Historisch Archief 1877-1940
No. 2531
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
VAN EEN DROOMER EN EEN
VROUW
door ISIDORE BLUMENTHAL
De zonne Was, den horizon begloedend
Met zeldzaam tintverscheiden kleurenspel;
Onmerkbaar dalend, doffe goudrood bloedend,
Plots achter strook van paarsig grijs pastei
Haar feilen brand van gansch een dag gaan dooven.
De kalme zee beroofd van glinsterweg,
Waarlangs de dag in stilte was geschoven,
Daar zonne lokte en op het water
legDe dezen weg de kalme zee, ze deinde
En ruischte zachtkens, zonder bange klacht
Om 't laatste scheemren van het licht dat
kwijnde,
Noch om het groeiend duistren van den nacht.
En heimlijk lachte boven 't duinendal
De maan van messing licht en hing te luisteren
Naar kalme zee en verren klokklankval,
Wijl ster na ster den hemel op kwam luistren.
Op 't duin; daar zaten, uit de stad gekomen,
Een man die droomde en een vrouw die zweeg.
Een wereld trok in 't zwijgen en in 't droomen
Voorbij, wijl stil de dag ter kimme neeg.
In 't nachtlijk uur zijn zij naar huis geslenterd,
In zachte omarming nog, maar sprakeloos.
Het Leven had hun leven reeds gekenterd;
Nog was hij droomenvol, maar zij reeds liefdeloos..
Een avondgrachtjen in verlaten wijk.
Zoo stemmenloos
Een grachtje als lag in ellek huis een lijk.
De stilte broos
Durft zij niet breken met haar afscheidwoord.
En angstig zij en droomend hij, zoo gaan ze voort,..
Zij Wel, maar hij niet wetend dat deez' nacht
Hun peluw lang reeds op hun tranen wacht, j
Rood licht in dooden waterspiegel valt
De dichter droomt.
O, steeds zijn droom die 't leven haar vergalt!
En toch, zij schroomt
Zijn droom te breken met haar afscheidwoord.
En zwijgend beiden, wandlen zij maar voort
Vannacht voelt zich bevrijd een vrouw. Een man
Zal wanen dat hij niet meer leven kan !
Maar beiden weenen, snikken heel den nacht..
Vergeten nooit de stemmenlooze gracht.
Verlaten lag het strand in sterrenloozen nacht.
En huilend joeg de zee met steeds onstuimge
kracht
Haar Woeste golven op, die razend schuimend
holden,
In klaterdonker naar het strand ten doode
rolden.
Het grootsch geweld, opklankend uit de
stonncantaat,
Deed op het strand een jonge vrouw, met
regelmaat
Door bleeken straal van vuurbaak telkens flets
beschenen,
Stiller worden, roereloozer staan, en
weenen....
De droomen in hem zweefden uit hem om hem
heen,
Gevlucht voor 't rauw ontwaken in de werke
lijkheid.
Toen smeet in razernij hij eiken droom een steen
En lachte hatend op het graf van droomentijd.
Zoo kwam hij op den weg van allemansgeleef,
Nog eenzaam, doch zijn vastberadenheid die dreef
Hen voort zoo snel, dat hij zijn eenzaamheid
niet voelde.
Tot op een dag zijn dadendrift verkoelde....
En ? op een zeer mondain hotelterras aan 't
strand,
Een vreemde vrouw, die staarde naar den
zonnebrand,
Uit haar gedachten schrok, en daadlijk daar
vandaan
Zich spoedde, daar ze een al te vreemden man
zag gaan.
GRANDS VINS DE CHAMPAGNE
POL ROGER & Cie.
Agent General: JAGER GERLINGS, Haarlem
EEN BOEK VAN GOEDHEID *)
door HERMAN ROBBERS
Het was mij bijna ontsnapt. Ik lees niet veel
vertaalde romans. En de roem van het oorspron
kelijke boek was niet tot mij doorgedrongen.
Trouwens, hoeveel in Amerika beroemde boeken
zijn het lezen werkelijk waard? Het was mij
bijna ontsnapt. Mevrouw Ritter maakte er mij
opmerkzaam op. Zij zeide dat ik het lezen moest.
En zoo heb ik het gelezen, en ben daar hartelijk
blij om, en zoo zeg ik nu op mijn beurt tot mijn
lezers: dit moet gij lezen, als ge het nog niet deed.
De Sloof, door'Fannie Hurst, is een boek van
goedheid nog mér misschien dan een boek van
schoonheid. De goedheid straalt er van af. De
eenvoudige, opofferende, de zichzelf niet kennende
goedheid. Het is weldadige lectuur. Dat komt,
natuurlijk, doordat het zoo voortreffelijk gedacht,
gevoeld, geschreven, doordat het zoo overtuigend,
zoo machtig van zeggingskracht is. Doch de
menschelijke goedheid, die van Bertha, de Sloof
zelf, en de liefde voor die goedheid van Fannie
Hurst, de schrijfster, zij dienen het eerst genoemd,
omdat zij van "dit boek de kern uitmaken, er de
inspireerende kracht van waren, omdat zij er
den gloed, de ziel,schoonheid, de heerlijkheid aan
gaven.
Er bestaat een boek getiteld: De mensen
is goed". Welnu, van die waarheid ben ik door
dat boek lang niet zoozeer overtuigd als door De
Sloof" van Fannie Hurst. Wie dit gelezen heeft,
hij moge de simpelste, meest
litteratuuronbewuste lezer, of de meest verfijnde litterator
zijn wie dit gelezen heeft legt het ontroerd
ter zijde en prevelt: ja, er zijn nog goede menschen
in de wereld, en zijn nog onbewuste htlden en
heldinnen altruïsme is toch niet de naam
van een hersenschim.
Bertha is keuken- of werkmeid, of beide, m
New-York. Grof en plomp is zij. Maar een prachtig
mensch tevens, een van loutere liefde en goedheid
stralende ziel. Ik zal niet beweren dat ik bij iedere
bladzijde even krachtig in haar geloofde. Ik heb
wel eens getwijfeld?maar aan Wie lag dat? Aan
Fannie Hurst of aan mijn eigen twijfelzticht,
mijn wantrouwigen, sceptischen kijk? Ik weet het
niet maar nu ik het boek geheel gelezen heb,
is ook mijn twijfel weg. Deze mensch zij
leeft, de schrijfster moet haar gekend hebben,
haar gekend of haar uit eigen zielsbehocfte opge
bouwd hebben, en waar en lerend gemaakt. Hetgeen
nog iets mooiers is. Flaubert's Coeur Stmple is
een verhaal van hoogcr kunstwaarde dan De
Sloof. Maar Fannie Hurst's boek is uit een even
diepe liefde levens- en mcnschenliefde, voort
gekomen, en ja, het is even overtuigend, even
indrukwekkend. Dit boek, met al zijn fouten, zijn
grilligheden zijn onvolkomenheden, ik zou het
verschrikkelijk graag zelf geschreven hebben.
En dit is waarachtig wel een innerlijk criterium
voor een romanschrijver!
Men denkt aanvankelijk met iets te doen te
hebben, dat Warm en tintelend geschreven is
al die beelden en vergelijkingen, soms ook wel een
beetje vermoeiend ! maar ten slottu, wat ge
dachte betreft, tochmin of meer afgezaagd. Bertha,
de Sloof al dadelijk in de eerste bladzijden wordt
zij z.g. verleid en in den steek gelaten, door
den jongen meneer in haar dienst". Maar Wacht
even ! Deze jonge meneer is een dichter, een echt
dichter, nog ijdeler en zelfingenomener misschien
dan hij dichterlijk is, maar niettemin een dichter.
En wel werkelijk heeft hij Bertha ontdekt. Zij is
het die hem inspireert tot zijn dichtwerk: De
Kathedraal onder de Zee. Als hij zijn oogenblik
van extase met haar heeft uitgeleefd en haar
ziet gelijk zij uiterlijk is, schaamt zich Rollo
Farley, die nu eenmaal niet alleen een dichter,
maar ook een jonge meneer" is, en hij laat
Bertha stikken. Denkt waarschijnlijk ook niet
meer aan haar en vervolgt wat hij zijn zegetocht
door het leven waant?en wat eindigt metziju vol
ledige ontgoocheling, zijn al te vroegen dood. Maar
zij, Bertha, heeft hem lief, nu en altijd. Zij geelt
zich zelfs geen moeite hem terug te zien, van
zijn kind doet zij afstand aan vreemden maar
zijn boek blijft haar heiligst bezit; hem en zijn
kind, ofschoon zij hen zelven niet houden mag,
in haar groote ziel heeft zij beiden een altaar
gesticht. En het mooie is dat dit geen dingen zijn,
die de schrijfster rechtstreeks zegt, maar die zij
zeer sterk, gansch onbetwijfelbaar, doet gevoelen.
Met hoe krachtigen slag golft het groote leven
door dit rijke, drukke, soms bijna uitbundige,
soms toch ook zoo stille en diepe boek ! Hoe vrij
is het van alle sentimentaliteit! Het doet meer
malen aan het Werk van Mevrouw Zoomers
Vermeer denken. Ook deze Amerikaansche is
geen overgevoelige juffrouw; het leven zelf heeft
haar getroffen, gewond, gemarteld, maar zij is blij
ven staan, trillend van ontroering, met wijd epen
(Kigen. Tot diep in de ziel heeft zij geblikt al hare
personen. Het zijn er vele. Bertlia's Verschillende
J. S. MEUWSEN, Hof). A'DAM-R'DAM-DEN HA A O.
DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND
diensten, achter elkaar ??o, eigenlijk zijn het
wel drie, vier verschillende romans, die zich ver
dringen in dit boek; op de compositie zou mis
schien wel heel wat aan te merken vallen. Maar
welk een détails ! De familie Farley, de familie
Musliner, de familie Wallenstein, de
fatnilieOessetrich, prachtig scherp staan ze allen mij voor.
En Helga, en Chita, malle Gerritje (silly, Willy
heet hij. in 't Engelsen) allemaal, allemaal"!
Mevrouw Oessetrich is een type dat ik nog
heelemaal niet ontmoet had in de litteratuur,
maar dat zeker allang wachtte op zulk een'
volmaakte beschrijving. Het type van de
moderne, flinke, eigenwijze en eigengereide
vrouw, die moeder is ? en al haar kinderen
ongelukkig maakt, met haar toch zoo goed
bedoelde flinkerigheid, haar geestkracht, haar wil.
Hoe onuitstaanbaar dom, met al haar verstand !
En dan de Wallenstein's, de ploertige vrouw en
de bigotte schoonmoeder, en o ! het fijn geestige
korte romannetje van de Musliners ??ik vertel
het niet over, het is alles veel te subtiel voor een
korten inhoud".
Wie goed thuis is in het amerikaansche engelsch
kan het boek in de oorspronkelijke taal 'lezen.
Maar dat is hél moeilijk. De vertaling, hoe vrij,
soms schijnbaar nonchalant zij dan ook zij, lijkt
mij kort gezegd,een meesterstuk. Zij is van Jeanne
van Schaik?Willing, fijne hollandsche prozaïste
zelf, onder het pseudoniem Gabrielle van Loenen
(ik geloof hier geen geheimen te verklappen). Ik
heb het boek in het engelsch gekocht, het niet zin
voor zin vergeleken. Zooveel is zeker: de geest, de
ziel is gepakt, en er is aan gewerkt met groote
toewijding en respectabel talent. Wat doen dan
enkele vergissingen er toe? Zijn zij niet soms
aan schrijf- of drukfouten te wijten? Op bldz. 23
staat: Ze breide er babysokjes van, zonder dat
het haar veel moeite deed. Without any
greattenderness", geeft het origineel. Zoo zijn er, meen ik,
nog een paar?vreemde slordigheidjes. Maar hèt
geheel lijkt mij uitmuntend. Waarom de uitgever
er zoo'n onhandelbaar groot boek van gemaakt
heeft, begrijp ik niet. Het fransche roman-formaat
is toch maar je Ware. Het past op een boekenplank
en in een jaszak. Intusschen, men late zich niet
afschrikken !
1) Fannie Hurst, De Sloof, den Haag, H. P.
Leopolds Ui tg. Mij. 1924.
NIEUWE UITGAVEN
JAN PooRTENAARen GEERTRUIDA POORTENAAK
VAN VI.ADERACKEN. Een knnstreis in de tropen.
Dit boek is, zooals de samenstellers vermelden,
ontstaan uit de ervaringen, die zij opdeden geduren
de een tweetal jaren, dat zij Indiëbereisden. Zij
bepaalden zich tot het noteeren wat hun persoonlijk
wedervoer en trof en zij meenen hierdoor het leven
in de tropen weer eens van een anderen kant te
belichten dan tot dusver geschiedde. "*i
Verschillende der teekeningen en een gedeelte
van den tekst verschenen vroeger in dit Week
blad.
Uitgevers zijn W. J. Thieme & Co. te Zutphen.
Vreemde tocht
Het is een vreemde, bonte tocht. . . .
Het is een reis, die logen schijnt. . . .
Voort !, ijlen wij door bocht na bocht '.
Tijd drijft ons naar het eind.
Geen hand die niet een schat omklemt
in arm'lijk rinkelend metaal ;
geen hoofd, dat niet 't gebeuren kent
van 't prachtig, oud verhaal.
(leen blik, waarin de haat niet gloeit ,
geen oog, dat niet om liefde vraagt .
en geen gelaat, dat waar ontbloeit
wijl het gén masker draagt.
Ginds stamelt een een innig woord
??geen, die dat oud verhaal vergeet .....
de klank wordt in een klacht gesmoord
om een weer wringend leed.
Kn ieder schouwt een eind'lijk wit
- - geen, die dat oud verhaal vergat. . . . ;
en ieder vloekt, en ieder bidt
om wat hij nimmer had.
En ieder Weet een lieve wijs ?,
en ieder kent een wrange smart....
Het is een donker-vrcemde reis
van hier tut aan God's hart.