De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 november pagina 1

28 november 1925 – pagina 1

Dit is een ingescande tekst.

No. 2529. ZATERDAG 28 NOVEMBER 1925 voor Onder Hoofdredactie van O. W. KERNRAMP Redacteuren» H. Brugmans, Top Naeff en O. Nolst Trenlté. Secretaris der Redactie: C. F. van Dam UITGEVERS: VAN HOLKEMA 6 WARENDORP Prfls per Jaargang f 10.- bij vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel _ DIspositiekosten 20 Cent REDACTIE EN ADMINISTRATIE ? KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM ZIEKTEVERZEKERING door Jhr. Mr. H. SMISSAERT Te verontschuldigen behoef ik mij niet, als ik hier over ziekteverzekering eenige beschouwingen ten beste Wil geven, want het onderwerp is van groot belang voor breede kringen onzer samen leving en het blijft hoelang reeds en hoelang nog actueel. Des wetgevers poging tot regeling van deze stof strekt hem niet tot eer; ik meen mij niet te ver gissen, als ik zeg, dat deze aangelegenheid reeds meer dan een kwart eeuw aan de orde is. En al dien tijd is het bij pogen gebleven, bij een streven om ook op dit gebied verzekeringsdwang in te voeren en, in verband daarmede, dan eene regeling vast te stellen, die alle aan den verzekeringsplicht onderworpenen zoude kunnen omvatten. Men kan, dit bedenkende, de verzuchting niet weerhouden, dat wij 'n heel eind verder zouden geweest zijn, indien wij, op het voetspoor van andere Staten, niet alle heil hadden gezocht in verzekeringsdwang en in eene volledige, door den wetgever pasklaar gemaakte organisatie, doch de verzekering zelve hadden bevorderd, gesteund en in betere banen geleid. Maar het ongeluk heeft nu eenmaal gewild, dat, toen men ten onzent over sociale verzekering als voorwerp van overheids-zorg en wetgevers-be moeiing begon na te denken (in de laatste decade der vorige eeuw), de leidende staatslieden hier> onder den invloed van radicale denkbeelden, hun blik uitsluitend Wendden naar Duitschland, waar Wettelijke dwang was en een volledig wettelijk geregeld uitvoerings-apparaat, en geen aandacht over hadden voor wat in andere landen, zonder dwang, was en werd tot stand gebracht. Men achtte het natuurlijk, dat, als de wetgever zich op dit terrein begaf, hij dwang zou opleggen en een Volledige regeling zou scheppen. Van die gedachte ging men bij onze (industrieele) onge vallenverzekering uit en aan die gedachte hield men zich ook in zake ziekteverzekering vast. Men Wees er op, dat, op dit laatste gebied, het initiatief der gegadigden wel een aantal instellingen had tot stand gebracht, maar dat de toestand tamelijk chaotisch was: een bonte verscheidenheid, een mengeling van grootere en kleinere, meer of minder goed beheerde kassen en fondsen. Daar mee ??zoo oordeelde men ??viel eigenlijk niet veel te beginnen. Voorop moest dus staan de schepping van ambtelijke organen, die de eerste plaats zouden innemen; waren er particuliere organisaties, die de tweede plaats bezetten wilden en waren er verzekerden voor aansluiting daarbij te vinden, nu, dan zou men die mogelijkheid niet uitsluiten, maar dan zou het toch duidelijk moeten zijn, dat de overheid vooropging; het particuliere orgaan, dat zijn voortbestaan niet wou prijsgeven, zou zich dan te schikken hebben in het wettelijk verband en zich naar allerlei in de wet gestelde regelen en voorwaarden te gedragen hebben. Wel jammer is het geweest, dat die gedachtengang zoo aanhoudend en zoo sterk den wetgever heeft beheerscht en hem ervan heeft afgehouden, zich de vraag te stellen, hoe het stond en hoe het ging in andere landen, waar men geen verzekerings dwang kende; de vraag ook: of mede ten onzent inmiddels niets iets te bereiken viel met bevor dering, aanmoediging, steun en leiding. Duitsch land en, naar zijn model, Oostenrijk, hadden den Weg van dwang en volledige organisatie gekozen, maar de Scandinavische landen en Engeland, België, Zwitserland? Deed men daar dan niets en vorderde men daar dan niet op den goeden weg, omdat men er het Duitsche voorbeeld had ver worpen? In Denemarken Was, onder een stelsel van beleidvolle aanmoediging van overheidswege, de vrijwillige ziekteverzekering reeds tientallen van jaren geleden tot breede ontplooiing gekomen en meer en meer in de volkszeden doorgedrongen. En in Zwitserland had men eene vernuftige regeling uitgedacht, om de particuliere kassen te ver beteren. Ziehier hoe men daar had geredeneerd en waartoe men daar was gekomen. Wanneer, zoo zeide men, een arbeider zijn leven lang lid is eener ziekenkas en daarvoor (gelijk het gebruik wil) een vaste premie betaalt, onafhankelijk van zijn leeftijd, dan zal hij als jonge man feitelijk te veel betalen, want dan is het risico gunstig; daarna treedt een evenwichtstoestand in, waarbij de premie het risico dekt; ten slotte volgt een tijdperk, waarin het lid meer van de kas trekt dan zijn contributie bedraagt. Door elkaar behoeft, als de vaste premie juist berekend is, de kas er niet op te kort te komen. Maar zij kan niet nieuwe leden boven zekere leeftijdsgrens voor de normale premie aannemen, want die zouden haar te duur" zijn. Dit beseffen alle kas-besturen zeer wel en geregeld weigeren zij dan ook toetreding van ouderen. (Hetzelfde verschijnsel neemt men ook ten onzent en waarschijnlijk wel overal waar). Doch hieruit rijst het bezwaar, dat een oudere werkman, bij verhuizing of verplaatsing zijn kas verlatende, nergens terecht kan. Hoe dit te ver helpen? Aldus: bij een behoorlijk ingerichte statistiek ware (per kas) zeer wel te berekenen, welke reserve voor latere jaren in de premie der jongeren gelegen is. Welnu, men berekene die reserve en men reserveere in de boeken die premieoversehotten ten name van elk lid. Indien hij lid blijft, dan teert hij, ouder wordend, zijn reserve op. Treedt hij uit, gij kunt hem zijn reserve uitkeeren en die kan hij als inkoop in een andere kas gebruiken. Voor die andere kas valt dan alle bezwaar tegen zijne toetreding weg: wat hij aan premie te weinig betalen zou, heeft hij vooraf gestort. Nu kwam het er op aan, den kas-besturen het inzicht in dit spel van premie en reserve bij te brengen, hen te leeren statistieken daartoe aan te leggen, hun boekhouding daarop in te richten. Zoo heel eenvoudig was dat niet. Maar het was te doen. En het is gedaan. Van overheids wege werd hulp toegezegd voor de bezwaarlijke, aanvankelijke toepassing. Geen enkele kas werd gedwongen, dit stelsel te aanvaarden. Maar wie het deed, kon op medewerking rekenen en kreeg een subsidie, omdat zij bereid was tot de gewenschte reorganisatie. Aldus werd propaganda gemaakt voor dit denkbeeld en zoo werd het fonds wezen op hooger peil gebracht. De aanraking met de kasbesturen gaf tevens gelegenheid, hun nog andere inzichten ontrent nuttige wijzigingen bij te brengen. Wat uitvoerig heb ik dit geschetst, omdat dit mij altijd een bijzonder gelukkige en tactvolle vorm van overheidsbemoeiingen heeft geschenen; hier geen drang, geen sic volo sic jubeo !", maar opwekking, opleiding, opvoeding. Daartegenover staat onze wetgever als de man, die zich van wat als particuliere instelling is ontstaan, niets aan trekt, dat terzijde stelt, omdat hij het niet goed genoeg acht, op zijn best het duldt, mits het dadelijk zich wil hervormen naar den strengen eisch van zijn voorschrift en het dan slechts toelaat op de tweede plaats, na en onder het overheidsorgaan. Aan die opvatting van onzen wetgever zijn wij hier zoo gewoon geraakt, dat wij die haast als natuurlijk en redelijk gaan beschouwen. Juist daarom wilde ik wijzen op andere opvattingen, op de werkwijze van een wetgever, die eerbied heeft voor het bestaande, dat zonder dwang doch door overreding en door goede wenken tot ontwikkeling wil brengen, om dan te zien in welke mate door aldus beter toegeruste en behoorlijk ingerichte particuliere instellingen vol daan wordt aan de behoefte van verzekering;. een wetgever, die eerst deze middelen uitput, voordat hij grijpt naar verzekeringsplicht en naar ambtelijke organen, omdat hij beseft dat de ware volkskracht moet wortelen in vrijheid en dat die volkskracht tevens wordt bevorderd, indien de gegadigden zelf het voor hen noodige bezorgen en niet dat overlaten aan ambtenaren.... Maar in de jongste Troonrede is nu gezegd,dat de Ziektewet gewijzigd zal worden (ook) in dezen zin dat meer ruimte wordt gelaten aan hetgeen in de maatschappij is opgekomen." En deze woorden wekken de hoop, wettigen de ver wachting, dat Mr. Kooien (of zijn opvolger?) althans ter zake dezer sociale verzekering breken zal met het tot nu toe gevolgde etatistische stelsel. Dit zou zeker voor hem vrij wat gemakkelijker zijn, indien reeds vroeger de wetgever ten onzent opleidend en opvoedend was te werk gegaan en niet onze vele kassen en fondsen links" had laten liggen. Dan zouden die instellingen thans op een hooger peil staan dan nu het geval is. Doch wil de wetgever inderdaad, terwij de zaken staan gelijk ze nu eenmaal zijn, meer ruimte" aan de parti culiere instellingen laten, dan zal hij aanvankelijk zijn eischen niet te hoog moeten stellen, niet te veel op eens moeten verlangen, veel aan den tijd overlaten, alsnog meer tot verbetering moeten aanmoedigen, dan die dadelijk afdwingen door scherpe voorschriften. Hat zal belangwekkend zijn, na te gaan of de wetgever werkelijk dien voor ons nieuwen weg zal opgaan en of hij beleidvol daarop de eerste stappen zal zetten. De straks voor te stellen wijzigingen van de Ziektewet zullen ons dat leeren.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl