De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 12 december pagina 17

12 december 1925 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2531 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 VAN EEN DROOMER EN EEN VROUW door ISIDORE BLUMENTHAL De zonne Was, den horizon begloedend Met zeldzaam tintverscheiden kleurenspel; Onmerkbaar dalend, doffe goudrood bloedend, Plots achter strook van paarsig grijs pastei Haar feilen brand van gansch een dag gaan dooven. De kalme zee beroofd van glinsterweg, Waarlangs de dag in stilte was geschoven, Daar zonne lokte en op het water legDe dezen weg de kalme zee, ze deinde En ruischte zachtkens, zonder bange klacht Om 't laatste scheemren van het licht dat kwijnde, Noch om het groeiend duistren van den nacht. En heimlijk lachte boven 't duinendal De maan van messing licht en hing te luisteren Naar kalme zee en verren klokklankval, Wijl ster na ster den hemel op kwam luistren. Op 't duin; daar zaten, uit de stad gekomen, Een man die droomde en een vrouw die zweeg. Een wereld trok in 't zwijgen en in 't droomen Voorbij, wijl stil de dag ter kimme neeg. In 't nachtlijk uur zijn zij naar huis geslenterd, In zachte omarming nog, maar sprakeloos. Het Leven had hun leven reeds gekenterd; Nog was hij droomenvol, maar zij reeds liefdeloos.. Een avondgrachtjen in verlaten wijk. Zoo stemmenloos Een grachtje als lag in ellek huis een lijk. De stilte broos Durft zij niet breken met haar afscheidwoord. En angstig zij en droomend hij, zoo gaan ze voort,.. Zij Wel, maar hij niet wetend dat deez' nacht Hun peluw lang reeds op hun tranen wacht, j Rood licht in dooden waterspiegel valt De dichter droomt. O, steeds zijn droom die 't leven haar vergalt! En toch, zij schroomt Zijn droom te breken met haar afscheidwoord. En zwijgend beiden, wandlen zij maar voort Vannacht voelt zich bevrijd een vrouw. Een man Zal wanen dat hij niet meer leven kan ! Maar beiden weenen, snikken heel den nacht.. Vergeten nooit de stemmenlooze gracht. Verlaten lag het strand in sterrenloozen nacht. En huilend joeg de zee met steeds onstuimge kracht Haar Woeste golven op, die razend schuimend holden, In klaterdonker naar het strand ten doode rolden. Het grootsch geweld, opklankend uit de stonncantaat, Deed op het strand een jonge vrouw, met regelmaat Door bleeken straal van vuurbaak telkens flets beschenen, Stiller worden, roereloozer staan, en weenen.... De droomen in hem zweefden uit hem om hem heen, Gevlucht voor 't rauw ontwaken in de werke lijkheid. Toen smeet in razernij hij eiken droom een steen En lachte hatend op het graf van droomentijd. Zoo kwam hij op den weg van allemansgeleef, Nog eenzaam, doch zijn vastberadenheid die dreef Hen voort zoo snel, dat hij zijn eenzaamheid niet voelde. Tot op een dag zijn dadendrift verkoelde.... En ? op een zeer mondain hotelterras aan 't strand, Een vreemde vrouw, die staarde naar den zonnebrand, Uit haar gedachten schrok, en daadlijk daar vandaan Zich spoedde, daar ze een al te vreemden man zag gaan. GRANDS VINS DE CHAMPAGNE POL ROGER & Cie. Agent General: JAGER GERLINGS, Haarlem EEN BOEK VAN GOEDHEID *) door HERMAN ROBBERS Het was mij bijna ontsnapt. Ik lees niet veel vertaalde romans. En de roem van het oorspron kelijke boek was niet tot mij doorgedrongen. Trouwens, hoeveel in Amerika beroemde boeken zijn het lezen werkelijk waard? Het was mij bijna ontsnapt. Mevrouw Ritter maakte er mij opmerkzaam op. Zij zeide dat ik het lezen moest. En zoo heb ik het gelezen, en ben daar hartelijk blij om, en zoo zeg ik nu op mijn beurt tot mijn lezers: dit moet gij lezen, als ge het nog niet deed. De Sloof, door'Fannie Hurst, is een boek van goedheid nog mér misschien dan een boek van schoonheid. De goedheid straalt er van af. De eenvoudige, opofferende, de zichzelf niet kennende goedheid. Het is weldadige lectuur. Dat komt, natuurlijk, doordat het zoo voortreffelijk gedacht, gevoeld, geschreven, doordat het zoo overtuigend, zoo machtig van zeggingskracht is. Doch de menschelijke goedheid, die van Bertha, de Sloof zelf, en de liefde voor die goedheid van Fannie Hurst, de schrijfster, zij dienen het eerst genoemd, omdat zij van "dit boek de kern uitmaken, er de inspireerende kracht van waren, omdat zij er den gloed, de ziel,schoonheid, de heerlijkheid aan gaven. Er bestaat een boek getiteld: De mensen is goed". Welnu, van die waarheid ben ik door dat boek lang niet zoozeer overtuigd als door De Sloof" van Fannie Hurst. Wie dit gelezen heeft, hij moge de simpelste, meest litteratuuronbewuste lezer, of de meest verfijnde litterator zijn wie dit gelezen heeft legt het ontroerd ter zijde en prevelt: ja, er zijn nog goede menschen in de wereld, en zijn nog onbewuste htlden en heldinnen altruïsme is toch niet de naam van een hersenschim. Bertha is keuken- of werkmeid, of beide, m New-York. Grof en plomp is zij. Maar een prachtig mensch tevens, een van loutere liefde en goedheid stralende ziel. Ik zal niet beweren dat ik bij iedere bladzijde even krachtig in haar geloofde. Ik heb wel eens getwijfeld?maar aan Wie lag dat? Aan Fannie Hurst of aan mijn eigen twijfelzticht, mijn wantrouwigen, sceptischen kijk? Ik weet het niet maar nu ik het boek geheel gelezen heb, is ook mijn twijfel weg. Deze mensch zij leeft, de schrijfster moet haar gekend hebben, haar gekend of haar uit eigen zielsbehocfte opge bouwd hebben, en waar en lerend gemaakt. Hetgeen nog iets mooiers is. Flaubert's Coeur Stmple is een verhaal van hoogcr kunstwaarde dan De Sloof. Maar Fannie Hurst's boek is uit een even diepe liefde levens- en mcnschenliefde, voort gekomen, en ja, het is even overtuigend, even indrukwekkend. Dit boek, met al zijn fouten, zijn grilligheden zijn onvolkomenheden, ik zou het verschrikkelijk graag zelf geschreven hebben. En dit is waarachtig wel een innerlijk criterium voor een romanschrijver! Men denkt aanvankelijk met iets te doen te hebben, dat Warm en tintelend geschreven is al die beelden en vergelijkingen, soms ook wel een beetje vermoeiend ! maar ten slottu, wat ge dachte betreft, tochmin of meer afgezaagd. Bertha, de Sloof al dadelijk in de eerste bladzijden wordt zij z.g. verleid en in den steek gelaten, door den jongen meneer in haar dienst". Maar Wacht even ! Deze jonge meneer is een dichter, een echt dichter, nog ijdeler en zelfingenomener misschien dan hij dichterlijk is, maar niettemin een dichter. En wel werkelijk heeft hij Bertha ontdekt. Zij is het die hem inspireert tot zijn dichtwerk: De Kathedraal onder de Zee. Als hij zijn oogenblik van extase met haar heeft uitgeleefd en haar ziet gelijk zij uiterlijk is, schaamt zich Rollo Farley, die nu eenmaal niet alleen een dichter, maar ook een jonge meneer" is, en hij laat Bertha stikken. Denkt waarschijnlijk ook niet meer aan haar en vervolgt wat hij zijn zegetocht door het leven waant?en wat eindigt metziju vol ledige ontgoocheling, zijn al te vroegen dood. Maar zij, Bertha, heeft hem lief, nu en altijd. Zij geelt zich zelfs geen moeite hem terug te zien, van zijn kind doet zij afstand aan vreemden maar zijn boek blijft haar heiligst bezit; hem en zijn kind, ofschoon zij hen zelven niet houden mag, in haar groote ziel heeft zij beiden een altaar gesticht. En het mooie is dat dit geen dingen zijn, die de schrijfster rechtstreeks zegt, maar die zij zeer sterk, gansch onbetwijfelbaar, doet gevoelen. Met hoe krachtigen slag golft het groote leven door dit rijke, drukke, soms bijna uitbundige, soms toch ook zoo stille en diepe boek ! Hoe vrij is het van alle sentimentaliteit! Het doet meer malen aan het Werk van Mevrouw Zoomers Vermeer denken. Ook deze Amerikaansche is geen overgevoelige juffrouw; het leven zelf heeft haar getroffen, gewond, gemarteld, maar zij is blij ven staan, trillend van ontroering, met wijd epen (Kigen. Tot diep in de ziel heeft zij geblikt al hare personen. Het zijn er vele. Bertlia's Verschillende J. S. MEUWSEN, Hof). A'DAM-R'DAM-DEN HA A O. DE BESTE HOEDEN IN HOLLAND diensten, achter elkaar ??o, eigenlijk zijn het wel drie, vier verschillende romans, die zich ver dringen in dit boek; op de compositie zou mis schien wel heel wat aan te merken vallen. Maar welk een détails ! De familie Farley, de familie Musliner, de familie Wallenstein, de fatnilieOessetrich, prachtig scherp staan ze allen mij voor. En Helga, en Chita, malle Gerritje (silly, Willy heet hij. in 't Engelsen) allemaal, allemaal"! Mevrouw Oessetrich is een type dat ik nog heelemaal niet ontmoet had in de litteratuur, maar dat zeker allang wachtte op zulk een' volmaakte beschrijving. Het type van de moderne, flinke, eigenwijze en eigengereide vrouw, die moeder is ? en al haar kinderen ongelukkig maakt, met haar toch zoo goed bedoelde flinkerigheid, haar geestkracht, haar wil. Hoe onuitstaanbaar dom, met al haar verstand ! En dan de Wallenstein's, de ploertige vrouw en de bigotte schoonmoeder, en o ! het fijn geestige korte romannetje van de Musliners ??ik vertel het niet over, het is alles veel te subtiel voor een korten inhoud". Wie goed thuis is in het amerikaansche engelsch kan het boek in de oorspronkelijke taal 'lezen. Maar dat is hél moeilijk. De vertaling, hoe vrij, soms schijnbaar nonchalant zij dan ook zij, lijkt mij kort gezegd,een meesterstuk. Zij is van Jeanne van Schaik?Willing, fijne hollandsche prozaïste zelf, onder het pseudoniem Gabrielle van Loenen (ik geloof hier geen geheimen te verklappen). Ik heb het boek in het engelsch gekocht, het niet zin voor zin vergeleken. Zooveel is zeker: de geest, de ziel is gepakt, en er is aan gewerkt met groote toewijding en respectabel talent. Wat doen dan enkele vergissingen er toe? Zijn zij niet soms aan schrijf- of drukfouten te wijten? Op bldz. 23 staat: Ze breide er babysokjes van, zonder dat het haar veel moeite deed. Without any greattenderness", geeft het origineel. Zoo zijn er, meen ik, nog een paar?vreemde slordigheidjes. Maar hèt geheel lijkt mij uitmuntend. Waarom de uitgever er zoo'n onhandelbaar groot boek van gemaakt heeft, begrijp ik niet. Het fransche roman-formaat is toch maar je Ware. Het past op een boekenplank en in een jaszak. Intusschen, men late zich niet afschrikken ! 1) Fannie Hurst, De Sloof, den Haag, H. P. Leopolds Ui tg. Mij. 1924. NIEUWE UITGAVEN JAN PooRTENAARen GEERTRUIDA POORTENAAK VAN VI.ADERACKEN. Een knnstreis in de tropen. Dit boek is, zooals de samenstellers vermelden, ontstaan uit de ervaringen, die zij opdeden geduren de een tweetal jaren, dat zij Indiëbereisden. Zij bepaalden zich tot het noteeren wat hun persoonlijk wedervoer en trof en zij meenen hierdoor het leven in de tropen weer eens van een anderen kant te belichten dan tot dusver geschiedde. "*i Verschillende der teekeningen en een gedeelte van den tekst verschenen vroeger in dit Week blad. Uitgevers zijn W. J. Thieme & Co. te Zutphen. Vreemde tocht Het is een vreemde, bonte tocht. . . . Het is een reis, die logen schijnt. . . . Voort !, ijlen wij door bocht na bocht '. Tijd drijft ons naar het eind. Geen hand die niet een schat omklemt in arm'lijk rinkelend metaal ; geen hoofd, dat niet 't gebeuren kent van 't prachtig, oud verhaal. (leen blik, waarin de haat niet gloeit , geen oog, dat niet om liefde vraagt . en geen gelaat, dat waar ontbloeit wijl het gén masker draagt. Ginds stamelt een een innig woord ??geen, die dat oud verhaal vergeet ..... de klank wordt in een klacht gesmoord om een weer wringend leed. Kn ieder schouwt een eind'lijk wit - - geen, die dat oud verhaal vergat. . . . ; en ieder vloekt, en ieder bidt om wat hij nimmer had. En ieder Weet een lieve wijs ?, en ieder kent een wrange smart.... Het is een donker-vrcemde reis van hier tut aan God's hart.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl