Historisch Archief 1877-1940
No. 2531
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
15
OP DEN ECONOMISCHEN
UITKIJK
Landbouwbelangen
Er is aanleiding, ons de vraag te stellen of wij,
belangstellenden in onze volkswelvaart, hare
bronnen en de voorwaarden voorhare ontwikkeling,
niet wat eenzijdig onze aandacht bepalen op de
nijverheid en den handel en daardoor te weinig
letten op den landbouw. Misschien komt dat,
?doordat onwillekeurig in het stadsbeeld de handel
en al wat daaraan vast is, de opmerkzaamheid op
zich vestigt, terwijl ook de fabrieken in onze groo
tere gemeenten en in enkele centra vanzelf op den
voorgrond treden. De landbouw is
plattelandsbedrijf; wij Weten wel, dat de landbouw een ten
onzent zeer belangrijke bron van volkswelvaart is,
doch wij Worden daaraan niet telkens visueel"
herinnerd en zoo komen wij ertoe, het te vergeten.
En Wanneer wij over arbeids- en
arbeidersbelangen onze gedachten laten gaan, dan denken
Wij allereerst alweer aan den arbeid in fabrieken en
Werkplaatsen en in onze havens en aan de daarin
hun emplooi vindende Werklieden. Die ook het
meest van zich doen spreken en het meest zich
doen gelden. Mede in dat opzicht leeft de landbouw
wat achteraf" en valt niet binnen den gezichts
kring, tenzij bijzondere feiten den blik daarheen
trekken. Ook daardoor letten wij allicht op
landbouwbelangen en landbouwvraagstukken te Weinig
en op andere te veel. Een eenzijdigheid, die ??als
steeds schadelijk is; zij doet ons de juiste ver
houdingen uit het oog verliezen en wij zien de
groote lijnen van het geheel niet in hare ware
gedaante.
Ten einde nu even met enkele cijfers den omvang
en de beteekenis van onzen landbouw (in ruimen
zin) te schetsen, is het genoeg te wijzen op de
waarde in millioenen guldens der zuivere pro
ductie" over het jaar 1923 van de vier groote
takken; ik voeg daaraan toe de splitsing naar
bestemming in binnenlandsch gebruik en uitvoer:
Akkerbouw
Veeteelt
Tuinbouw
BoschbouW
Zuivere
productie
255.7
660.
131.9
7.3
Binnenl.
gebruik
163.7
445.3
75.7
5.3
Uitvoer
92.
214.7
56.2
2.
Totaal 1054.9 690.?364.9
Dit zijn eerbiedwaardige getallen. Ook al
brengt men voor eene juiste berekening van de
1054.9 millioen totale zuivere productie in min
dering 194.5 als waarde van ingevoerde kunstmest
en krachtvoer, dan blijft toch nog als waarde van
de zuivere bodemopbrengst in 1923 over: 860.4
millioen gulden, wat nog een respectabele som mag
heeten.
Een simpel staatje als dit is reeds voldoende om
ons de beteekenis te doen beseffen van de be
langen, die met deze vier .vormen van bodem
exploitatie samenhangen; inderdaad zijn dit
cijfers, die ons tot nadenken mogen stemmen.
Om bij de laatste kolom te beginnen, zien wij hier
bevestigd, dat de landbouw in de schaal van onze
handelsbalans een zwaar gewicht legt: voor bijna
365 millicen gulden exporteerden wij over 1923
aan voortbrengselen van onzen Nederlandschen
bodem; van die plm. 365 millioen komt niet minder
dan 214.7 voor rekening van de veeteelt. En de
voorlaatste kolom leert ons, dat voor niet minder
dan 690 millioen aan bodem-voortbrengselen
voor binnenlandsch gebruik bestemd was; ook
hier neemt de veeteelt de verreweg geheel over
wegende plaats in (met ongeveer 65 pCt. van
het totaal).
Stellen wij nu, gemakshalve, de bevolking ten
jare 1923 op 6,9 millioen zielen (waarmee wij niet
zoo heel ver van de waarheid af zijn), dan zien
We, dat gemiddeld elk Nederlander in 1923 voor
? 100.?aan opbrengsten van den nationalen
bodem verbruikte. Dit beteekent dus, dat wij
met zijn allen" hier per jaar voor 700 millioen gul
den boter, kaas, melk, eieren, groenten, aardappe
len en vleesch, ook hout (boschbouw) en wol (voor
onze kleeren) van onze inlandsche leveranciers
betrekken. En ook dit is een cijfer, een feit, dat
ons wel even tot nadenken mag stemmen. Daarbij
rijst dan al dadelijk deze overweging, dat eene
vermeerdering van de Voortbrengingskosten dezer
goederen, zich voortzettende in eene prijsstijging
daarvan, ons allen als verbruikers rechtstreeks en
gevoelig moet treffen en dat wij dus bij het peil
dier voortbrengingskosten een veel meer direct
belang hebben dan bij de vraag, of onze fabrieks
nijverheid, zoowel de voor den home trade" als
voor uitvoer werkende, de op hare productie
drukkende lasten ziet verzwaard. Zeker is ook die
vraag uit een oogpunt van algemeene volks
welvaart en van arbeidsgelegenheid gewichtig
en ik heb daarop dan ook meermalen de aandacht
mijner lezers gevestigd maar de gevolgen van
verhoogde productiekosten in den landbouw doen
zich onmiddellijk aan ons gevoelen.
Het belang van
den landbouw bij
uitvoermogelijkheden loopt evenwij
dig met dat der
industrie. Maar bo
vendien hebben wij
bij den landbouw
in sterkere mate
dan bij de nijver
heid op het
inlandsch-verb rui
kersbelang te let
ten. In sterkere
mate, omdat wij
bij prijsstijging van
inlandsch fabri
kaat eerder door
geringere vraag i
ons aan de gevol
gen kunnen ont
trekken, terwijl op
landbouwgebied
prijsstijging dade
lijk onze volksvoe
ding raakt. Ook
hier zal duurte
drukkend 'Werken
op de vraag, maar
dit beduidt dan
dat er minder
vleesch, minder
melk enz. zal wor
den verbruikt. >
Daarom is het in
den letterlijken zin
des Woords een
volksbelang, ;dat
de wetgever om
zichtig zijiinlhet
leggen (of verzwa
ren) van lasten op
dit terrein. Want,
Wij Weten het, die
lasten leiden nood
wendig tot verhoo
ging van de voort
brengingskosten
en deze leidt
(krachtens de Wet
dat in de ketting
reeks van produ
cent en handelaar
elk op zijn beurt
den last op den
volgende in de reeks tracht af te
prijsverhooging.
DIERSTUDIE: STEENUIL
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen
DE CRITICUS MET VLAGEN VAN HOOGMOEDSWAANZIN.
Abah ! wat een rommel!".'t Is allemaal croüte,
Ja de Kunst is weer mooi aan 't verschalen;
De brutaliteit, van die bent, en de moed
Om daar mij uit mijn Werk voor te halen !
CHAR.
wentelen) tot
Maar gaat men in dezen gedachtengang nog een
stap verder, dan ziet men, dat ook het peil der
voortbrengingskosten in de nijverheid niet onver
schillig is voor den landbouw. De factor loon"
in de industriecle voortbrengingskosten oefent in
vloed uit op het loon-peil in den landbouw, want
in zekeren zin en tot op zekere hoogte treden beide
producenten-groepen als eikaars mededingers op
de arbeidsmarkt op. Stijgen niet de
landbouwloonen in streken, Waar de industrie zich ont
wikkelt? Twen te b.v. heeft hiervan in den loop der
19de eeuw een sterk sprekend voorbeeld gegeven;
trouwens het verschijnsel is bekend genoeg. Maar
ook overigens is er doorwerking en wisselwerking.
Dure fabrieksproductcn treffen ook cie
landbouwonderneming, die ze voor haar bedrijf behoeft, zij
treffen ook den landarbeider, wiens loon in koop
kracht daalt wanneer hij voor zijne door de indus
trie vervaardigde behoeften (huis, huisraad, klee
deren, schoeisel) meer geld dan voorheen moet
neertellen. Uit dien hoofde gaat ook bescherming"
van de vadcrlandsche nijverheid of wat thans heet:
safeguarding" nooit buiten den landbouw en den
landarbeider om. Terecht in zooverre heet
zij bescherming, omdat zij den industrieel in zijn
strijd tegen den buitenlandschen mededinger bij
staat door het invoerrecht, Welks bedoeld effect
immers zijn moet, dat de buitenlandsche koopwaar
tot hooger prijs wordt aangeboden en dus de
inlandsche industrieel bevrijd is van het goedkooper
aanbod der vreemde goederen, zijn eigen hoogen
prijs kan handhaven of zijn prijs wat kan op
zetten". Doch dit treft in den landbouw den onder
nemer en den arbeider. En wij moeten er ons niet
over verwonderen, indien onder een stelsel, dat
de nijverheid beschermt, kaas, boter, groenten,
vleesch en boter duurder gaan Worden en indien de
landbouw tevens in voortzetting van zijn uitvoer
moeilijkheden ondervindt.... De Wisselwerking is
onvermijdelijk.
De Wetgever zie toe, dat hij niet door druk op den
landbouw, hoe dan ook, werke in de richting eener
verhooging van de kosten onzer volksvoeding. En
hij lette daarbij ook op de bijzondere toestanden
en verhoudingen, welke bij den landbouw in af
wijking van de nijverheid Worden gevonden. Ge
neraliseeren" is hier als overal uit den booze en ook
hier geldt, dat de ware gelijkheid bestaat in de
ongelijke bejegening van ongelijksoortige
grootHET adres voor prima
PARKETVLOEREN
tegen sterk concurreerende prijzen is
FRED.MEIJER, Amsterdam
v. Baerlestraat 160 - Tel. 25615 - Gev. 1908
heden. Maar valt er integendeel bij den wetgever in
de laatste jaren niet eene neiging tot generaliseeren
en gelijkstellen Waar te nemen? De Wetgever be
gint met dwingende regelingen voor arbeid in fa
brieken en werkplaatsen vast te stellen, maar
dan bezint hij zich en oordeelt, dat nu toch eigenlijk
die regelingen ook op den landbouw en den land
arbeid toepasselijk moeten Worden verklaard. Dat
is immers eenvoudig genoeg te doen.
In het bijzonder geldt dit voor het netelig
chapiter der arbeidersverzekering. Op dit gebied
vooral behoort de Wetgever te bedenken, dat inder
daad de landbouw eigenaardige en bijzondere af
wijkingen van den toestand in de nijverheid ver
toont. Eene daarvan is de sterkere en meer om
vattende organisatie langs coöperatieven en ande
ren weg. Een tweede is het feit, dat industriecle
ondernemingen meer geconcentreerd, landbouw
bedrijven meer verspreid zijn. Een derde: dat een
talrijk personeel als in fabrieken van eenigen om
vang niet bij den landbouw Wordt aangetroffen.
Een vierde : dat mede daardoor bij den land
bouw nug zoo iets als een persoonlijke band
tusschen den patroon en den arbeider gevonden wordt,
terwijl in grootere fabrieken die band veelal is
teloor gegaan. Zoo is er meer. . . . Versch.il in veler
lei opzicht, dat verschillende behandeling wettigt,
neen, vordert.
Maar dit zijn slechts enkele, losse opmerkingen,
Waartoe de overweging van de belangrijkheid en het
bijzonder karakter van den landbouw aanleiding
geeft. Er zal nog wel eens gelegenheid zijn hierop
terug te komen.
S M i s s A E R T