Historisch Archief 1877-1940
No. 2531
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
11
Is. QUERIDO, Mooie Karel, Scheltens en
Giltay, Amsterdam, 1925.
J. DE MEESTER, Het avontuur van David
Zangvogel en andere vertellingen, C. A. J.
van Dishoeck, Bussum, 1925.
Louis COUPERUS, Proza, derde bundel,
Van Holkema en Warendorf, Amsterdam,
zonder jaar.
De situatie bij het begin van het vierde deel
van dit Jordaan-epos wordt gevoegelijk weer
gegeven door deze beide zinnetjes: Corry
Scheendert woonde nu in den Haag en werkte als
afdeelings-chef in een groot mode-magazijn. Pink
steren zou zij overkomen naar de Goudsbloem.
dwarsstraat, bij Nel en Frans Leerlap." En dit:
Hij (Karel) zou haar niet meer tartend en
minac'itend uit de hoogte wegkijken. Hij zou haar
weer aanklampen onstuimiger dan vroeger, met
alle middelen ! Want het weggehuicheld heimwee
was in Karel Burk geen oogenblik meer te brei
delen."
Van hier gaan de beide groote krachten uit,
die elkaar voortdurend aantrekken en dan
weer feller afstooten, tot ten slotte de on
ontkoombare samenploffing volgt. De span
ning in dezen geweldigen strijd wordt ver
hoogd door een geheel nieuwe demonische kracht,
Frans Poort, die eveneens in felle begeerte op
vlamt voor Corry en, overtuigd, dat zij voor
hem onbereikbaar blijft, nimmer dulden zal,
dat Karel haar bezit. Al zijn sluw, welberekend
overleg richt zich erop Karel mee te sleuren in de
diepste verwording van Jordaan en Zeedijk, zoodat
Corry van hem walgen zal. Heel die machtige strijd
speelt zich af midden in het breed en toch uit
voerig (misschien soms wat al te uitvoerig)
geschilderde Jordaan- en Zeedijk-leven.
Waar zal men zich meer over verbazen bij dit
boek, over het soliede compositie-vermogen, het
diep psychologisch begrip, de grootsche, overwel
digende fantasie, de nuchtere studiekracht, ge
steund door een vaardige intuïtie?
Want dit is toch wel een onwrikbaar feit:
heel die glorierijke bouw van zijn geniale ver
beelding, rust op voortdurende ernstige studie in
de realiteit, immers zonder een basis van realiteit
kan geen enkele fantasie leven. Nu mag
Querido zelf verklaren: Ik lach om termen als:
waarnemingskunst en realisme, omdat ik louter
wil geven wat uit de diepte der eeuwen
opgezameld is aan gevoel en verbeelding van een volk
dat ondergaat in duistere verdoeming of opleeft in
religieuse verrukking. Ik vind niets
ververachtelijker dan menschen te copieeren naar een
werkelijkheidsbestaantje. Mijn heele visie is een
zuiver poëem." Toch om dit poëem te scheppen,
deze verbeelding zoo vast en heerlijk op te bouwen
is noodig geweest, als steeds, een verzamelen van
materiaal, een nuchtere détailstudie in de werke
lijkheid, een voortdurend speuren en scherpzinnig
waarnemen om het meest zuivere besef te krijgen
van die werkelijkheid en van de ziel die erin leeft.
Reeds de enorme werkkracht, kennis en scherpte
van geest, hiertoe noodig, voor dat primaire, die
heipalen, waarop heel zijn kunstwerk rust, hetzij
hij ons de oude Oostersche wereld opbouwt,
hetzij hij ons die voor ons even onbekende, geheim
zinnige sferen invoert, waar wij Amsterdammers
hoogstens zoo nu en dan met een trammctje
doorsukkelen, is op zich zelf als arbeid voor n
man, een man, die (misschien gelukkig) geen ge
schoolde opleiding kreeg, iets dat onze hooge be
wondering afdwingt. Wat is er bijv., afgezien van
alle artisticiteit, voor den gewonen nuchteren
taalvorscher al niet te leeren uit heel dien taalschat van
de boevenwereld en de Jordaners, die Querido
zelf zich toch maar alleen door noeste studie van
de realiteit heeft kunnen eigen maken.
Hoeveel te meer staan we in bewonderende
extase voor het schitterende bouwwerk, dat zijn
fantasie uit deze barre realiteit deed verrijzen.
Hoe heeft hij uit deze wereld van menschen, die,
midden in Amsterdam, de meesten onzer wel
zullen voorkomen als een bende abjecte wezens
zonder wet en beschaving, juist het diepe innige,
het heroïsch menschelijke hoog verheven naast
de heldenpoëemen van alle tijden. ,,lk heb
Archilles naar de Jordaan verplaatst" zei hij in
een interview. Met welk een fijne teederheden,
welk een gevoelige zielsbewegingen midden uit
die wereld van vcrdierlijkt gespuis, weet hij ons
soms plotseling te treffen. Hoe staan de beide
males vooral scherp en geweldig in dezen
heldenstrijd tegenover elkaar: de pure, opene, royale,
ruwteedere Karel, met zijn hooge wereldwijsheid,
tegenover Frans Poort in zijn langzame en nood
zakelijke verwording uit aanleg en omstandigheden,
in zijn angsten en sluwheden, zijn hardheid, zijn
gevoel voor de bekoring van het avontuur, zijn
trots op zijn successen, zijn genot in zijn
misdaadtriumfen. En toch ook hij, als hij soms de groote,
wijde lucht ziet in den nacht, een ontroerd dichter,
een gevoelige jongen soms, die zijn buit terug
stuurt, als hij hoort, dat hij het eenige hebben en
houwen van een arm koopvrouwtje stal.
De Meester leidt zijn werk in met de opmerking:
Het is uit de pessimistische jaren van iemand
die weliswaar, naar de onomstootelijke waarheid
van ,,1'appétit vient en mangeant", op zijn ouden
dag een ietsje hartelijker over het leven en de
dingen-des-levens is komen te denken."
Ik moet zeggen, toen ik het boek tot de laatste
pagina genoten had, heeft me die mededeeling
eenigszins bezwaard, in het onzekere gebracht
over mezelf. Die pessimistische jaren moeten dan
toch zeker wel als waarschuwing voor een
pessimitischen geest in het boek zelf dienen. Heb ik er
den waren, echten toon dan zoo weinig van gevoeld?
In verreweg de meeste van deze korte verhalen
hoor ik een fijnen, joligen humor, voel ik~een gezond,
vroolijk innerlijk vermaak in het zonderling
gewurm van de lieve menschheid.
Die David Zangvogel, zeker, hij is een zielige
onbeholpen ouwe heer, die door een paar snollen
allerzotst in de maling wordt genomen; en wat
is de teekening van heel het geval zuiver en ge
voelig , het is diep tragisch, dat David bij zijn
onschuldig avontuur zijn dierbaren wandelstaf in
schiet. Toch heeft het geval me allesbehalve aan
het snikken gebracht. Er is een fijne samensmel
ting van het melancholische met het leutige,
echte humor. Hoe ik ze ook herlees, uit Een warme
dag, noch uit de Plaatsvervangster stijgen pessi
mistische dampen op. Wel grijpt De Meester ons
eenige keeren aan door diep, innig gevoeld ziele
leed, teekent hij de kleine, lage sentimenten;
doch hij doet het voor mij hier niet als pessimist.
Zelfs in dat mooie, sombere Zondagmorgen waar
we een kunstenaar gedrukt zien onder de zorgen
voor zijn huishouden, onder den dwang van zijn
slafelijken arbeid, die hen opzwiept tot
onredelijkheden, breekt ten slotte de zon door; er is het
geloof aan het leven.
Als de kranteman na den nachtdienst bij het
eerste morgenlicht naar huis trekt: God, wat was
de morgen prachtig ! Wat was de Natuur toch
enorm, en die liefde leefde de mensch niet uit,
opzettelijk en stelselmatig drong hij de mogelijk
heid van dit genot weg, zijn tijd, zijn aandacht,
zijn lust verkwanselend in maatschappelijk gedoe.
Er was zoo iets broos in de fijne zuiverheid van
dit transparante licht. Waarom bleef het geen
morgen, waarom bleef niet alles altoos in
den-morgen. Hij hoorde in den morgen, niet in
den dag althans niet in den dag dien hij leefde".
Hier zijn stellig melancholische elementen, pessi
mistische misschien, maar daar naast toch weer
die groote liefde voor de natuur, voor den morgen,
de jeugd, de komende groeiende, kracht.
Zoo heeft De Meester zelf ook door alle sombere
stemmingen heen, bij alle misère van het leven,
in zich gevoeld die zuivere natuurliefde, geloofd
in de frissche jeugd, in de komende, groeiende
kracht, in machten die triumfeeren over de ellen
de van het leven, in de liefde bovenal, ook, als
uiterste in de liefde, die medelijden heet. Dat gaf
hem de kracht om den ernst van het sombere
leven te zien in geestigen humor, in milden fijnen
spot met het kleingeestige en lage.
Al dit kleine werk is sterk, gezond, een beeld
van het leven, dat gelooft en triumfeert over het
kleine en miserige, werk van den kunstenaar, die
De Zonde en Geertje schiep.
Ik kan hier niet verder in détails treden, maar
wijs toch nog even in het bijzonder op die kleine
tooneelschets Dat....", zoo voortreffelijk gedacht
als tooneel, als werkelijk speelbaar, ook in zijn
uitvoerige tooneelaanwijzing. Men ziet het stille
spel, enkel als men den tekst leest. En dan het koste
lijke Petite Reine. Dat werd in enkele decenniën in
onze valsch en gevaarlijk kuischc tijden bijna een
cultuurhistorisch document, al is het dan niet
bepaald geschikt voor een historisch leesboek in
de school. Welk een gemoedelijke, argelooze, stra
lende guitigheid in zoo'n stukje, welke een losse,
gemakkelijke Fransche zwier.
Een derde bundel van de deelen Proza, waarin
Couperus' kleine werk is saamgebracht, dat hij
schijnbaar spelend, zoo terloops voor zich heen
wegfantaseerde, als iemand die aardige, grillige
figuurtjes zit te teeketien, terwijl zijn gedachte,
zijn dieper zijn eigenlijk elders is.
Nieuwe aspecten op den schrijver, den kunste
naar van Eline Vere geeft dit boek natuurlijk niet.
Het zijn charmante, kleine vertellingen, luchtige
verbeeldingen, geestige reisverhalen, intieme im
pressies, epigrammen, zooals we er reeds zeer vele
kennen; wat niet wegneemt,dat ook weer deze
bundel zijn bijzondere waarde als zoodanig heeft.
AU CAVEAU PAR1SIEN"
AMERICAN BAR - DANCING AMSTERDAM
Afternoon-ThéDansant 4?6.30
Soiréa-Dansante 8.45?12
ALS GROOTSTE ATTRACTIE VOOR DEN DANS
DE BEROEMDE ENQELSCHE BAND
THE LONüON SYNIPHONY FIVE"
Ook deze litteratuur moet er zijn; zij is aangename
verpoozing in den luien stoel, na ingespannen
arbeid; zij voert in een sfeer van licht en kleur en
jolig spel, zonder dat de lezer voortdurend op zijn
qui-vive moet zijn om dat spel te volgen. In dit
nuttige genre is Couperus bewonderenswaardig;
naast zijn hoogere serieuze kwaliteiten als kunste
naar bezit hij, meer dan cenig Hollander,de
uitermate-gezellige-causeursgave.
't Is alsof hij maar behoefde te beginnen over het
eerste het beste wat het toeval in de machtige
grijparmen zijner fantasie bracht, het werd altijd
geestig, rijk, weidsch, boeiend, voor zoover dit in
het luchtige genre mogelijk is. Laat het gaan over
een huwelijk in Japan of den aschman, over
blague of het epische wereldmoment" van den
Oorlog, over Haagsche winkeliers en winkelmeisjes
of over het slappe oor van zijn herdershond, over
een hooikist-idylle of Thibetaansche kunst, 't is
immer en altijd amusant. Dit is nu eigenlijk wel
je ware, superieure ontspanningslectuur.
J. PRINSEN J.LZN.
WINTEÜGENOEGEN
Vraagt ons nieuw model Projecticlantaren,
of onze wonderlantaren voor het proj ? teeren
van ondoorzichtige voorwerpen
(aanzichtkaarten etc.) te leveren met electr.of acetyleen
licht franco door geheel Nederland tl. 35,?.
JOS. HARTOG
Hoofdsteeg 17 Nobelstraat 28
ROTTERDAM UTRECHT
MARIA FAVAÏKIEVITS. Vertellingen uit Italic.
Bussum 1925. C. A. J. van Dishoeck.
Ik weet niet goed waardoor het komt, dat ik dit
boek dadelijk nadat ik het ter recensie kreeg,
met veel verwachting begon te lezen. Ik kende
van deze schrijfster nog alleen verzen, waarbij
eenige bijzonder goede; misschien kwam het
daardoor; misschien ook doordat het woord
vertellingen" op zich-zelf iets aanlokkelijk?,
heeft; misschien ook doordat het boek er zoo
aantrekkelijk uitziet.
Het werd een teleurstelling. Er is in dit boek
niet n bladzijde die me geboeid heeft. De
schrijfster wil blijkbaar suggestief werk leveren;
de keus van haar onderwerpen zoowel als de
manier waarop zij ze uitwerkt, toonen dat aan.
In vertellingen als Siföne, Clea, Maskers, lijkt het
wel even iets te zullen worden, maar voor het
iets is, verloopt het verhaal in quasi letterkundigen
omhaal, een redelooze veelheid van woorden, die
de beide hoofdkenmerken van het boek: armoede
aan fantasie en gemis van beeldend vermogen.,
niet bedekken kan.
HERMAN MIDDENDORP
HETBOEK
VAN DEWEEK
r
Van Schout tot
Hoofdcommissaris
De Politie voorheen en thans
door H. J. VERSTEEG
Commissaris van Politie te
Amsterdam
Met een voorwoord van W, DE VLUfiT
Burgemeester van Amsterdam
Ing. ?5.25 Geb. ?6.50
Uitgave van
VAN HOLKEMA & WARENDORF
AMSTERDAM