Historisch Archief 1877-1940
'16
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2531
SCHILDERKUNST-KRONIEK
Lellvre Beige d gravures", par Ie Dr. M. FUNCK.
Paris et Bruxelles, O. van Oest, 1925.
Men kan een boek schrijven, dat een gids wil
'vijn voor den verzamelaar. Dit zal dan een luchtige,
zlot geschreven handleiding moeten zijn, die onder
houdend, liefst boeiend is en die tegelijk, vooral
beknopt, zal aangeven de groote lijnen eener te
vormen verzameling. Historische verbanden en
ontwikkelingen zullen slechts summier mogen
aangeduid zijn, immers men spreekt tot leeken
en het gevaar dreigt, dat men hen spoedig ver
veelt. Archivalische gegevens, vooral als ze talrijk
zijn, zullen weinig gewaardeerd Worden en de
lezer zal ongeduldig worden als hij telkens lange
lijsten van literatuuropgave vindt.
Indien men daarentegen een wetenschappelijk
werk baoogt te schrijven, waarin de geschiedenis
en de ontwikkeling eener kunst over een lange
periode zal behandeld worden, dan moet de
geschiedschrijver zich op dat wetenschappelijk
standpunt stellen; hij behoort goed gedocumen
teerd te zijn en op de hoogte der leidende literatuur.
Zijne beoordeelingen moeten zooveel mogelijk
objectief en vooral niet chauvinistisch getint zijn.
De heer Funck nu heeft zich te kwader ure tot
taak gesteld een boek te schrijven, dat aan dit
tweeledige doel moet beantwoorden, want hij
zegt in zijn voorrede den verzamelaar te willen
leiden bij zijn aankoopen" en een geschiedenis
te schrijven van het geïllustreerde boek in Belgi
vóór 1800."
Als gids voor den verzamelaar is dit boek
ongetwijfeld te wijdloopig, er is te veel geschiedenis,
te veel archiyalisch materiaal en te veel literatuur
opgave; in n woord, als gidi is het niet populair
genoeg. Maar als geschiedschrijving van het
Belgische boek vóór 1800 is dr. F.'s werk volkomen
misleidend. De auteur steunt bijna uitsluitend op
verouderde literatuur. Den eminentsten schrijver
over dit onderwerp, M. J. Friedlaender, schijnt
hij niet te kennen en wat erger is, hij schijnt uit
te gaan van den wensch om aan te toonen, dat
Belgiëin de ontwikkeling der typographie en der
boekversiering een eerste plaats inneemt. Dit zér
gevaarlijke chauvinisme doet hem de fout begaan
om van de vroege werken (vóór 1500) bijna alles
voor Vlaamsen" te verklaren en om van de latere
(gravures vooral) zeer middelmatige stukken als
hooge kunst aan te prijzen. Hij glijdt over de
glibberigste paden met een gemakkelijkheid
die slechts naief is en hij kent daar geen vraag
stukken, maar vertelt eenvoudig hoe het is.
Zoo vindt men hier in het kort verhaald
hoe en waar de boekdrukkunst is uitgevon
den, men leest, dat de z.g. losse
houtsneebladen en de blokboeken alle Viaamsch zijn :
les premiers ouvrages xylographiques, auxquels
on reconnj.lt généralement une origine flamande" !
Zijn overtuiging, die blijkbaar geheel steunt
op verouderde schrijvers, schijnt zóó vast, dat hij
argumenten voor zijn bewering niet eens noodig
acht. De genoegelijke wijze van
kifnstgeschiedschrijverij uit het midden der vorige eeuw,-waarin
elk schilderij of iedere prent, die een primitief
karakter had, werd genoemd school van Eyck",
zien wij hier herleven. Zoo beschreef o. a.
Renouvier in 1859 het Speculum" en Dr. F. in 1925
weet nog geen nadere bepaling van den stijl van
deze blokboekprenten en citeert R's meening !
Het beeld, dat gegeven wordt van de illustraties
der Zuid-Nederlandsche incunabelen is volkomen
scheef. Deze werken,dieinhetgeheelgeen leidende
plaats innamen, integendeel volkomen afhankelijk
waren van de Hollandsche, worden beschreven
als uitingen van de hoogste kunst, het schoonste,
dat pp dit gebied werd gemaakt. Het schijnt den
schrijver onbekend, dat vele (en juist de beste)
hoütsneden, die in Vlaamsche incunabelen werden
gebruikt, van Hollandsche afkomst zijn en dat zij
daar in vroegere drukken reeds verschenen zijn.
Ean enkele maal, als hij dit ontdekte, deelt hij het
op eenigszins vreemde wijze mede; zoo prijst hij
(h prenten in de Belial", gedrukt te Antwerpen
in 1512 en laat dan in de kleine letter er onder
Volgen : les fig. s. bois ont déja servi pour l'édition
de Harlem, 1484" ! Waarom begon hij niet te
zeggen, dat de zeer fraaie hoütsneden te Haarlem
ontstonden ?
Welwillend noemt de schrijver, na de Vlaamsche
drukken uitvoerig beschreven en geprezen te
hebben, ook ter loops eenige Hollandsche, Duitsche
Fransche en Italiaansche, maar hij neemt door
deze uitbreiding van zijn arbeidsveld inderdaad
te veel hooi op zijn vork. Zoo verdwaalt hij op
IKunstzaal VAN LIER
naasi het Postkantoor ta Laren (N.-H.)
ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST
SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK
Dagelijks ook des Zondags geop'end
het hem te zeer onbekende gebied der Hollandsche:
hij geeft een Delftsche houtsnede als voorbeeld
voor Zwolle, vertelt, dat Snellaert, te Delft, O.
Leeu copieerde. In het zeer onvolledig overzicht
van Hollandsche wiegedrukken treft wel het
meest, dat de schrijver weer den besten illustrator,
Jac. Cornelis, niet noemt. Het gevaar, dat er
dreigt, wanneer men citaten uit andere auteurs
overschrijft, zonder deze citaten in zich op te
nemen, blijkt uit het feit, dat Dr. F. op pag. 117
zegt, dat Lucas v. Leyden geen boeken illustreerde,
terwijl hij in zijn catalogus op p. 293 bij de Croniek
van Holland vermeldt, dat er een 10-tal hoütsneden
van Lucas v. Leyden in staan ! Bij de lijst der
schoonste Duitsche incunabelen die hij geeft, ver
geet hij de beste, de Lübecker Bijbel van 1494.
De afbeeldingen, die de schrijxer geeft van Z.
Nederl. illustraties zullen intusschen wel niemand
overtuigen van de superioriteit dier werken.
De eigenlijke bloei der boekdrukkers in Vlaan
deren ligt in de 2e helft der 16e eeuw en groepeert
' zich om Plantijn en de heer F. wordt hier terecht
zeer uitvoerig. Het beeld van den grootcn drukker
en van zijn school wordt ons echter niet helder
voor den geest gesteld; de scherpe lijnen ont
breken en te veel details, van geenerlei gewicht,
worden gegeven. Wat kunnen ons toch de namen
van echtgenooten of schoonzonen, het aantal
kinderen van drukkers of illustrators schelen ? !
Juist daar waar het onderwerp belangrijk gaat
worden, is de auteur zeer beknopt en stelt hij
onze ontwakende belangstelling teleur: Chap. IX,
Les dits et privileges" moet ons verhalen van de
inderdaad zeer interessante positie, die de Vlaam
sche drukkers innamen in den strijd tegen de
Reformatie en Dr. F. roert even een gewichtig
onderwerp aan, als hij vermeldt, dat Filips II
bij edict van 1562 het ambt van
Prototypographe" of opperdrukker" instelde en daartoe
Plantijn benoemde.
De tijd, dat genieën in de oude schilder- of
prentkunst onbekend zijn, is nu wel voorbij; hunne
werken zijn in onzen tijd voldoende aan het licht
gebracht. Het gaat nu echter niet aan, dat men
in al te grooten ijver figuren, die terecht onbekend
zijn, beschrijft en verheerlijkt. Dr. F. geeft voort
durend blijken van de groote liefde, die hij heeft
Voor de werken, die hij behandelt, maar wanneer
zulke liefde niet tevens critisch blijft, wordt zij
dweperij. De schrijver kan ons niet overtuigen
van de belangrijkheid der vele graveurs, wier
biografieën hij, liefst met namen hunner eegaas,
uitvoerig geeft en c!ie hij hemelhoog prijst. Wie
heeft met hem meegevoeld une motion d'art
intense" bij het zien der gravures van de gebrs.
Wierix ? En zouden wij ook evenals dr. F. de
copieën, die zij maakten van Dürer's gravures
houden Voor origineelcn, als wij niet op hunne
signatures letten ? Wij Vonden het nauwelijks
loonend om veel aandacht te schenken aan prenten
van Philippe Gallc, maar Dr. F. verheerlijkt niet
alleen den bescheiden kunstenaar, maar hij wijdt
een geheel hoofdstuk aan ,,1'école de Phil. Galle".
Wij moeten dan ook vasthouden aan de gevestigde
opvatting, dat er vóór Rubens in Vlaanderen
geene graveurs van groote beteekenis waren,
eene opvatting, die hij zich vergeefs voornam te
weerleggen.
Meer dan de helft van het boek bestaat uit
registers en het mag de vraag blijven of naast
een bibliografischcn index de chronologische na
elk hfdst. wel zin heeft. De schrijver had zich ook
Wel eens de moeite kunnen geven boekentitcls
nauwkeuriger over te schrijven; in de Hollandsche
en Duitsche wemelt het van fouten.
Wanneer wij ten slotte op p. 72 lezen, dat boeken
tot 1500 gedrukt, incunabelen heeten, welk woord
beteekent berceau" en wanneer wij achter de
zeldzame werken de prijzen zien opgegeven, die
zij in de laatste veilingen opbrachten, dan kunnen
wij Dr. F.'s boek toch niet als wetenschappelijk
werk aanvaarden en willen wij het maar blijven
beschouwen als een soort van gids voor ver
zamelaars !
M. J. S C H R E T L E N
TWEE KALENDERS VOOR 1926.
De kalendervan Leo Wsserbestaatuitvierbladen,
in gekleurden druk. Het eerste blad, alsalle, iseen
versiering in rood, geel en blauw, en vertoont een
zwierige cirkeling van sluiervisschen etc. op een
donkerblauwen grond; het tweede herhaalt deze
kleur, maar op ijler manier; het derde blad, dat
van den zomer tot naar den herfst toe, is dat der
bloemen, fleurig en kleurig, der bloemen in het
hart gekeken, met vlinders en bijen erover, met
veel gelen, die 't licht seizoen beteekenen; terwijl
het laatste blad een spin is, die in zijn net het
jaar gaat inspinnen, en weinig-geziene distels
de zij-randen vormen van de voorstelling.
Deze kalender van Visser met zijn aangename
phantaisie in kleur en voorstelling is het aardigst
op het derde blad, waar hij in zijn uitbundigheid
van kleuren en vormen het meest overeenkomstig
Kunsthandel D 6. SANTEE LANDWEER
??*& Heerengracht 396 Amsterdam
Perm. Tentoonstelling van Schilderijen en Prenten;
zijn aard het minst hinderlijk zijn fouten toont,
Het tweede blad vertoont de fouten der voordracht
het sterkst; het gebrek aan overwogenheid, een
gebrek aan bouw. Want hoe ijl zulke bouw op
zulke kalender nog mocht zijn, hij moet toch.
duidelijk zijn; er moet een geslotenheid zijn, en
deze wordt niettegenstaande een symmetrie, aan
de bovenzij geheel-en-al gemist. Het best gesloten
van de vier is nog blad n.
TOOROP-KALENDER (uitgave ABRAIIAMSON),
Terwijl ge bij Visser een nauwelijks-beheerschte
speelsche natuur op zijn kalender-bladen vindt
herleefd, is de mensen in de straffe betooming
van een stijl het onderwerp van Toorop's
kalenderbladen. Het spreekt van zelf, dat ieder blad bij
Toorop een bepaalde geslotenheid vertoont en het
spreekt eveneens van zelf, dat naar Toorop's
aard de mensen zoodanig is gegeven, dat het
lichaam werd tot een symbool van den geest.
Het grootst vindt ge dat alles in den Oosterschen
kop (in profiel) met het gesloten oog, en die de
studie is voor het Driekoningenraam in de St,
Jacobskerk (den Haag). Hier is diepte van innerlijk
vereend met felle spanning van een straffen bouw,
die zeer eenvoudig is. Op twee bladen vindt ge
dan de harpspelende voor de zee, begeleid door
n figuur, de vrouw altijd met de oogen toe, de
man altijd hartstochtelijk, maar op het later blad
meer verstild. Deze voorstelling is er n, door
Toorop dikwijls herhaald, en zij vertoont, gaande
op innerlijken maat, een paar vereend en steeds
zich bewegend vóór de zee (Toorop's werk een
zeer eigen element). Eén andere belangrijke
teekening is die met de twee geknielden op den
voorgrond, en daarachter gaand de Christus
over een brug, de kruisdragende Christus. Hier
treft opnieuw het drama in de figuren, vooraan,,
die het andere groote drama beleven, of opnieuw
als levend zien. Dit alles tesaam maakt Toorop's
kalender, die voor de derde maal nieuw verschijnt,
weer tot een te waardeeren bezit; altijd vertoonen
de bladen ervan toch eigenschappen, die niet
om niet Toorop's naam zoo'n edelen klank gegeven
hebben, en die dien naam onaantastbaar maken..
A. PLASSCHAERT
H B d e r l. Munt
Holland» bomt o tO cents «/0a*i>
Het Rijtuig
Voor het rijtuig
Van de dame
Gaan de hoeven
Van het paardje,
En de hoeven
Van het paardje
Zeggen -. klap klip
Klap klip klap klip.
Altijd verder
Door den regen
Langs de glimmend
Natte straten;
Haast onhoorbaar
Gaan de wielen,
Onverschillig
Kijkt de dame,
Altijd verder
Rolt het rijtuig;
En de hoeven
Van het paardje
Zeggen: klap klip
Klap klip klap klip.
J. VAN TOOREN
OL.OO
_ TABAK. ^
&N