Historisch Archief 1877-1940
ttZ
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
'No. 2530
Mijnheer de Hoofdredacteur,
Hoewel niet zonder grooten tegenzin, acht ik
liet mijn plicht, uw aandacht te vestigen op de
volgende feiten, Ier verdediging tegen de aanvallen
van uwen criticus Plasschaert in uw blad.
Ik wensch het te doen op zuiver zakelijke wijze:
I. Het in het algemeen genomen (en voor zijn
?doen !) gunstig oordeel, dat deze vroeger altijd over
mijn werk uitsprak (tot en met het voorjaar 1924,
zie uw NOS. van 22 Maart en 5 April 1924) is in
het najaar van datzelfde jaar (zie uw No. van 29
Nov. 1924) plotseling veranderd in een vernietigend
oordeel, niet alleen over mij als mensen" (sic!)
.?doch ook als schilder".
Mijn laatste tentoonstelling bij Kleykamp in
het voorjaar 1924, die ook vele oudere, vroeger
gunstig door hem beoordeelde werken gaf, bracht
nog een werkelijke winst". Hoewel hij zich in
?deze laatste critiek soms spitser uitdrukte (zie
regels 19, 24, 32, 80, 90 en 91), daar hij hier,
over mijn hoofd heen debatteerde" met de
N.R.Ct. (die mij een groot schilder had genoemd)
bleef dit een waardeerende kritiek, waarin hij mij
ten slotte met den naam karakter" sierde" (!)
Nieuwe werken (die den criticus tot een gewijzigd
inzicht hadden kunnen brengen) zijn niet tentoon
gesteld.
Ik citeer, ter vergelijking, letterlijk (zie ook
Groene 33 Maïrt 1918. Hoofdgroep Pulchri 1921
en Vaderland 28 Maart 1918)
NAJAAR 1924.
Zijn.... is van even ge
ring allooi als zijn vermogen
te karakteriseeren. De heer
B. heeft, naast het gevoel
van ondergeschiktheid, dat
hij als ambtenaar heeft ge
uit (d.w.z. 22 jaar
geleden, toen ik ophield
hoofdambtenaar der Ge
meente Amsterdam te zijn
R. S. B.) De meer voorko
mende mengeling van schil
der en ambtenaar, gety
peerd door een troebel we
zen. Behoort tot de orde
der
geestelijk-geconstipeerden met bedrukt innerlijk.
Zoo is het en niet anders.
(Ctirsiveering van R.S.B.)
,,.... dat ge niet op de
hoogte zijt van het werke
lijk wezen der Kunst".
Duidt met een glimlach
de primaire
(cursiveering van R. S. B.) fouten aan
van mij o. a. als schilder".
Velt een vernietigend oor
deel, ook over den schilder,
zonder een woord van
waardeering.
TOT EN MET VOOR
JAAR 1924.
Het zelfportret vertoont
ons het karakter van den
schilder: er is in het ranke,
gespannen lijf en den snel
len kop de felheid van de.n
schermer. In alle schilde
rijen vindt ge B. als een
karakter vol inspanning in
vol spanning bezig, nooit
onverschillig. Hard werker.
Vol volharding. Fel oplet
tend. Kantig van observa
tie. Teeder en fel. Een be
kwaam schilder en een
?wiens kunde en gave hem
recht geven op meer
algemeene bekendheid. Zijn
werklusten wekken gaven
eerbied.
Mildheid met iets als
schoonheid aandoend. Een
schilderij vol stemming.
Een lucht, zuiver van innig
heid. Werken, briezig van
licht en lucht. Kleur, die
tot haar edele functie na
dert. Een gulden gezicht op
Veere. De forschheid van
het modelé, dat simpel en
?eenvoudig samengaat met
«en juist getypeerd wezen,
Een lucht, die overal fijn
van gloed is geworden. Een
teeder moment. Bommen,
?die groot en forsch het
schilderij op persoonlijke
wijze vullen.
Fel-romantisch.
(Wat de kleur betreft).
Klaarheid van kleur, fel,
tielsch soms. Wijdde een
geheele theoretische be
schouwing aan de drie
staten van kleur", die
mijn werk in verschillende
perioden kenmerken. Over
het laatste werk Texel"
zegt hij: een werkelijk
respectabel werk, dat trof
?door de ruimte, de kleur.
<Cursiveering van R. S. B.)
Constateert (als polemiek
tegen de N. R. Ct., die mij
een groot schilder" had
genoemd R.S.B.): geen
star van de eerste grootte.
Ik sier hem met den naam
van karakter" in de schil
derkunst, menschen met
een getypeerd wezen. Hij
behoort bij de goede onder
hen; niet meer, maar dan
ook niet minder is hij.(Cur
siveering van R. S. B.)
Publiceert in het
Winterboek der Wereldbibliotheek
1923?24 een schilderij van
mijn hand met werken van
Breughel, van der Neer,
Mauve, Maris en Tholen.
Dit was een zeer oude foto
naar een later door mij ver
nietigd werk. De criticus
betreurde het zeer, dat ik
<lit vernietigd had,
Hoe is dit gewijzigd inzicht te verklaren, indien
men weet, dat hij geen kennis heeft kunnen nenun
bij troebel wezen een
troeble kleur".
Een
tweederangsverschijnsel (in afkeurenden
zin, zie het verband l
R.S.B.) In 1925 hoor ik
tot de epigonen en zwak
ken", eenzijdigen van
lageren ran -.;" (de criticus heeft
niet kennis kunnen nemen
van nieuwe werken! R.S.B.)
zijn hoogmoed is van
even gering allooi als.. ..
van nieuwe Werken? Ik moet hier uw aandacht
vestigen op twee punten:
a. Uw criticus werd in dien tusschentijd 50 jaar.
Aan de voornaamste schilders van Holland"
zooals hij ze noemde in het Vaderland van 9
December 1924, is (dooreen mij onbekenden Heer)
gevraagd, hem een werk ten geschenke te geven
op zijn verjaardag. Mij is dit door dezen zelfden
Heer ook gevraagd, doch ik heb daaraan geen
gevolg gegeven.
b. Tusschen voor- en najaar zijn feiten voorge
vallen, die er toe hebben geleid, dencriticus voort
aan den toegang tot Pulchri Studio te ontzeggen
wegens de onwaardige wijze, waarop hij zijn functie
van criticus uitoefende. Zijn beschuldiging van
de z.g. plaatsingscommissie, als zou deze uit
een kleine Wraak" hebben gehandeld, door een
schilderij te weigeren (Groene 18 October 1924),
en het feit, dat men (buiten uw medeweten !)
plaatsing weigerde van een ingezonden stuk van
deze Commissie, waardoor haar de gelegenheid
werd benomen, zich openlijk te verweren tegen den
haar openlijk aangedanen smaad, leidde mede
tot dit ultimum remedium. Toentertijd was ik
Secretaris van het Genootschap. Uw criticus heeft
mij (ten onrechte en hoewel hij beter uit de dag
bladen kon Weten) voor den eigenlijken leider in
deze actie gehouden. Ik was tegen dezen maatregel,
hoewel ik hem uiterst begrijpelijk vond. (De
Haagsche journalistenkring, die dezen maatregel uit een
oogpunt van drukpersvrijheid" aanvankelijk
ontoelaatbaar vond en die deze zaak, mede op
mijn sterken aandrang, uitvoerig had willen onder
zoeken, moest zijn bemoeiingen staken, omdat
uw criticus niet bereid was tot dit onderzoek mee
te werken! Uw criticus blijft geboycot).
Wanneer men zich de vraag stelt, of deze twee
feiten dan van invloed kunnen zijn geweest op
het oordeel van den criticus, is hij het zelf, die
daarop een antwoord geeft in het Vaderland van
9 December 1924. Hij zegt daar mij eerst onom
wonden behandeld en getypeerd te hebben"
na eenige onaangenaamheden met het Bestuur
van Pulchri Studio en nadat ik bovendien een
fout beging tegen de gastvrijheid". Wat,
voorzoover ik het begrijp, beteekent, dat hij slecht
over mij en mijn werk is gaan schrijven, toen ik
hem niet het eerst had gegroet in de zalen van P.S.!
Toen ik, op verzoek van juffrouw Bisschop, een
openingswoord had gesproken bij een tentoonstel
ling van werken van haar Moeder, heeft hij dit
aangegrepen, om mij in uw blad te pakken te
nemen" (zie keur van beleedigingen). Erger nog
hij heeft het gebied der kunstcritiek, dat hem
heilig moest zijn, betreden en mijn werk aangeval
len.
II. Het tweede punt betref t een stuk van uwen
criticus in UW blad van 22 Augustus 1925 omtrent
tentoonstellingen te Hclsingfors en Stockholm,
ingericht door het Regeeringscomitévoor
Nederlandsche Kunsttentoonstellingen in het Buiten
land. Ik bezorgde deze tentoonstelling te
Helsingfors, d.w.z.: ik hing de reeds in Holland door het
geheele Comitéuitgekozen werken te H. op,
zorgde voor douane, Vervoer, statistiekrechten,
sprak den President der Republiek toe, leidde
Prins Eugcn van Zweden rond en al dergelijke
Wereldsche zaken, die, behalve' het eerste, met
kunst niets hebben uit te staan.
De criticus doet het nu voorkomen:
Ie alsof ik een bijzonderen invloed had uit
geoefend op de samenstelling der tentoonstelling
en deze had doen strekken ten bate van groepen
die het niet verdienen";
2e. alsof dus (gezien de inférieure qualiteit van
mijn persoon !) dientengevolge de tentoonstelling
een teleurstelling was in Scandinavië" en zegt
3e. wat door Zweden en Finnen werd gemist,
was het moderne element."
Al deze beweringen zijn van a tot z onwaar.
ad lum. De keuze had plaats in Holland door
het geheele Comité. Dit Comité, ingesteld door
Minister de Visser, bestaat uit de hecren
(alphabetisch) Bakels, Bastert, Haverman, van Konij
nenburg, Koster, Martens, Schelfhout, Sluiter,
Sluyters, Tjipke Visser, Veldheer en Wolter.
De modernen" zijn daarin dus vertegenwoordigd.
De namen der uitgenoodigden werden door de
geheele Commissie in pleno vastgesteld, terwijl
verder aan ieder een taak werd gegeven voor de
keuze op de ateliers.
ad 2um. De tentoonstelling was geen teleur
stelling. Hoe komt uw criticus hiertoe? De lezing
van de Finsche en Zweedsche bladen zou hem
onmiddellijk van het tegenovergestelde hebben
overtuigd.
Hij las vermoedelijk alleen het communiqu
van het Comitéin de bladen(!) waarin dit Woord
teleurstelling" wel voorkomt, doch las hij Wel
licht verkeerd? De Scandinaviërs, leest men daar,
waren niet teleurgesteld in de tentoonstelling,
maar in de moderniteit daarvan. Niet, omdat onze
zgn. modernen er niet of niet genoeg vertegen
woordigd waren (deze waren er juist wél, zie sub
3e) maar omdat zij die zeer modern" zijn, gaarne
nog modernere uitingen hadden gezien.
ad 3um. De modernen waren juist zeer goed
vertegenwoordigd. Waarom raadpleegt uw criticus
niet eerst den catalogus? Deze vermeldt, naast de
namen van epigonen" en zwakken" de namen
Colnot, Sluyters, Wiegman, van Wijngaerdt,
Eekman, Toorop, Altdorf, Mendes da Costa en
Raedeker, vertegenwoordigd met werken, die
zijzelf zonden of goedkeurden. De uitgenoodigde
modernen waren bijna precies dezelfden als die,
Welke uw criticus heeft uitgezocht voor de door
hem ingerichte tentoonstelling van modernen bij
Kleykamp en waarvan hij zegt:.... terwijlwe
hier in Holland tegenwoordig een aantal schilders
hebben, die met eere ons in ieder land kunnen
vertegenwoordigen".
Het Regeeringscomité, waarvan men Wellicht
tegenspraak had verwacht, heeft de dwalingen
van uwen criticus niet Weersproken, omdat het
uit den aard van zijn hoedanigheid het overbodig
en ook niet passend acht in het openbaar in te
gaan op beschouwingen over zijn handelingen."
(Communiqué16 Nov. 1925) Het Comitédeelt
evenwel unaniem mijn mee n ing.
' Het is te vreezen, dat uw criticus bij het maken
van deze fouten niet is uitgegaan van de feiten,
om daaruit tot een conclusie te komen over mijn'
geschiktheid, doch (omgekeerd), uitging van mün
minderwaardige persoon om daaruit, naar welbe
hagen, een conclusie te maken over de feiten !
III Uw criticus verwees bij zijn aanval op
den 29sten Nov. 1924 in Uw blad (en daarom
bespreek ik hier ook dit punt) naar elders".
Ieder, die de geheimen van het sérail kent, weet,
dat dit zijn Beschouwingen" zijn, een eigen
tijdschriftje. Het laatste No. nu geeft een
beleedigende verdraaiing van mijn naam en eenige
onsmakelijkheden, die ik onmogelijk in een fat
soenlijk blad zou kunnen doen overdrukken
Prof. Veth, Prof. Huizinga, Prof. Roland Holst,
Prof. Martin, om er maar enkele te noemen,
allen, levend of nauwelijks begraven(l), kregen op
hun beurt nu of vroeger in dit blaadje een veeg
uit de pan.
Het zal U duidelijk zijn, dat de drie genoemde
punten, in verband met elkaar gezien, den indruk
maken van te zijn symptomen van een tegen mij
gevoerde persoonlijke actie en dat uw'criticus tot
het voeren van deze campagne gebruik maakt van
de ruimte die u hem toestaat voor kritiek op kunst
werken.
Ik veroorloofde mij, mede ter wille van de
zuiverheid der pers, daarop uw aandacht te vestigen.
Met de meeste hoogachting
Uw. dw. dr.
Mr. R. S. BAKELS
's-Gravenhage, 22 November 1925
Geachte Redactie '.
Het verheugt me zeer, dat iemand die zoo goed
op de hoogte is als Dr. Manger eens in uw blad over
de voorgeschiedenis van den oorlog geschreven
heeft.
Inderdaad stelt hij de kwestie dan ook bijna ge
heel zuiver. IX1 Wetenschap kan hier slechts een
oordeel vellen, wanneer zij heeft vastgesteld, dat
Wezenlijk Oostenrijk met den ondergang werd be
dreigd (dan is zijn actie onder voorbehoud te recht
vaardigen) en dat wezenlijk vitale belangen voor
Rusland op het spel stonden, wanneer Servi
geknot Werd".
Alleen het woord vitale" zou ik willen weg
laten. Staten voeren oorlog om hun belangen, en
ook moreel gezien kunnen die belangen in dit geval,
al Waren ze niet vitaal, groot genoeg geweest zijn
om oorlog te rechtvaardigen. Als de vraag zoo,
dus een weinig minder scherp, gesteld wordt, zal
de historicus m.i. oordeelen, dat inderdaad het be
lang van Rusland bij en het gevoel van Rusland
voor Servië's onafhankelijkheid zoo groot waren,
dat ze een oorlog rechtvaardigden.
Dan de andere kwestie, of Servië's actie de
monarchie te gronde dreigde te richten, 't Is won
derlijk, dat men over deze cardinale vraag nooit
materiaal onder de oogen krijgt. Dr. Manger schijnt
hier ook niets over te kunnen zeggen. Men zoekt
in zoo'n geval, niet waar, naar den grooten agitator,
die, in Serviëgevestigd, door de macht van zijn
Woord en misschien met de steun van
bommenmagazijnen, het naburige rijk in rep en roer brengt.
Waar is deze geweldige? De bewijslast zal hier toch
Wel liggen op degenen, die nu al elf jaar de be
schuldiging rondstrooien. Kan iemand buiten de
bekende weinig beteekenende bizonderheden hier
eens een verstandig Woord over zeggen gesteund
door documenten?
Met dank voor de plaatsing verblijf ik hoog
achtend uw dw. dr.
J. TH. H A M s T R A
Groningen, 28 Nov. 1925.
J. S. MEUWSEN, Hofl. A'DAM-R'DAM-DEN HAAO.
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND