Historisch Archief 1877-1940
No. 2528
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
JAC. VAN LOOY, De Wonderlijke Avonturen van
Zebedeus. 1925. Amsterdam S. L. van Looy,
3 dln.
HERMAN HEYERMANS, V uurvlindertje, Van
Holkema en Warendorf, Amsterdam, zonder
jaar.
EMMANUEL DE BOM, Nieuw Vlaanderen, Kunst
en Leven, Brussel, De Wilde roos, 1925.
Als We al de vijftig avonden door onze oogen
zat gekeken hebben in van Looy's wondere
marionetten-theater van Zebedeus, klinkt op den
laatsten avond het allerlaatst de Stem van een
meisje: Ik kan toch niet gelooven, dat de oude
man heelemaal voor niet -heeft gesproken". Om
de Weerga niet! Zebedeus met zijn Bijlagen is
iets heel aparts in al de litteratuur die ik ken; alleen
met Sterne's Tristram Shandy voel ik hem hier
en daar sterk verwant. Er is datzelfde genoegelijk
dwalen en zwieren, dat vrije, rustige spel van
fantasie en geest, dat ons zwevend meevoert langs
bochtige paden, door grillige bcschaadjes en
berggroepen, zonder dat we vermoeden kunnen, of we
nog wel ooit veilig terug zullen komen op het punt
waarvan we zijn uitgegaan; maar altijd zijn er
kostelijke dingen te zien, tot innige verheuging
des harten.
Mannen die veel meer dan ik mee doorleefd
hebben de eerste jaren van de groote Beweging,
die veel precieser dan ik de geestige toespelingen
op het geestelijk gebeuren van den tijd direct in
zich levend voelen, hoorde ik steeds met de opper
ste geestdrift over het boek gewagen. En het heeft
mij altijd verbaasd, dat juist zij, een Robbers,
een VerWey, nimmer eens een breed opgezette be
schouwing over dit zeer bijzondere werk schreven.
Durven ten slotte ook zij niet? Want er behoort
durf toe om over Zebedeus wat te zeggen van eigen
geestelijke hoogte uit, van waar men alles tot in
zijn fijnste geledingen overziet en doorziet, het
malste spel en den diepsten ernst in zijn volle
zuivere waarde kan waardeeren; behendigheid en
lenigheid van geest hooren er toe om den draad te
pakken te krijgen en vast te houden onder al de
schommelende deiningen, de speelsche
golfkantelingen van vernuft en humor, van geestigen
moedWil en diep levensinzicht, van dolle fantasie en
van gemoedelijke satire op de dingen van onzen
tijd.
Dit is zeer stellig geen boek, dat den vermoeiden
wereldling na zijn afmattende dagtaak in het
renperk Van eer en plicht om voor zich en de zijnen een
sober stuksken brood te vergaren, met lichte hand
meevoert in de konterijen van aangename
verpoozing, door de vermakelijke laantjes, strak
geschoren en rechtlijnig, van een genoegelijk
wandelpark, waar hij nu en dan op een rustig
bankje een verfrisschend uiltje knappen kan.
Het is niet een boek om gulzig op aan te vallen
en het in eenen te verslinden; men moet het rustig
stukje voor stukje fijn, voorzichtig proeven; men
moet het met zorg en geduld verwerken, zoo, dat
dit verwerken en smakelijk savoureeren,een opper
ste geestelijk genot wordt. Ieder woord, lederen
klank, in hun schrille onverwachtheid vaak, moet
men wel bewust tot zijn innigste besef laten door
dringen in hun onderlinge waarde en beteekenis,
met gespannen oog volgen de flitsen, die telkens
over en door elkaar schieten van het meest
alledaagsche en bijdegrondsche naar het meest ver
hevene, van het Koffertje naar het Diafaan Oog,
Spil van licht, Bron in den mist. Men moet Zebe
deus nakruipen in al zijn wendingen, draaiingen
buitelingen, om dan weer in de verte te gaan staan
en de machtige Zebedeus-figuur te onivademen,
hoog en verheven met zijn hoofd in de wolken en
zijn sloome voeten op de aarde.
Ik heb wel eenvoudiger zieltjes dokters in de
letteren in de luren zien leggen", zegt een van de
mysterieuze Gedaanten in dit boek. Ja, inderdaad,
het is soms of van Looy ons allemaal in de luren
wil leggen, gnuivend en er zich zelf in
verkneukelen'd, dat zijn lezers toch niet zuiver onder
scheiden zullen wat er staat. Ik zou bijvoorbeeld
dat eenvoudige, geestige liedje van de eerste
Bijlage, Een liedje voor kinderen" wel eens opge
geven willen zien als zoogenaamde paraphrase
voor een hoofdacte-examen, zoo dat de bedoeling
vanden schrijver in alle opzichten duidelijk wordt".
Ik heb gruwzame herinneringen aan dergelijke
examens, maar toch zou ik er nog wel graag
eens een middag aan geven om die werkstukken
door te lezen.
Ik ben ervan overtuigd, dat Van Looy ook
mij In zijn Zebedeus menigmaal in de luren gelegd
heeft en ik kan er niet aan denken de beschouwing
over dit boek te geven, waarop ik hierboven doelde.
Van Looy moet er in zijn verder leven op rekenen,
dat ook hij, als de brave schrijver van de Camera,
er aan zal moeten gelooven een Na vijftig jaar,
noodige en overbodige opheldering " te schrijven.
Maar ook zonder dat meen ik toch in mijn onschuld
genoeg van het boek gevoeld en begrepen te hebben
om er hier in het algemeen in alle bescheidenheid
voorloopig van te mogen getuigen. Van Looy zelf
moet de behoefte aan een Na vijftig jaar" nu
reeds gevoeld hebben; zelf laat hij den uitge venden
neef reeds de eerste lijn voor zoo'n klapper trekken
in zijn epiloog op het derde deel; en inderdaad,
ik raad alle Dames en Heeren die zich bereid ver
klaren zich door hem te laten geleiden door de
wondere landouwen van zijn tooverwereld, die toch
op zulk een reëelen kleibodem rust, dit hoofd
stuk eerst te lezen. Het geeft ten minste eenigen
houvast, eenigen troost in leven en sterven.
Ik wees er u reeds op, vertelt de neef dan,
hoe ik door den langen omgang met het werk
mijns ooms en door de nijpende omstandigheden
gedwongen, van gissing tot gissing tot de zekerheid
kwam, dat de Avonturen als een tijdsbeeld be
schouwd moeten Worden van een bizonderen
Nederlandschen kunstenaarsgeest; ik heb het
zelfs een verheven scherts durven noemen, al zou
het met evenveel recht een overzichtelijke"
kunnen heeten. Och, dames en heeren, het is toch
een ontijdelijke tijdelijkheid die deze moeielijkheid
veroorzaakt. Iemand, om zich te vergewissen,
zou, wat zeer wel mogelijk is gebleven door de
bewaring der drukwerken, slechts hebben te
raadplegen, wat in de jaren waarin mijn oom
optrad, de geesten bezighield en wat er werd ver
kondigd. Welk een belangwekkende arbeid wacht
eens den Nederlandschen geest die dat zal onder
nemen. Hoe zou dan tevens kunnen blijken waai
het voornaamste te vinden is, waar de beste
demokratische beginselen berusten en of niet een
beschaving welke durend dit werk zou blijven
ontkennen, daarmede zijneigen doodvonnis onder
schrijven zou". En zoo voort.
Zoo is dit Vuurvlindertje dan het allerlaatste
werk van Heyermans, dat ons geschonken wordt,
onvoltooid. Allicht zijn er bij een subjectieve be
schouwing eenige aesthetische bezwaren tegen
in het midden te brengen. Doch we kennen nu
allen Heyermans' groote deugden in zijn machtig
realistisch-beeldend talent en daarnaast zijn kleine
gebreken als auteur. Alle bezwaren gaan op de
vlucht, wanneer we voelen zijn groote, warme
liefde, zijn, onder alle uiterlijke ruwheid, teeder,
gevoelig hart, waarmee hij mee leed en streed in
het leven der armen en verdrukten; wanneer we
genieten zijn alle verweer ontwapenenden humor,
al boeit ons die elders misschien in subtieler en
spiritueeler gestalte.
Wat is dat alles robuust-gevoelig, van dat Koert
het horloge van zijn dooden vader krijgt, tot het
Ben jij verliefd, oom Kobus" der kleine heks tot
den stoeren, zwijgzamen werker toe. Wat een
scherpe waarneming van allerlei kleine dingen in
mensch en wereld ook hier nog in dit boek, onder
de pijnigende dreiging van den dood geschreven.
Hoe geweldig is zij geteekend, die tante Toos in
het zich laten drijven door de felle impulzen van
haar obstinaatheid, waar telkens haar
zachteteedere goedheid en toewijding snikkend door,
heen breken.
Als tegenstelling de stille, in zichzelf
teri.ggetrokken zoon, die zoo nu en dan maar in een
enkel woord zijn kracht laat gevoelen, die lief
te smeeken en te bedelen weet, als de liefde in
hem brandt.
En tegenover de zware kracht in die beiden
Friedel, met 'r on-germaansch gezichtje,
droomerig Madonna-vrouwtje, blank, bijna popperig",
die toch zoo vast en kordaat den wrakkigen
tobber uit de gevangenis, weet aan te grijpen,als
hij dreigt te verzinken.
Maar boven die alleen het kind, de kleine Leen,
in haar parmantige, opene, klare directheid, haar
drukke klein-vrouWelijkheid, haar fel doordringend
begrip. Welk een liefdevolle studie heeft Heyer
mans hieraan gewijd, hoe voelen we er de liefde
van den vader voor zijn eigen kinderen in.
Het is toch wel werk van machtige antithesen,
waardoor ook de beste kunst ons pakt.
Zoo bij den eersten inkijk zou men zeggen bij
het boekje van Emmanuel de Bom: luchtig jour
nalistiek werk. Is het de moeite van het herdrukken
wel waard? Toch blijken er wel een paar pittige
impressies bij te zijn, die verdienen bewaard en
herlezen te worden.
Er is een opstelletje over Servaes, dat uit het
weerzinwekkende van diens Christusdraina tot
eenige bevrediging tracht te voeren. Er is een
aardig schetsje van de Van-Nu-en-Straks-beweging,
die nu natuurlijk met alle geweld dood moet /ijn
voor de jongeren onder de Vlamingen; leer/aam
ook voor ons: immers hier is de N. Gids-beweging
ook dood". Voor een volgend geslacht is altijd
het vorige de zondebok, Het is in de orde der
DIERSTUDIES
Veor ,,de Groene Amsterdammer", geteektnd
door H. V er stijnen
GEHOORNDE KIKKER
TRIOMF
Ik triomfeer
Dies looft den Heer!
Ik gaf den eersten mep,
Zoodat ik in
D;n dubb'Ien zin
Ons volk ge-Kersten-d heb.
CHAR.
DRUILOOR-SPANIËL'
NEDERLAAG
Ik leg het af.
Is dit een straf?
Is dit een Godsgericht V
In elk geval,
Ik proef miju gal
Kijk maar naar mijn gezicht.
C HAR.
dingen. Met het verleden moet afgerekend worden,
het verleden moet overwonnen worden. Maar
zij raken er niet mee klaar". Er is een even ont
roerende teekening van de begrafenis van Prosper
van Langendonck en zoo meer. Maar over het alge
meen komt dit werk toch niet ver uit boven wat
ieder gewoon goed geschoolde journalist schrijft.
Het zijn simpele, rustige beschouwinkjes over
schilders en schrijvers vooral. Socialisterigheid
merk ik er niet bijzonder in, maar van politiek
heb ik geen verstand, wil ik geen verstand hebben.
Het bevreemdt mij dus wel eenigzins, dat juist
vóór in dit boekske het proletariaat bij monde van
den Heer Anseele een manifest, bijna een ulti
matum richt tot de ot't'icieele wetenschap.
J. P K i N s i: N J L /,