De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 28 november pagina 9

28 november 1925 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2529 DE tQRQENE,AM&TERpAMMER, WEEKBLAD VQOR/NEDERLAND Nieuwe Fransche Boeken door Dr JOHANNES TIELROOY ANDRÉSUARÈS, Sur la vie, essais, I. herdruk, Parijs, Emile-Paul, 1925, 7 fr. 50. Het is, geloof ik, niet mogelijk in weinig woorden AndréSuarès afdoende te bespreken. Andr Suarès is een wereld. Proza-dichter, essayist, criticus en dramaschrijver.... Kenner van wijs begeerte, wiskunde, talen, menschen, landen Een zoeker en een vinder Een vernuft en een geweten Hij heeft tientallen boeken ge schreven en hij staat alleen, arm, bijna zonder vrienden, verbitterd bij tijden hoog-kalm toch telkens opnieuw, door nieuwe, triomfantelijk zwaaiende zelfverheffing boven het lot. Zijn leven, vermoedt men (maar wie weet het voldoende van den ruim vijftigjarige die niet vrijgevig is met inlichting over zichzelf?) zijn leven is een tragedie. Bijna wereldvermaard vóór den oorlog, was zijn naam eensklaps in het niet verzonken; nu schijnt hij weer te stijgen. Suarès herdrukt, publiceert nieuws. Hij zal wellicht winnen,wel licht ook zinken voor goed. Zijn strijd is tragisch omdat het de strijd is van een machtigen harts tocht tegen het fatum. In het aardsche leven weet hij zich met visschige kilte bekeken, en begrijpt het omdat hij alle partijen de waarheid, zijn waar heid zegt; in de eeuwigheid ziet hij zich als ver loren, want hij kent geen persoonlijken God. Altijd zoekt hij dien Eenen, altijd zoekt hij wat blijft, wat hoog is en grootsch, wat gaaf is en vast, altijd zoekt hij waarheid. Waarheid is hem hetzelfde als leven, en de hartstocht die hem beweegt is een honger naar leven en waarheid. Maar overal vindt hij wegstuivend zand en de leegte. Een essayist als hij verdient altijd dat men hem leest, ook wanneer hij, zooals hier, onderwerpen behandelt, die niet meer actueel" zijn. Het zijn de onderwerpen niet, die ons in zijn boeken interes seeren, hij is het zelf. Hij spreekt gebiedend; wij hebben, minstens, te hooren. Zijn taal is geheel van hem. Een latinisme (?La rivière l'a pris, souriante souriant", 342) krijgt bij hem het voorkomen van een suarisme. (Vgl. Titus ( ) Berenicem ( ) dimisit invitus invitam", den door Racine geciteerden regel van Suetonius). Wij kunnen wel verbaasd staan over eenige van zijn meeningen (Barrès !); wij mogen opmerken dat zelfs deze sterke denker en grondige onderzoeker niet altijd aan het groote gevaar ontkomt, dat eiken essayist dreigt als hij een hartstochtelijk man is: het oordeelen-in-het-voorbijgaan; wij be treuren dat Suarès, hoog van houding, verklaart over geen miskenning te willen klagen en niemand te verachten na vele bladzijden inleiding besteed te hebben aan trouwens raak slaande, hoog opgolvende woorden van klacht, van aanklacht, van zelfverdediging.... Maar wij hooren. Waarom toch, ook elders in zijn boeken, niet steeds een geheele voldoening ons deel Wordt? Hier moet ik met wedervragen een antwoord zien te geven, dat ongetwijfeld niet genoeg zal zeggen. Zoekt Suarès zelf nog altijd te zeer om ons dikwijls zekerheid te schenken? Of weet hij zich onvol komen te beheerschen, doet hij zich nadeel met sommige onvoorzichtig gestelde, apodictische uit spraken, die dikwijls, al is het maar in schijn, voor eenvoudige, gezond-verstandelijke tegen spraak vatbaar zijn, ja zelfs door uitspraken van hemzelf worden vernietigd? Of moet ik wederkeeren tot mijn aanvankelijke onderstelling: dat er meer toe hoort dan de gemiddelde recensent het zijne mag noemen om Suarès geheel te om vatten? Het zijn maar vragen, beweringen niet. LÉON PIERRE-QUINT, Marcel Proust, sa vie, son oeuvre. Parijs, Kra, 1925, 12 f r. ?FA1 overweegt hier zeker het onderwerp, 's makers geest is toch eveneens de aandacht waardig; kon het ook anders? Het boek is een geschreven portret, een zeer gelijkend portret dat niettemin de hand, van den schilder op gelukkige wijze verraadt. De geconterfeite is Proust, de zeer bijzondere, de dichterlijke en tevens analytische romanschrijver, die zoo nieuw is en toch lijkt op de ouderen, die aan twee of drie moreele en wijsgeerige waarheden nieuwen grondslag heeft ge geven en toch slechts" verhaalt, die zoo moeilijk" schrijft en evenwel zijn verslaafden heeft als alkohol of opium. De essayist vertelt boeiend dit jammerlijk en gelukzalig leven, betoogt dat de kunstenaar, die veel meer was dan een simpel observator, tot de diepste diepten is gegaan, ver klaart hoe zijn schrijfwijze kwam te zijn wat ze inderdaad is, laat zien dat voor Proust, als voor een vermaard philosoof, de uiterlijke tijd" iets anders, minder wezenlijks is dan de eigen, inner lijke duur" van de ziel, toont aan dat Proust gemeend moet hebben, de eigenlijke waarheid omtrent de ziel der menschen slechts in hun onder bewuste te kunnen vinden. Hij herinnert er aan dat de personen in deze lange romans zichzelf niet gelijk, en dat zij niettemin dezelfden blijven, en demonstreert hoe de taal dier personen bij Proust de geheimen hunner ziel hunsondanks aan het licht brengt. Tot slot geeft Pierre-Quint in het kort weer, hoe Proust het salon-leven van zijn tijd zag, hoe hij stond tegenover Sodom en Gomorrha, volgens hem door deerniswaardige zieken bevolkt, hoe Proust de liefde beschouwde, en toont dat voor dezen onzen soortgenoot alle aardsche ellende vergoed werd door de bemoeienis die kunst heet, en die niets is dan een zichzelf beloonend zoeken naar waarheid. Misschien wordt Proust ietwat te goedgeloovig bejegend. Den jongen Proust met name zie ik anders. Ik geloof wel degelijk dat deze met eenige, zij het ook kortstondige ingenomenheid, met een onmiskenbaar, naïef genoegen een salonheld ge weest is. En later, als hij zijn groote romans schrijft, toonthij zich integendeel overzijneigenschepselen, de lieden van den dusgenaamden monde", wel eens te zeer ontstemd. Die kaste zal toch zooveel kwader niet zijn dan iedere andere? Maar dit is zonder veel belang. Het portret blijft goed en de schilder is een even fijne als ernstige en eerlijke geest, een zeer menschkundig analyticus, tevens een bekwaam bouwer van synthesen. Zijn boek moet hem genot hebben opgeleverd : hij zocht naar de diepste Waarheid van zijn model, en zegt hij niet zelf dat dit zoeken het vreugde-brengend wezen der kunst is? Dr CHR. J. C. VAN DER MEUL.EN, L'idealisme de Villiers de l'Isle-Adam, Amsterdam, H. J. Paris, 1925. Met genoegen rangschikt men het werk van den heer Van der Meulen, al is deze,zoo goed als zijn uitgever, een van onze landgenooten, hier ter plaatse onder de Fransche boeken" van den dag. De natio nale ijdelheid, waarvoor ook beoefenaars van de lit teratuur onzer buren nog niet noodzakelijk immuun zijn, vindt voldoening in het feit dat een Nederlan der zulk goed Fransch schrijft, dat de behande ling van een beroemd auteur uit het buitenland hem aanleiding geeft, van zooveel kennis, van zoo fijngelede psychologie, van een zoo geschakeerd litterair aanvoelingsvermogen te doen blijken. Mocht het geletterd publiek in Frankrijk, naar ik hoop en verwacht, aandacht schenken aan deze studie, dan zal het er niet alleen zijn oordeel over den veel gesmaden, den daarbij soms overschatten, Villiers de l'Isle-Adam aan kunnen scherpen, tegelijk zal het opnieuw tot het besef komen, dat ook de Amsterdamsche Universiteit, waar immers de heer Van der Meulen op grond van dit proef schrift tot de promotie werd toegelaten, op prij zenswaardige wijze het hare bijdraagt tot de kennis en het begrip der Fransche letteren. Louter lofspraak zal zulk een geletterd publiek niet verwachten en hier in elk geval niet vinden. Villiers de l'Isle-Adam wordt door den heer Van der Meulen met nimmer om zich ziende rechtvaar digheid getoond als de onevenwichtige die hij was. Na van en over Hegel het een en ander te hebben gelezen, maakte hij van Hegel's hoofdthema's en lijfformules een zoo vrijmoedig en overvloedig gebruik, dat hij algemeen als hegelaar" te boek kwam te staan, maar tevens behaagde het hem sommige andere onderdeelen van Hegel's stelsel zonder vorm van proces te verwerpen. Als Katho liek geloovige liet hij luide credo's weerklinken, maar de allereerste overtuigingen van het katho licisme, identiteit tusschen geloof en rede, bestaan van een persoonlijk God, zijn herhaaldelijk door hem bestreden of genegeerd. Voor de natuurweten schappen had hij belangstelling, maar over de uit vinding van telephoon en phonograaf was hij.... verontwaardigd; en het voorloopig zoo onweten schappelijk occultisme" liet hem nooit los. Aan hanger van de, op zichzelf m.i. al onverdedigbare opvatting dat het philosophisch idealisme de ver plichting meebrengt om de beteekenis van het stoffelijke, het aardsche leven geheel te ontkennen, ontkende hij die toch nooit zoo volstrekt, of hij droomde voortdurend van goud, en wendde meer dan n poging aan om zijn adellijken titel door huwelijk te verzilveren. Schrijver van boeken die een hulde aan het ideaal moesten worden, ver mengde hij die hulde met misplaatste sarkasmen; en in werken waar hij niets dan sarkasme beoogde, wist hij zoo weinig maat te houden, dat hij telkens tot een gegrijns vervalt, dat eerder onze verbazing dan onzen lachlust gaande maakt. Wel mocht de heer Van der Meulen betuigen dat er ook reden is tot bewondering en dank ! Zijn passages over Villiers' groote deugden als schrijver (o.a. 94) zijn overtuigend, maar ze waren dan ook noodig. De eindindruk van zijn studie moet zijn dat Villiers de l'Isle-Adam een onfortuinlijk menscli en een onharmonische, ietwat hersenschimmige geest is geweest, maar dat hij sommige bladzijden van de hoogste schoonheid heeft nagelaten. Mij komt het voor, dat men met dien indruk niet zeer verwijderd is van de waarheid, maar, liever dan dit hier te onderzoeken, wil ik me verder tot het Werk van den heer Van der Meulen zelf bepalen. Dat hij er doctor in de letteren op" is E. J. VAN SCHAICK MAKELAAR Korte Jansstraat 25b" - Utrecht WONINGBUREAU ASSURANTIES TELEFOON 126 geworden werd al gemeld; er zijn echter vele doctoren in de letteren en Dr Van der Meulen overtreft het gemiddelde hunner verdienstelijkheid als schrijvers, voor zoover ik weet, in die mate dat men zich met eenige nieuwsgierigheid zou kunnen afvragen wie en wat hij innerlijk zelf is. Dat blijkt in het hier bedoelde geschrift (naar ik meen zijn eerste) nog niet ten volle. Hij maakt zich boos, ietwat te boos, op foutieve beschouwingen van een ander essayist (p. 107 e.v.), maar dit geeft zijn persoonlijkheid in mijn oogen nog geen kleur; zoo iets doen ijverige onderzoekers maar al te dikwijls. Het is de, overigens kortstondige en ver geeflijke zelfverheffing van het kleurloos verstand. Zijn opvatting als zou philosophisch idealisme tenslotte uit denzelfden gemoedsaard voort spruiten als idealisme zonder meer (ook wie zelf in het n evenzeer gelooft als hij het ander wenscht te betrachten, kan hier een vraagteeken plaatsen) doet in den heer Van der Meulen zelf een idealist in dubbelen zin vermoeden. Zijn mee ning dat philosophisch idealisme versterking kan vinden bij het occultisme (ik ben integendeel geneigd in dit laatste bijna overal een onbewust, kinderlijk materialisme te zien) brengt dezen idealist, merkwaardig genoeg, in de verdenking het diepe dal, dat materialisme van idealisme scheidt, niet te zien . Hegelaar" is hij zeer zeker niet: meermalen spreekt hij den redemeester" tegen, n keer zelfs zoo bits, dat men ietwat ver baasd opkijkt en zich afvraagt waarom Hegel's interpretatie van de Drieè'enheid" nu juist ridicule" is (p. 29). Maar als men later Villiers' gedeeltelijke ontrouw aan het katholicisme ziet aangeduid met den naam erreurs" (p. 200), dan wordt dit minder onduidelijk, dan komt er meer eenheid in het beeld van Van der Meulen's innerlijk. Dat hij ook nog blijk geeft, niet van het litterair naturalisme te houden (p. 83), verwondert dan n 't geheel niet; Katholieke smaders dezer richting heeft de wereld al meer gezien. Toch blijft het beeld dat de heer Van der Meulen van zichzelf geeft vaag en fragmentarisch, iets als een half opgekomen foto. Tot op zekere hoogte toont hij reeds hier de kostbare gaven van een stylist, van een psycholoog, van een denker te bezitten; welnu, juist daarom moet men hopen, eenmaal werk van hem te lezen, waarin zijn persoonlijkheid onbelemmerd aan het woord komt. Er moet meer in hem steken dan hier kou blijken. Nu hij aan de eischen der school voldaan heeft, en beter dan de school het gewoon is, wenscht men, dat hij geheel zichzelf moge worden. BERICHTEN EN AANTEEKENINGEN Activiteit der ,,Action francaise". Lucien Diihech be schrijft een aantal Chefs de file de la jeune génération (Pion 7 fr. 50). De file" die eenige van deze chefs" achter zich zouden hebben, beperkt zich helaas tot hun eigen schaduw, hoogstens tot eenige tientallen kennissen. Waar om ze overigens, in abstracto, nog wel bespreking waard kunnen zijn. Maar de heer Dubech is, bij al zijn geestige schrijfvaardigheid, een gids waarmee men voorzichtig moet zijn. Hij ziet dikwijls scherp, ook in zijn aangenaam geschreven opstellen over Le Thédtre (Pion, 7 fr. 50), maar van Giraudotix en Jules Romains heeft hij b.v. niet veel begrepen, of willen begrijpen. Dat hij vaneen litterair partijstandpunt uit oordeelt, zal men hier ter plaatse eerder prijzen, doch dit wanbegrip geeft te denken. J. Greshoff verzamelt gedichten van de Ecole Romane, haar medestanders en nakomelingen in La lyrc fruncaise (,,De Waelburgh", Blaricum). Xijn overschatting van den verdienstelijken poeta minor Moréas blijft mif onbegrij pelijk. Over Maurras, leider der ,,Action Franc.aise", kom ik spoedig te spreken. Het maandblad de Nouvelle Revue Francais?" geeft in zijn October-mimmer het eerste deel van Giraudoux' nieuwen roman Bella. Fijne gevoeligheid, verborgen (ge lukkig niet geheel) achter een fonkelend intellectualisme. Ook overigens is dit tijdschrift weer interessant. VERDER ONTVANGEN. Van de N. R. F.: Vonoven, La belle affaire; Passeur, La maison naverte; Treich, L'esprit de Tristan Bernard en L'esprit de Clemenccau. Van den Ar'ercure de Frame, Jammes, Clioix de pnèmsi. Van A. Michel: Pourrat, A la belle bergere. Een zooeven ontvangen, mooi uitgegeven werk in quarto. brengt 30 fantazierijke en dikwijls treffend juiste portretten van Fransche schijvers door den teekenaar Serge Czerefkow. De bijschriften van RenéLalou (geestige stijlnabootsingen) zijn een lust. . . . Voor 6 gld. wordt men eigenaar, want de goedkoopste exemplaren, die nog heel mooijzijn, kosten 55 fr. De duurste fr. 375. Titel: Les crimins cliez eux. Uitgever: Michel Kornfeld, Parijs. O L. O O f 0.2 S E.N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl