De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 november pagina 13

28 november 1925 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2529 : ' , WEEKBLAD faFÓFJ NËDÈlRllAND 13 SCHILDERKUNST-ÉRONIÉ: DE BEELDHOUWERS (BIJ KLÊIJKAMP IN DEN HAAG) I. De vereeniging van Nederlandsche beeldhouwers is een vakvereeniging; dat beteekent niet, dat ge er zoo maar lid van kunt worden, maar het beteekent wel, dat als ge er eens lid van zijt (en van hoe verschillende geaardheid zijn de leden !) er werk kunt laten zien. Een tentoonstelling van de beeldhouwers is dus een overzicht, ten minste ongeveer, van wat Holland nu kan, nu vermag. En dan moet ten eerste geschreven worden, dat in ons land er niet zoo veel perioden zijn geweest waar wij zooveel verschillende en voldoende beeld houwkunst konden vertoonen. Veel en verschil lende; naar waarde; naar aard. Onmiddellijk is neer te schrijven, dat ge neiging tot styleeren, tot vereenvoudigen erkent als een zeer belang rijken trek in onze beeldhouwkunst. Ge kunt sty leeren van uit de waarneming en styleeren met uw phantaisie. Het styleeren van uit uw waar neming, dus uitgaande van uw Waarneming, is de meest logische, want ge bindt daardoor te saam eigen landsaard met lust voor de tegenwoordige kunst. De Hollander is (als zoovele anderen, alleen nuchterder!) een realist; hij observeert gaarne en getrouw. Dit is een raseigenschap, die wij tot grootheid kunnen voeren, zoo wij haar (als vroeger) een belangrijk psychologisch gehalte geven. Wij kunnen daaruit, van uit dat realisme, styleeren; de beeldhouwkunst pok daardoor een toegepaste maken. Deze twee dingen zien wij op de tentoon stelling. Moeilijker is voor ons (niet voor den oos terling !) van uit de phantasie te styleeren. Daar is altijd gevaar voor een leege herhaling, of soms is het niets dan een behendig goochelen. Dit is niet te miskennen, ook hier en daar op de tentoon stelling, ofschoon Weinig! (gering in aantal zijn de exotische invloeden). In 't algemeen is de belldhouw exotische invloeden). In 't algemeen is de beeld houwkunst, als de schilderkunst, weergekeerd tot een natuurlijken staat. En zij verdient steun; deze verplichting rust op den modernen architect, het is zijn Werk de vrije en de toegepaste beeld houwkunst verschillende taak te geven, en mee te helpen tot het ontstaan van beelden, die die zijn als subtiele metgezellen, in ons huis, in den tuin, in het park, of die zijn als bekentenissen van het muurvlak (toegepast dus) en die op bescheiden wijs, maar hoe rijk, innig, of edel soms, metweinig zwelling en weinig daling, de muureen maxi mum van beteekenis geven. Een subtiel metgezel in huis is de kop van John Raedecker; een geestige genoteerde anekdote uit het leven is de greep van twee figuurtjes van Mendes Da Costa; een bewijs, hoe aan een styleerder, de observatie kon baten, is Toorop door Jan Altorf. De kop van Toorop is een altijd te zoeken gegeven voor een beeldhouwer; de volumina ervan zijn belangwekkend, hoe kantig en fel zijn de been deren niet boven de oogen ! Er is een allure in den kop; het is de kop van een kunstenaar, en van een, die ruimschoots het leven ervoer. Na tuurlijk is deze kop de wat achterover-gebogen stand; de Weerstand tegen de moeiten is in het voorhoofd duidelijk ! Altorf's beeld is, als altijd gestyleerd, maar het is een styleering, die van het levende komt, zooals hij dat styleeren ook deed in Jodjaua's kop. Het zuiverder observeeren van het leven, heeft den stijl van Altorf innerlijker beteekenis gegeven, dan hij ooit vroeger bezat, toen de styleering meer eene Was vol phantaisie, ?en niet voldoende de bestaande vormen sugge reerde. Maar dat is nu uit; de twee koppen, die ik noem, bewijzen het. En het is daarom nood zakelijk, lijkt mij, dat hij Toorop nog eens in steen zal uitvoeren, en dat dit beeld in een museum de juiste plaats vinde ! Mendes da Costa is in zijn realisme van de twee jode-vrouwtjes niet alleen fijn van kleur (waarom zou kleur zijn te vermijden !) maar het meest volledig. Het styleeren is bij Mendes nooit geheelen-al in n figuur; er zijn altijd stukken, die ?gestyleerd werden, en andere, die dat zoo goed als niet zijn en dat is een moeilijkheid, en het is tegen de eenheid. Maar in het groepje van de twee jode-vrouwtjes is hij gaaf, zonder haperen gaaf; geestig en teeder hij is daar meer dan in zijn Jongetje, en in Mozes met de tafelen, waar hij sry leert. De kop van John Raedecker; daar is het beeld, dat een subtiel metgezel is in uw kamer ! Er is niemand in Holland, die een kop zóó doortrokken van geest kan geven alsfdeze Raedecker. En hoe eenvou dig is zoo'n Werk ! Er is niets geforceerd, hoewel er is gewijzigd ! Krop, die vroeger inniger was, maakt tegenwoordig (door te veel werk?) zijn figuur leeger en leeger, al houdt hij er een bepaalde massa in, Raedecker daarentegen verinnerlijkt zich. Opnieuw moest ik bij dezen kop denken aan de Satanvan Odilon Redon,die ook een wanhopige wee moedige engel is, den verzinner van kwaad; die ?eer zich herinnert peinzend, dan sterk uit is op actie en verkeerde daad. Het peinzen (deze schoone staat van den geest) is in Raedeckers koppen; de langzaamheid der gedachte, en ik herschrijf het, alle groote kunst is langzaam. Stoutmoediger van kracht Was de betonnen kop van Raedecker, meer teeder door peinzenis deze bron zen mensch, met den fij nen neus, en de beteekenisvolle bovenoogleden, die een belangrijk deel vormen van de fijnheid deruitdruk king. En ik vraag me, altijd opnieuw af, weten de mees ten wel, wat wij in zulken Raedecker bezitten,die zijn wezens, die hij formeert, doordringt van een subtielen droom, met een tee der en ver bepeinzen? PLASSCHAERT DEZEVEN AMSTERDAMSCHE JOFFERS BIJ BUFFA. Kenden we de joffers niet van vroeger, de kennisma king bij de heeren Buffa zou een zeer onvolledige zijn. Doch deze tentoon stelling is geen introductie. Haar beteekenis schuilt daarin dat zij de joffers als een groep bijeenbrengt. Zij sanctioneert de samenhoorigheid dezer kunste naressen. Als een artistiek ensemble treden zij voor het eerst op. De band, die de dames bindt is uit verschillende garens geweven: gelijkheid van opleiding, van leeftijd nagenoeg, van milieu, van artistieke voorkeur. Alleen Nelly Bodenheim staat op zich zelf. Dat is duidelijk. De op stramien geborduurde weefsels die zij exposeert doen aan de merklappen van honderd jaar geleden denken. Haar talent heeft een decoratieve en illustratieve kant. De zes anderen zijn in den striksten zin schilde ressen. Heur aanleg is zeer bepaald coloristisch. Van den vorm en het onderwerp met ne uitzondering moeten zij het niet hebben. Op de kleur komt het aan. Voor de verwezenlijking hunner aspiraties vinden zij in het stilleven het bloemstuk inbegrepen voldoende emplooy. Wel doen enkelen en niet zonder succes een uitstapje daarbuiten, geeft n harer daarenboven aan het stilleven een wijdscher beteekenis, maar zij keeren er steeds toe terug. Er schuilt in deze voorkeur een aanwijzing. Noch het milieu waaruit de dames voorkomen, noch de omgeving waarin zij leven kweekt of bevordert een sterk temparent. Aan de oprechtheid harer neiging zal niemand twijfelen. Maar zij beminnen de kunst met een kalme en ingetogen liefde (én misschien alweer uitgezonderd); zij leven er voor maar niet zoo hevig dat zij er voor zouden willen sterven. Hun kunst is een resultaat van volharding, van con templatie, van concentratie; niet van een gloed die de wijsheid en bedachtzaamheid verzengt. Principieel verschillen zij dus niet; gradueel Wel en deze tentoonstelling zou ons beter gelegen heid geven die gradueele verschillen, die misschien zoo heel klein niet zijn, te constateeren als zij minder beknopt was. Maar hier komt de herinne ring te hulp. De temperamentvolste is ongetwijfeld Coba Ritsema. Een communis opinio reikt haar de palm. Zelfs de Weinig representatieve inzending hier pleit voor die keus. Ook uit twee kleine, onbelangrijke en zeer schetsmatige stillevens blijkt een grootheid van aanschouwing, een zeker heid van opzet, een volheid in de kleur, als bij geen ander. Zij aarzelt niet. Een sterke intuïtie wijst haar den weg. Maar haar temperament sluimert. De kunstenares in haar Wordt langzaam wakker. Geen sterke energie wekt de latente kracht. Ik noem mejuffrouw van Regieren Altena direct na haar niet omdat zij de volgende zou zijn in beteekenis, maar er is een verwantschap in aard. Beiden Versmaden eiken schijn, elk uiterlijk effect, eiken zwier; beiden zijn met het soberste en nuchterste tevreden. Het talent van juffrouw Altena is daarbij beperkter dan dat van Coba Ritsema, maar binnen die grenzen is haar aanleg zeer gedefinieerd en zij lijkt mij degene die er het meest mee Woekert. Zij drinkt uit haar glas. Geen veelzijdigheid leidt haar aandacht af. Zij Won zich een eigen terrein, eigen blauwen, eigen gelen, eigen grijzen, eigen combinaties, eigen ZWART-ROOD Teekeningvoor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck KALVERLIEFDE? Kunsthandel D. G. SANIEE UIBHEI Heerengracht 396 Amsterdam] Perm. Tentoonstelling van_Schilderijen en Prenten onderwerpen. Men herkent haar en nog steeds gaat zij voort met die bijna koppige volharding, die naast haar aanleg haar grootste kracht is. Lizzy Ansing is haar tegenvoetster. Zij bezit van alles wat de ander mist, geest, levendigheid, gratie, veelzijdigheid. Zij durft verschillends aan, voert haar stillevens op tot dramatische phantasieé'n en maakt van haar poppenspel een meer dan louter grappige satyre op menschelijke zwak heden. Zij zoekt en vindt daarenboven verfijnde kleurcombinaties, die haar werk een precieuse allure geven en achttiende eeuwsche voorgangers in herinnering roepen. En toch.... lijkt het mij de vraag of zij niet op weg is het slachtoffer te worden van haar eigen schepping. Waar zooveel bedacht is n in de voorstelling en in dejdeur, waar zoolang op eenzelfde gebied werd gezocht en gecombineerd loopt de frischheid der aan schouwing ten slotre gevaar. In het talent van mejuffrouw Ansing schuilen te vee! mogelijkheden om het aan n zij het nog zoo verleidelijk genre te binden. De geest van mejuffrouw Surie, Want haar kunst is niet minder van geest doortrokken, is van anderen aard. Zij is niet zoo gecompliceerd, maar ook natuurlijker, jongensachtiger, cordater. Ik kan me niet voorstellen, dat men niet van haar werk houdt. Het is volmaakt onbevangen en zonder pretentie; het is direct op het brutale af; de factuur is lenig, de kleur levendig. Bij geeu proeft ge zoo den smaak voor het métier, het zoute van de toets. Haar aquarelletje van een cactus en haar geschilderde fleschjes zouden niet zoo aantrekkelijk zijn als het handwerk er niet zoo soepel, zoo openlijk bovenop lag. Haar kunst is er een zonder geheimen, maar ook zonder valsch vernuft. En zij schildert een jongenskop met evenveel durf, evenveel verve en evenveel succes als een stilleven. Voor wat haar misschien ontbreekt een echt vrouwelijke charme in de kleur, sierlijkheid in de teekening, een verlokkende behagelijkheid in het geheel, stellen Mevrouw Westendorp en mejuf frouw van den Berg schadeloos. Hun werk is het meest elegant. H E N N u s Kunstzaal VAN LIER naast hot Postkantoor te Laren (N.-H.) ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK Dagelijks ook des Zondags geopend

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl