De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 12 december pagina 15

12 december 1925 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2531 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 OP DEN ECONOMISCHEN UITKIJK Landbouwbelangen Er is aanleiding, ons de vraag te stellen of wij, belangstellenden in onze volkswelvaart, hare bronnen en de voorwaarden voorhare ontwikkeling, niet wat eenzijdig onze aandacht bepalen op de nijverheid en den handel en daardoor te weinig letten op den landbouw. Misschien komt dat, ?doordat onwillekeurig in het stadsbeeld de handel en al wat daaraan vast is, de opmerkzaamheid op zich vestigt, terwijl ook de fabrieken in onze groo tere gemeenten en in enkele centra vanzelf op den voorgrond treden. De landbouw is plattelandsbedrijf; wij Weten wel, dat de landbouw een ten onzent zeer belangrijke bron van volkswelvaart is, doch wij Worden daaraan niet telkens visueel" herinnerd en zoo komen wij ertoe, het te vergeten. En Wanneer wij over arbeids- en arbeidersbelangen onze gedachten laten gaan, dan denken Wij allereerst alweer aan den arbeid in fabrieken en Werkplaatsen en in onze havens en aan de daarin hun emplooi vindende Werklieden. Die ook het meest van zich doen spreken en het meest zich doen gelden. Mede in dat opzicht leeft de landbouw wat achteraf" en valt niet binnen den gezichts kring, tenzij bijzondere feiten den blik daarheen trekken. Ook daardoor letten wij allicht op landbouwbelangen en landbouwvraagstukken te Weinig en op andere te veel. Een eenzijdigheid, die ??als steeds schadelijk is; zij doet ons de juiste ver houdingen uit het oog verliezen en wij zien de groote lijnen van het geheel niet in hare ware gedaante. Ten einde nu even met enkele cijfers den omvang en de beteekenis van onzen landbouw (in ruimen zin) te schetsen, is het genoeg te wijzen op de waarde in millioenen guldens der zuivere pro ductie" over het jaar 1923 van de vier groote takken; ik voeg daaraan toe de splitsing naar bestemming in binnenlandsch gebruik en uitvoer: Akkerbouw Veeteelt Tuinbouw BoschbouW Zuivere productie 255.7 660. 131.9 7.3 Binnenl. gebruik 163.7 445.3 75.7 5.3 Uitvoer 92. 214.7 56.2 2. Totaal 1054.9 690.?364.9 Dit zijn eerbiedwaardige getallen. Ook al brengt men voor eene juiste berekening van de 1054.9 millioen totale zuivere productie in min dering 194.5 als waarde van ingevoerde kunstmest en krachtvoer, dan blijft toch nog als waarde van de zuivere bodemopbrengst in 1923 over: 860.4 millioen gulden, wat nog een respectabele som mag heeten. Een simpel staatje als dit is reeds voldoende om ons de beteekenis te doen beseffen van de be langen, die met deze vier .vormen van bodem exploitatie samenhangen; inderdaad zijn dit cijfers, die ons tot nadenken mogen stemmen. Om bij de laatste kolom te beginnen, zien wij hier bevestigd, dat de landbouw in de schaal van onze handelsbalans een zwaar gewicht legt: voor bijna 365 millicen gulden exporteerden wij over 1923 aan voortbrengselen van onzen Nederlandschen bodem; van die plm. 365 millioen komt niet minder dan 214.7 voor rekening van de veeteelt. En de voorlaatste kolom leert ons, dat voor niet minder dan 690 millioen aan bodem-voortbrengselen voor binnenlandsch gebruik bestemd was; ook hier neemt de veeteelt de verreweg geheel over wegende plaats in (met ongeveer 65 pCt. van het totaal). Stellen wij nu, gemakshalve, de bevolking ten jare 1923 op 6,9 millioen zielen (waarmee wij niet zoo heel ver van de waarheid af zijn), dan zien We, dat gemiddeld elk Nederlander in 1923 voor ? 100.?aan opbrengsten van den nationalen bodem verbruikte. Dit beteekent dus, dat wij met zijn allen" hier per jaar voor 700 millioen gul den boter, kaas, melk, eieren, groenten, aardappe len en vleesch, ook hout (boschbouw) en wol (voor onze kleeren) van onze inlandsche leveranciers betrekken. En ook dit is een cijfer, een feit, dat ons wel even tot nadenken mag stemmen. Daarbij rijst dan al dadelijk deze overweging, dat eene vermeerdering van de Voortbrengingskosten dezer goederen, zich voortzettende in eene prijsstijging daarvan, ons allen als verbruikers rechtstreeks en gevoelig moet treffen en dat wij dus bij het peil dier voortbrengingskosten een veel meer direct belang hebben dan bij de vraag, of onze fabrieks nijverheid, zoowel de voor den home trade" als voor uitvoer werkende, de op hare productie drukkende lasten ziet verzwaard. Zeker is ook die vraag uit een oogpunt van algemeene volks welvaart en van arbeidsgelegenheid gewichtig en ik heb daarop dan ook meermalen de aandacht mijner lezers gevestigd maar de gevolgen van verhoogde productiekosten in den landbouw doen zich onmiddellijk aan ons gevoelen. Het belang van den landbouw bij uitvoermogelijkheden loopt evenwij dig met dat der industrie. Maar bo vendien hebben wij bij den landbouw in sterkere mate dan bij de nijver heid op het inlandsch-verb rui kersbelang te let ten. In sterkere mate, omdat wij bij prijsstijging van inlandsch fabri kaat eerder door geringere vraag i ons aan de gevol gen kunnen ont trekken, terwijl op landbouwgebied prijsstijging dade lijk onze volksvoe ding raakt. Ook hier zal duurte drukkend 'Werken op de vraag, maar dit beduidt dan dat er minder vleesch, minder melk enz. zal wor den verbruikt. > Daarom is het in den letterlijken zin des Woords een volksbelang, ;dat de wetgever om zichtig zijiinlhet leggen (of verzwa ren) van lasten op dit terrein. Want, Wij Weten het, die lasten leiden nood wendig tot verhoo ging van de voort brengingskosten en deze leidt (krachtens de Wet dat in de ketting reeks van produ cent en handelaar elk op zijn beurt den last op den volgende in de reeks tracht af te prijsverhooging. DIERSTUDIE: STEENUIL Teekening voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen DE CRITICUS MET VLAGEN VAN HOOGMOEDSWAANZIN. Abah ! wat een rommel!".'t Is allemaal croüte, Ja de Kunst is weer mooi aan 't verschalen; De brutaliteit, van die bent, en de moed Om daar mij uit mijn Werk voor te halen ! CHAR. wentelen) tot Maar gaat men in dezen gedachtengang nog een stap verder, dan ziet men, dat ook het peil der voortbrengingskosten in de nijverheid niet onver schillig is voor den landbouw. De factor loon" in de industriecle voortbrengingskosten oefent in vloed uit op het loon-peil in den landbouw, want in zekeren zin en tot op zekere hoogte treden beide producenten-groepen als eikaars mededingers op de arbeidsmarkt op. Stijgen niet de landbouwloonen in streken, Waar de industrie zich ont wikkelt? Twen te b.v. heeft hiervan in den loop der 19de eeuw een sterk sprekend voorbeeld gegeven; trouwens het verschijnsel is bekend genoeg. Maar ook overigens is er doorwerking en wisselwerking. Dure fabrieksproductcn treffen ook cie landbouwonderneming, die ze voor haar bedrijf behoeft, zij treffen ook den landarbeider, wiens loon in koop kracht daalt wanneer hij voor zijne door de indus trie vervaardigde behoeften (huis, huisraad, klee deren, schoeisel) meer geld dan voorheen moet neertellen. Uit dien hoofde gaat ook bescherming" van de vadcrlandsche nijverheid of wat thans heet: safeguarding" nooit buiten den landbouw en den landarbeider om. Terecht in zooverre heet zij bescherming, omdat zij den industrieel in zijn strijd tegen den buitenlandschen mededinger bij staat door het invoerrecht, Welks bedoeld effect immers zijn moet, dat de buitenlandsche koopwaar tot hooger prijs wordt aangeboden en dus de inlandsche industrieel bevrijd is van het goedkooper aanbod der vreemde goederen, zijn eigen hoogen prijs kan handhaven of zijn prijs wat kan op zetten". Doch dit treft in den landbouw den onder nemer en den arbeider. En wij moeten er ons niet over verwonderen, indien onder een stelsel, dat de nijverheid beschermt, kaas, boter, groenten, vleesch en boter duurder gaan Worden en indien de landbouw tevens in voortzetting van zijn uitvoer moeilijkheden ondervindt.... De Wisselwerking is onvermijdelijk. De Wetgever zie toe, dat hij niet door druk op den landbouw, hoe dan ook, werke in de richting eener verhooging van de kosten onzer volksvoeding. En hij lette daarbij ook op de bijzondere toestanden en verhoudingen, welke bij den landbouw in af wijking van de nijverheid Worden gevonden. Ge neraliseeren" is hier als overal uit den booze en ook hier geldt, dat de ware gelijkheid bestaat in de ongelijke bejegening van ongelijksoortige grootHET adres voor prima PARKETVLOEREN tegen sterk concurreerende prijzen is FRED.MEIJER, Amsterdam v. Baerlestraat 160 - Tel. 25615 - Gev. 1908 heden. Maar valt er integendeel bij den wetgever in de laatste jaren niet eene neiging tot generaliseeren en gelijkstellen Waar te nemen? De Wetgever be gint met dwingende regelingen voor arbeid in fa brieken en werkplaatsen vast te stellen, maar dan bezint hij zich en oordeelt, dat nu toch eigenlijk die regelingen ook op den landbouw en den land arbeid toepasselijk moeten Worden verklaard. Dat is immers eenvoudig genoeg te doen. In het bijzonder geldt dit voor het netelig chapiter der arbeidersverzekering. Op dit gebied vooral behoort de Wetgever te bedenken, dat inder daad de landbouw eigenaardige en bijzondere af wijkingen van den toestand in de nijverheid ver toont. Eene daarvan is de sterkere en meer om vattende organisatie langs coöperatieven en ande ren weg. Een tweede is het feit, dat industriecle ondernemingen meer geconcentreerd, landbouw bedrijven meer verspreid zijn. Een derde: dat een talrijk personeel als in fabrieken van eenigen om vang niet bij den landbouw Wordt aangetroffen. Een vierde : dat mede daardoor bij den land bouw nug zoo iets als een persoonlijke band tusschen den patroon en den arbeider gevonden wordt, terwijl in grootere fabrieken die band veelal is teloor gegaan. Zoo is er meer. . . . Versch.il in veler lei opzicht, dat verschillende behandeling wettigt, neen, vordert. Maar dit zijn slechts enkele, losse opmerkingen, Waartoe de overweging van de belangrijkheid en het bijzonder karakter van den landbouw aanleiding geeft. Er zal nog wel eens gelegenheid zijn hierop terug te komen. S M i s s A E R T

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl