Historisch Archief 1877-1940
No. 2530
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
EUROPEESGHE MASKERS
*door IR. S. VAN RAVESTEYH
Nu allerwege belangstelling groeit voor het mas
ker, en zijn doel weer wordt gevoeld en begrepen;
nu talrijke boeken uitheemsche, oude maskers
met warmte doen bewonderen en voortdurend
gezocht wordt om in maskers weer opnieuw uit
te drukken de psyche van het huidige leven
<Hildo Krop, Chris Agterberg), zonder dat echter
nog contact verkegen is met het volk, dat in zijn
onuitroeibaar menschelijken drang naar het masker
slechts grijpt naar het cartonnen mombakkes,
;met minimum psychische inhoud, is het hoopvol
om in Europa in aanraking te komen met een
bevolking, waaronder het masker nog een levende
rol speelt.
In het Lötschental, een zijdal van het Rhönedal,
in Zwitserland, geïsoleerd en moeilijk toegan
kelijk wegens het ontbreken van een goeden rijweg,
-woont een streng Katholieke boerenbevolking,
?die nog rustig leeft volgens vele oude gewoonten
? op velerlei gebied. Eén van deze gewoonten is,
?dat op dédagen voor Aschwoensdag de onge
trouwde jonge mannen uit hout gesneden,
met felle kleuren beschilderde en met haren
en bont voorziene maskers opzetten, een
:schapenvel voorhangen met een koeienbel
,aan het middel en onder het uitstooten van
een Wild gebrul door het dorp trekken, hun
dorpsgenooten voornamelijk de jonge vrou
wen schrik aanjagen en die hen plaagt
of uitlacht met roet gooien; zij dringen in
de huizen altijd doorhetraam?en laten
zich onthalen. Dit gebruik is een overblijfsel
uit vroege tijden en draagt nog in symbolen
de kenmerken van zijn oorsproug en doel:
het bevorderen van de vruchtbaarheid in
den komenden zomer van grond, dier en
mensch. ??> ,;-*?
De teekening, naar een foto gemaakt daar
zij' ongeschikt was voor reproductie, toont
vier van dergelijke maskersdragers in het
Wintersche dorpje; bij mijn bezoek dezen
zomer aan het Lötschental kreeg ik deze foto
van een schilder, wonende in een der dorpjes,
? die mij toestond de hier gereproduceerde
maskers uit zijn verzameling te fotografeeren
en die een en ander over het gebruik der
maskers vertelde.
Het bestaan van dit gebruik in het Lötschen
tal is reeds lang bekend en beschreven; ook in de
Beiersche en Oostenrijksche Alpen Worden in
het begin der lente ceremoniën met maskers
gevierd, maar daar zijn het meer optochten, terwijl
in het Lötschental het masker zelf hoofdzaak
blijft en daardoor ook een veel grooter psychische
verscheidenheid vertoont.
Zooals men in de afbeeldingen ziet, ademen deze
maskers zeker niet de mystiek van de tropische
zielen der negermaskers, noch de fijne cultuur
van de Japansche of Javaansche maskers; dat
zij uit heidensche tijden komen, blijkt uit de
teekening in het contrast met het Kruisbeeldje.
Hun verdienste ligt echter daarin, dat zij zoo
goed echte boerentypen geven: de half sluwe, half
domme boer; de woesteling; de stommerd; de
beenige, pezige, ruwe boer, en dus voordie boeren
bevolking de samenvattingen van hun eigen
karaktergroepen zijn. Daarom is dit gebruik
daar ook echt en levend kunnen blijven en zijn
zij nu nog in staat deze maskers te snijden.
Voor ongeveer vijftien franken per stuk kan men
zich in het bezit ervan stellen.
Juist omdat zij de karakteristiek zijn van die
in en met de natuur levende boeren, zijn zij waarde
loos als voorbeeld voor de kunst van den stedel ing;
,maar wél geven zij een richting aan, waarin door
dezen uitsluitend moet worden gezocht, nml.
in het geven van de karakteristieke
menschenbeelden van den niet in de natuur levenden mensch
van dezen tijd. Alleen dan zal een geestdriftig
contact kunnen worden verkregen. Misschien is
dit ook een aanwijzing van wat er ontbrak aan
de pogingen op dit gebied tot dusver ondernomen,
want de menschenbeelden uit lersche sagen zijn
niet door hun algemeene menschelijkheid, maar
Wél door datgene Wat hen aan hun tijd bindt,
zeer ver verwijderd van die uit onze, niet helaas
en ook niet goddank geraffineerd technische en
georganiseerde Wereld van heden. En het besef
moet Weder ontwaken dat wij recht hebben op
onzen eigen tijd, dus op onszelve.
TOEGEPASTE KUNST
AFFICHE-PRIJSVRAAG VOOR JONG NEDERLAND".
Hoewel de Permanente Prijsvraag-Commissie
zeer terecht, na kennisneming van het programma
van de, door de Vereeniging ,,St. Lucas" te Am
sterdam uitgeschreven prijsvraag voor een affiche
ten behoeve der propaganda voor de vereeniging
Jong Nederland", den kunstenaren de mede
dinging had ontraden, omdat dit programma op
principieele punten onvoldoende kon heeten, is
een en ander toch doorgegaan. Thans zijn de in
gekomen ontwerpen, slechts ruim een veertigtal,
tentoongesteld in het Vereenigings-gebotiw van
St. Lucas te Amsterdam.
De jury, hoofdzakelijk uit schilders bestaande
(dus geen nijverheidskunstenaren) besloot geen
eersten prijs toe te kennen, doch bekroonde het
ontwerp van den heer K. Vegter (hij heeft bij prijs
vragen naar het schijnt veel geluk, want o.m. is
ook het door mij destijds uitvoerig besproken
biljet van het Ned. Roode Kruis door hem ont
worpen), met den tweeden en dat van den heer
W. Retera met den derden prijs.
Het is een eigenaardige toevalligheid, dat op
beide biljetten de afgebeelde kinderen wel wat
erg onnoozel aandoen. De Vereeniging Jong
Nederland" is ^volstrekt niet voor achterlijke
kinderen Werkzaam, doch beoogt het mooie doel,
stads-kinderen tot herstel van gezondheid tijdelijk
naar buiten te zenden. Vandaar de stralende zon
op Vegter's teekening.
Er is in den eenvoud van lijn'en kleur veel goeds,
maar er is tusschen de figuratie en de belettering
niet het minste verband. Dat is veel beter in het
met den derden prijs bekroonde ontwerp, hoewel
ook hier de eigenlijke teekening vrijer, moderner
is dan het lettertype. Beide affiches roepen ten
onrechte den indruk op, dat het is alsof aan elk
twee verschillende teekenaren hebben gewerkt:
de een zorgde voor de eigenlijke voorstelling, de
ander zette er de letters op Het komt meer
voor en men zou Wenschen dat dergelijke dingen
wat meer aus einem Gusz" waren! Ook al hebben
de bekroonde inzenders hunne motto's doen luiden
Soeda !" en Quand-même !" dan nog hoop ik
dat zij, welwillend, deze opmerking voor een vol
gende maal ter harte zullen nemen.
HET SIEREND METAAL IN DE BOUWKUNST DOOR
W. H. GISPEN.
Een bijzonder aantrekkelijk boekje is wederom
in de bekende serie: de Toegepaste Kunsten in
Nederland" verschenen, waarin bij een overvloed
van welgekozen afbeeldingen, de knappe metaal
drijver Gispen op even aangenaam leesbare als
vakkundige wijze zijn stof behandelt. Vooral
naar de moderne bruglcuningcn en lantarens door
Kramer, de deur- en poorthekken van Roosenburg,
Oud en Crouwel en niet minder ook den
fantastischen weerhaan door Dudok in gesmeed ijzer,
gaat allereerst de belangstelling uit omdat
dit alles zoo recht bruikbaar en practisch
tot de levende kunstuitingen van onzen tijd
behoort. Waar de bouwkunst bloeit, daar
openen zich voor de toegepaste kunsten
nieuwe kansen! Maar ook in vazen, lampen,
klokken, schalen, slotplaten en deurbeslag
door verschillende ontwerpers, vond de samen
steller gereede aanleiding om in een beperkt
bestek bijzonder leerrijk op de diverse tech
nieken der metaalbewerking in te gaan, zich
sterk aangetrokken voelend tot het moderne
probleem van de aesthctische vormgeving
der langs machinalen Weg voortgebrachte
productie.
MACHINALE TEXTIELKUNST doorCoRN. VAN
DER SLUI.JS.
In dezelfde uitgave (W. L. en J. Brusse's
Uitgevers Mij. R'dam) verscheen een mono
grafie over machinale textielkunst, tapijten,
gordijnen enz. waarbij uiteraard, wat de
afbeeldingen betreft, de kleur wel zeer
wordt gemist. (Ik denk in dit verband
allereerst aan Gidding's tapijten !) Maar
dit kon nu eenmaal niet anders en de schrijver
van den tekst zorgde gelukkig voor eene kleurrijke
beschrijving.... Hij is in het door hem behan
delde onderwerp volkomen thuis en als aangenaam
causeur viel het hem klaarblijkelijk niet moeilijk
omookditonderdeel der
vaderlandschunijverheidskunst te belichten. Ik ben het persoonlijk met
sommige zijner beweringen niet geheel eens, maar
dit doet er niet toe, hoofdzaak is dat er belang
stelling wordt gewekt !
OTTO VAN TUSSENBROEK
IMPORTEUR
^STIKKELJR ALKMAAR