De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 5 december pagina 7

5 december 1925 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

?No. 2530 DB GROENE AMSTERDAMMER; WEEKBLAD VOOR NEDERLAND PEEK& CLOPPENBURG W.V. PAERELS' Maublleering-MIj. AMSTERDAM QOHPLETE MEUBILEERING BETIMMERINGEN Rokin 128 - Tal. 44541 NAAR MAAT Fr. SINEMUS 20 Leldschestraat 22 - Amsterdam DE AMSTERDAMMER Weekblad voor Nederland kost slechts f 3 per kwartaal of f 10 p. j. bij vooruitbetaling. CONDUITE-INTÉRIEURE 4 Cylinders, 10/15 P.K-, 4 Zitplaatsen, Ballonbanden, Schokbrekers- j UIT VOORRAAD LEVERBAAR. Zonder voorwielrem f 4600.?| Met voorwielrem f 4750. De Importeur: J.LEONARO LAN6,Stadhouderskade H4,A'dam,M 27100.1 DRIE LIJSTEN II. door Dr. JAC. P. T H ij s s E Er za'hlt die Haupter seiner Lieben. Het spreekt vanzelf dat onze drie vogellijsten lang niet de nauwkeurigheid hebben van een register van den burgerlijken stand. Dit geldt voer I voor Albarda's lijst, die in 1897 verscheen. Er werd toen lang zoo veel niet op de vogels gelet en ook ontbrak de gelegenheid tot gedachten\visseling. Eerst vier jaar later werd de Ornithologische Vereeniging opgericht en omstreeks dien tijd begonnen ook de groote dagbladen hun lezers vogelschoteltjes voor te zetten. Nu volgden de ontdekkingen van nieuwe vogels en nieuwe broed vogels, maar de nieuwigheid lag meestal alleen in de ontdekking; die vogels waren er al even goed eerder geweest. Snouckaerts lijst in 1908 markeerde het eind van deze studie-periode en ?wij mogen wel zeggen, dat, wat er na dien tijd voor nieuws ontdekt Werd,ook werkelijk nieuw is. Voor het tegenovergestelde geval, de vermin dering van het aantal der vogels, het verdwijnen van broedplaatsen mogen we echter gerust terug gaan tot Albarda. Allereerst constateeren wij dan den cndergang van de raaf. In de lijst van 1897 uidt het nog, dat de raaf, ofschoon zelden, toch nog broedend wordt aangetroffen in alle provinciën. In Snouckaerts lijst wordt slechts gesproken van enkele broedplaatsen en in de lijst van de Ornithologische durven de auteurs eigenlijk niet meer van broedplaatsen te spreken. We weten dat het laatste broedsel bij Sleen in Drente is uitgemoord «n wij zijn in onzekerheid omtrent het van ouds bekende nest in het bosch van Linschoten in de buurt van Woerden. De raaf is als broedvogel uit Nederland zoo goed als verdwenen. Iets dergelijks is er gebeurd met de kwak, de reigerachtige vogel, wiens bijzondere houding en figuur ge zoo dikwijls in Artis hebt bewonderd. Albarda laat hem nog gewoon broeden aan meren en plassen in Zuid Holland. Snotickaert vermeldt Zuid Holland niet, maar acht het mogelijk dat in Groningen en Noordbrabant een enkel paar nog soms probeert te broeden. Omstreeks 1910 geloofden we vrij algemeen dat We ook de kwak als broedvogel konden schrappen, maar nu zijn sinds dien tijd toch telkens weer kwakken gezien, zelfs jongen met nestveertjes, zoodat de hoop herleeft en We het misschien toen nog eens tot een kwakkennest, tot een bescheiden kwakkenkolonie kunnen brengen. Maar, wie dit verwachten, dat zijn wel zeer groote optimisten. De roofvogels zijn over het algemeen zeer achter uitgegaan. Van de blauwe kiekendief, die bij Snouckaert wordt opgegeven als broedende in Friesland, is thans geen enkele broedplaats met zekerheid bekend. Havik, buizerd, boomvalk, dertig jaar geleden vrij algemeen,zijn groote zeldzaamheden geworden, hoogstwaarschijnlijk toch Wel, doordat men nog niet voldoende beseft, dat het beschermde vogels zijn. Intusschen kunnen hier nog andere, ons onbe kende oorzaken werken. Ik zou tenminste niemand kunnen aanwijzen die den achteruitgang van de klauwieren en klapeksters zou hebben bewerkt. De Roodkop-klauwier en de klapekster waren vijftien jaar geleden ook al vrij zeldzaam, tegen woordig behoort de Roodkop gerekend te worden tot de zeer zeldzame broedvogels. De Grauwe klauwier, de bekende Negendooder of Doorn draaier was voor den oorlog een zeer algemeene zomervogel, vooral in de duinen en andere zandstreken, maar ook in het klei-gebied. In een voorjaar hadden we vier nesten binnen een gebied van zes hektaren. Waar je in het duin kwam overal zag en hoorde je onze Grauwe klauwier. Tegenwoordig is dat heel anders, de aardige, merk waardige Vogel Wordt zeldzaam. In Engeland en Duitschland is hetzelfde verschijnsel geconsta teerd; een directe oorzaak kan men niet vinden. Laat ons nu even de lichtzijde bezien. Er is gelukkig ook vooruitgang. Sedert Albarda's lijst zijn een half dozijn of meer nieuwe broedvogels in ons land geconstateerd: de Noordsche Zee zwaluw, de Waterspreeuw, de Groote Gele Kwik staart, de Dwergvliegenvanger, de Europeesche Kanarie, de Zwarte Specht, de Middelste Zaagbek, de Eidereend, de Oeverlooper. Van deze laatste vogel had Albarda gezegd, dat hij bij ons zou broeden op de eilanden en langs zandige oevers van meren, maar Snouckaert maakt in 1908 zeer terecht de opmerking dat er met zekerheid geen enkele broedplaats bekend was. Inderdaad is pas in de laatste jaren het eerste Ocverloopernest in Nederland gevonden langs de Waal bij Nijmegen en er is een vrij gegrond vermoeden, dat ze in den oorlogstijd gebroed hebben aan vennetjes in Njordbrabant. De Noordsche zeezwaluw broedde hier in Albarda's tijd stellig, maar was door zijn groote oppervlakkige gelijkenis met het Gewone Vischdiefje over het hoofd gezien. Ook is het wel vrij zeker, dat de Groote Gele Kwikstaart al sedert lang in Limburg en den Achterhoek van Gelder land heeft gebroed. Maar de andere, dat zijn echte pioniers. Daaronder is de Zwarte Specht de hoofd persoon. Hij brengt ons de blijde boodschap, dat ons dicht bevolkte landje toch nog nieuwe woon ruimte kan bieden aan zeer belangrijke vogels van bosch en veld. De Eidereend heeft zich sinds 1906 óp Vlieland kunnen handhaven. De Middelste Zaagbek heeft in 1916 een broedsel grootgebracht op de Noordwestplaat bij Rottum. 's Winters zien We die Zaagbekken in menigte, maar 's zomers trek ken ze weg en het leek mij reeds zeer bijzonder dat ik in Juni 1911 een mannetje in prachtkleed aantrof op diezelfde Noordwestplaat. Het beest was echter dood, dat overkomt den eersten pionier dikwijls. Ook moeten we een oogje houden op de Stelt kluit, op een na de vogel met de langste beenen. Alleen de Flamingo wint het van hem. Dit steltloopertje broedt in de Maremmen van Spanje bij duizenden, ook in de Camargue, in het delta-gebied van Donau, Wolga en dergelijke plaatsen en daar zeer dikwijls in gezelschap van onze gewone Kluiten, 't Is een witte vogel, maar vleugels en mantel zijn donker met staalglanzen zooals bij de kievit en zijn zeer lange pooten zijn rozerood. Albarda vertelt er niet anders van dan dat er in Augustus 1852 twee Werden geschoten bij Middelbeers, in het vennenland. Snouckaert ontdekte nog een derde opgezet exemplaar in een plaatse lijke verzameling en in Januari 1907 Werd er een geschoten bij Gcldrop. Dit is tusschen twee haakjes een zeldzaam geval, alle andere steltkluiten hier te lande Werden in den zomer waargenomen. Nu krijgen we na 1913 opeens een groote vermeerde ring van steltkluiten te zien en ieder vogelwaar nemer kan nu hopen in het eind van Mei of begin Juni steltkluten te ontmoeten, hetzij in het gebied van de Brabantsche vennen, bij het wasch meertje bij Hilversum, bij Schoorl of op Texel. Op l Juni 1919 werd er n gezien bij Hatert en tegelijk twee op Texel en er zullen er elders in die dagen nog Wel meer geweest zijn, want bij Aalst in Noordbrabant liepen er op 9 Juni van dat jaar ook nog een tweetal rond. In 't begin van Juni 1922 waren er niet minder dan zes tegelijk bij het Waschmeertje van Hilversum. Nu moet ge nog Weten dat er in het jaar 1907 steltkluiten gebroed hebben bij Calmpthout, tusschen Bergen op Zoom en Antwerpen en later in 1919 vele paren in het Ysergebied. We hebben hier dus te doen met een duidelijke uitbreiding noordwaarts langs de Atlantische kust en het zal geen enkel Hollandsen ornitholoog ver wonderen, wanneer binnen enkele jaren, wie weet in 1926, de steltkluit zijn nest komt maken in de vennen van Oisterwijk en Campina, aan het Zwanenwater bij Callantsoog, aan 't Breede Water op Voorne, in een van deTexelsche duinmeertjes, aan de Bjornbergumer Petten of aan Gerrits Flesch. Op al die plaatsen kan hij zeker zijn van een goede ontvangst. Summa summaruin stemt de lectuur van mijn drie lijsten wel tot tevredenheid. Er is achteruit gang door menschelijk onverstand, maar die kan verholpen Worden. Er is achteruitgang door (inbe grepen oorzaken, daarnaar moeten we een onder zoek instellen. Er is instandhouding en vooruit gang door menschelijke zorg; die moeten wij loven en steunen. En er is groote vooruitgang, dien wij niet kunnen verklaren en daarover verheugen wij ons dubbel, want nu weten wij, dat de wereld nog jong is.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl