stad zijn daargesteld, geen geringe
plaats te bekleeden, en getuigt tevens van de
zucht, welke onze medeburgers bezielt r m, ter
voortplanting van wetenschappen en kunsten,
groote opofferingen te doen".
Het statig gebouw", Waarvan hier sprake is,
hebben oudere Amsterdammers nog wel gekend.
Het was in 1820 gebouwd in den koelen, strakken
stijl dier dagen. Het verving jammer genoeg het
kleurige, fleurige breede huis met den aardigen
trapgevel, dat oude schilderijen en prenten ons
nog in het begin der vorige eeuw te zien geven.
Het gebouw van 1820 is ongeveer vijftig jaar vol
doende gebleken voor de toch steeds stijgende
behoeften. Maar in 1871 w'as uitbreiding noodig;
toen werd het huis op den hoek van de Watersteeg
aangekocht, gesloopt en bij het groote gebouw
getrokken. Dat geheel bleek op het einde der
vorige eeuw reeds niet meer te voldoen. Het
oude gebouw werd daarom in 1902 ontruimd.
Posthumus Meyjes schiep het tegenwoordige ge
bouw met zijn eenvoudigen, solieden gevel, dat
nog steeds aan de tegenwoordige eisenen blijft
beantwoorden. In het voorjaar van 1904 werd het
nieuwe Leesmuseum betrokken.
Het is merkwaardig, dat bij den nieuwen bouw
in menig opzicht is voldaan aan de wenschen,
die Martin Kalff in 1878 uitte in zijn bekend
Amsterdam in praatjes en plaatjes". Als hij de
technische bijzonderheden van de inrichting van
het Leesmuseum in zijn tijd heeft opgesomd,
gaat hij aldus voort: Van de twaalfhonderd
IMPORTEUR
J5TIKKELJR ALKMAAB
leden maken gemiddeld vier- of vijfhonderd
dagelijks als bezoekers gebuik van hunne rechten
Over het algemeen is de handelsstand schaars
vertegenwoordigd. De mannen der wetenschap
zijn de talrijkste en meest getrouwe aanhangers.
Vandaar misschien die sombere toon der op zich
zelf net ingerichte vertrekken (sic.) Wat luchtiger
stoffeering zou ongetwijfeld een prettiger, meer
opgewekte stemming teweeg brengen, en die is
toch in de eerste plaats noodig, ook bij de meest
ernstige geestesoefening. In vroolijke tint, met
bloem- en ander sierwerk beschilderde wanden
en zoldering, of het stemmig behangselpatroon
afgewisseld door een goed penseelsttik of een
fraaie plaat, in mededinging met een bevallig
beeld, een schoon gevormde vaas of iets van dien
aard en men zou zich reeds een ander mensch
gevoelen zelfs te midden van die strakke ge
zichten en peinzende voorhoofden".
Die strakke gezichten en peinzende voorhoofden"
kan men nog wel in het Leesmuseum aantreffen.
Maar met de verbouwing van het Leesmuseum is
het sombere karakter, dat Martin Kalff in 1878
nog meende op te merken, geheel verdwenen.
Er is veel meer licht en kleur in alles gekomen.
Het eerste gebouw van het Letsmuseum
Maar de hoofdzaak is gebleven. Jorissen heeft die
hoofdzaak aldus omschreven : In het Leesmuseum
openden zij (Falck c.s.) een onzijdig terrein, Waar
mannen van alle partijen, van elke richting, van
studie en praktijk elkander in de belangstelling
en deelneming aan de algcmeene belangen der
tnenschheid konden ontmoeten, en de hand reiken
om voor meer dan lokale, voor nationale grootheid
saam te werken". Met de wijziging der tijdsom
standigheden is die hoofdzaak gebleven. Op dezen
grondslag staat het Leesmuseum nog steeds.
Daarvoor dient zijn leeszaal en zijn studiezaal;
met dat doel heeft het zijn circuleerende lectuur;
daaraan Wordt vooral de uitgezochte en uitge
breide bibliotheek dienstbaar gemaakt.
Het ligt voor de hand, dat het Leesmuseum een
zeer afwisselende geschiedenis heeft gehad. Het
heeft perioden van bloei, maar ook van inzinking
beleefd. Het heeft ook meer dan eens de concur
rentie van andere, meer of min verwante instituten
moeten ondervinden. De moderne tijd met zijn
haast noodwendige vervlakking en normaliseering
is niet steeds gunstig voor het Leesmuseum ge
weest. Toch is men altijd de zwarigheden te boven
gekomen en er is geen reden, waarom dat ook in
onzen tijd ook niet het geval zou zijn. Een in
stelling, waaraan Amsterdammers van beteekenis
en invloed hun geheele toewijding hebben gegeven,
heeft de innerlijke kracht, die alles te boven komt.
Een instituut, dat Anton Reinhard Falck tot
vader heeft, behoudt voor Amsterdam steeds zijn
hooge waarde.
H. B K i; (i M A s s