De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 november pagina 7

28 november 1925 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No,.2529 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND PEEK & CLOPPENBURG I Als een Wasscherij 100 jaar bestaat is dat toch wel een bewijs, dat de wasschen worden. uitstekend behandeld il De Pelikaan" Ie Gouda bestond l Juli 1925 100 jaar! Vraagt eens om onze'prijscourant No. 106. l DE 25 MODELKAMEQ/ VAN TEOQ/ïtMtK ZUN /KEI)/TE BEZICHTIGEN Clichés Van Leer AMSTERDAM DE GROENE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland kost slechts f 3.?per kwartaal of ( 10.?per Jaar bij vooruitbetaling. DE REDEN .H. Hoe kwam je er bij om in die drogistzaak in te breken ?" Ik kon niet slapen van de kiespijn, Edelachtbare, en ik moest en zou Togal-tabletten hebben." DRIE LIJSTEN door Dr. JAC. P. T H ij s s E Er za'hlt die Haupter seiner Lieben.. Onlangs Werden wij verblijd met de toezending van de Nieuwe Lijst van Nederlandsche Vogels, of zooals de officieele titel luidt: Voorkomen en trek der in Nederland in het wild waargenomen vogelsoorten door Dr. G. J. van Oordt en Jan Verwey. Het is een uitgave van de Nederlandsche Ornithologische Vereeniging en ook voor nietleden in den boekhandel verkrijgbaar. Ge kunt begrijpen, dat ik dit laatste woord op het gebied van Nederlandsche Vogelstatistiek met belang stelling heb vernomen en 't is niet meer dan natuurlijk, dat ik op het oogenblik de lijsten van Albarda en Snouckaert er naast heb liggen, die allebei voor hun tijd, minstens even voortreffelijk ?waren. De lijst van Mr. Herman Albarda verscheen in 1897. Albarda Woonde in Leeuwarden en was ?een vlijtig jager, verkeerde dus ook veel met jagers en had een groot talent om her en der informatie op te doen, die hij streng ziftte. Hij "Was dan ook in staat om het Nederlandsch Vogelboek van die dagen, de Vogels van Nederland van Schlegel, op menig punt te verbeteren. Schlegel en Albarda, daar zijn wij bij opgegroeid en nu is het gemakkelijk genoeg om bij beiden tal van fouten en leemten op te sporen, die indertijd ook werkelijk fouten en leemten waren, maar toch, nu ik Albarda's lijst weer doorblader word .ik telkens getroffen door zijn groote nauwgezet heid en zijn bewonderenswaardig juist ornithologisch gevoel. Blijkbaar had hij in Limburg weinig of geen correspondenten, maar voor de Noordelijke provincies, voor de Noordzee-eilanden kan zijn lijst met groote gerustheid gebruikt worden voor vergelijkend onderzoek. Toen Albarda stierf nam Snouckaert van Schauburg zijn taak over, ook een groot jager, bovendien een ijverig verzamelaar en zoeker naar de Waarheid. Hij vergenoegde zich niet alleen met berichten,maar ging zooveel mogelijk ter plaatse zelf kijken, hoe het met de vogels gesteld was. Door tal van nieuwe waarnemingen kwam hij vanzelf er toe,een nieuwe lijst samen te stellen, die onder den titel van Avifauna Neerlandica in 1908 verscheen, te Leeuwardeu bij Meyer en Schaafsma, de uitgevers van Albar da's Lijst. Ge ziet, er bleef een soort van verband bestaan. En ziet, dat verband blijft, Want Van Oordt en Verwey kondigen hun lijst zeer bescheiden aan als in zekeren zin een aanvulling op Snouckaert's werk. En nu hebben wij deze lijst met wit papier laten doorschieten,om daarop weer de nieuwste gebeurtenissen in ons land op vogelkundig gebied aan te teekenen voor zoover wij daar bericht en besef van krijgen en nu hoop ik maar, dat Carry van Bruggen voorloopig nog maar niet te zien krijgt, wat ik er al in heb geschreven, 't Is namelijk minder dan onbeduidend, maar vele onbeduidendheidjes met elkaar, is het niet, zooals die droppeltjes Water en die korreltjes zand? Volgens deze laatste lijst zijn in Nederland 349 vogelsoorten in het wild waargenomen. Maak er voor het gemak maar 350 van of liever nog 325. We mogen er namelijk gerust een paar dozijn van aftrekken met het oog op de soorten, die slechts een enkele maal hier zijn gezien, of waarvan men vermoeden kan, dat ze uit gevangenschap ontsnapt zijn. Voorzichtiger is het echter om ze er wel bij te rekenen, want je kunt nooit weten of zoo'n eenling niet de voorlooper is van een heele troep die voor goed gewoon raakt, om hier te broeden, te overwinteren, te overzomeren of door te trekken. Dat woordje overzomeren is een term, die we vroeger niet zoo dikwijls gebruikten, maar die zal er wel in komen. In deze nieuwe lijst schenkt een der auteurs, Jan Verwey in het bijzonder veel aandacht aan het trekken der vogels. Ge her innert u wel, vroeger op school geleerd te hebben van trekvogels, standvogels, en zw'erfvogels. Zwaluwen en ooievaars dan Waren trekvogels, de musschen standvogels, en zwerfvogels dat waren de meezen. Zoo'n onderscheid in drieën is wel heel geriefelijk en aardig gevonden, doch jammer genoeg strookt het niet met de waarheid. Door het zingen der vogels en door onverdroten waarnemingen dag en nacht in alle deelen van de Wereld, is men tot beter inzicht gekomen en in Nederland hebben wij dat beter inzicht vooral te danken aan Jan Verwey en zijn Club van Trekwaarnemers. Wij Weten nu dat menige mees een standvogel is en dat musschen dikwijls genoeg trekkend worden aangetroffen. Elke vogelsoort in de gematigde en koude luchtstreek kan in een deel van zijn gebied trekvogel zijn, in een ander deel standvogel. Verwey en de zijnen hebben dat voor ons land nu heel scherpzinnig geanalyseerd en daarbij raakt het begrip zwerfvogel al heel aardig in de knel, tenminste in zijn oude opvatting. De groote moeilijkheid is natuurlijk, dat de individu's zich zoo gemakkelijk verplaatsen en dat de soortgenooten zooveel opelkandergelijken. Dezen zomer heeft, er een roodborstenpaar in mijn tuin gebroed en vanmorgen, 22 November, zat in mijn tuin een roodborst melodieus te tieren tegen de roodborst van Mr. Van Dorp. Mag ik nu zeggen, dat mijn roodborst een standvogel is? Neen, wij meenen vrij stellig te weten, dat de roodborsten, die bij ons broeden, al vrij vroeg in den herfst Wegtrekken en dat dan later andere roodborsten uit het Noorden en Oosten hierheen komen, en zelfs uit het Westen. De roodborst van den zomer was dus een broedvogel, een zomervogel, die van vanmorgen is hoogst waarschijnlijk een doortrekker, misschien als 't hem hier goed bevalt, Wordt hij een over winteraar. Daarbij komt neg, dat in sommige deelen van ons land sommige roodborstjes na het broeden in dezelfde omgeving blijven en dat zijn dan alweer standvogels. Volmaakte zekerheid hieromtrent krijg je alleen door ringproeven. In Amerika wordt daar tegenwoordig veel aangedaan. ,,Birdbanding" noemen ze dat. Op allerlei ver nuftige manieren vangen ze liefst itderen dag zooveel mogelijk vogels, ringen die netjes en ongevaarlijk en als zoo'n geringde vogel dan het heele jaar telkens weer opnieuw gevangen wordt dan is hij steliig en zeker wel een standvogel. Inderdaad laten veel vogels zich herhaaldelijk vangen; ze zijn zeer hardleersch of niet spoedig verontrust. Onze lijst onderscheidt nu standvogels, broedvogels, doortrekkersen voorjaar en najaar (groote trek) natrekkers (het woord staat er wel niet, maar 't begrip is er), overwinteraars en overzomeraars. Het type van een overwinteraar zijn wel de bonte kraaien, die hier in October komen en dan den heelen winter door hier een geregeld leven leiden met vaste slaapplaatsen, vaste werk plaatsen, geregelde maaltijden en vaste speelen vergaderplaatsen. En nu zijn er in dien zin ook ovcrzomeraars, die hier den zomer komen door brengen, maar zonder hier te broeden. Ieder bezoeker van de Waddeneilanden weet daarvan mee te praten. Een groot deel van de vogels, die We daar zien op de slikken en stranden zijn derge lijke boemelaars, die eigenlijk een paar graden noordelijker en oostelijker op moesten, om hun broedplaatsen te bereiken, maar dat uit jeugd of andere oorzaken niet doen. Dezelfde vogelsoort die ons overzomeraars levert kan ons ook over winteraars bezorgen. Voor de aardigheid, het kan u dezer dagen te pas komen?schrijf ik even over wat Jan Verwey van de kievit vertelt: Een aantal kieviten arriveert in winters met vroege koude reeds weer vanaf half Januari, vaak vanaf begin Februari, het gros der brocdvogels meest niet voor begin tot half Maart. De trek duurt voort tot half April of nog daarna. Een aantal Vogels schijnt niet tot broeden te komen. Deze dieren of (en) de broedvogels beginnen einde Mei reeds hun terugtrek, in Juni kunnen er reeds vele dagen met sterken weg- resp. doortrek zijn. Het gros der broedvogels verdwijnt in Juli. De trek duurt echter voort in Augustus en later, tot in October en November, wanneer stellig bijna enkel noordelijker vogels zich bij ons op houden. Bij inval van strenge koude verdwijnen deze alle, bij strenge vorst komt overwinteren" niet bij ons voor. Reeds Albarda (1807) wist een en ander precies." Over een paar andere dingen, die Albarda ,precies" wist, de volgende keer. v.VOLLENHOVEN 'S STOUT

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl