De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 19 december pagina 23

19 december 1925 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2532 DÉÓROËNÊAMSf &DAMMÊ8, WEEKBLAD VOOS NEDERLAND Beunxaro? DE KELDER IN DE RUE LEPIG door A N T. C. VREUGDE. (Slot) De markies de Manllac ! Wat een idee, ha, ha, ha! ledere schooljongen wist, dat deze beroemde mar kies in 1634 in den kerker was gestorven. En deze man, die nu bijna 300 jaar dood was, zou Ik lachte hardop maar schrok van mijn eigen geluid. Ik moest wel alle controle over mijn gedachten verloren hebben...., de markies de Marillac ha, ha, ha ! Maar als het nu toch eens gén droom was? Ik sprong op, als van den duivel bezeten. De man, dien ik gezien had, bestond, leefde onloochenbaar. En Wat beteekende die vreemde invloed, dien ik steeds in verband met dat ver vloekte huis ondervonden nad? Kon iemand zijn bewustzijn aan een ander opdringen en daardoor diens wil beheerschen? Was dat mogelijk? Ja! Neen! Ja! Het schemerde mij voor den geest. Kon een doode zijn bewustzijn opdringen aan een levende? Neen, duizendmaal neen ! Een doode had geen bewustzijn meer en kon dus niet.... Maar als de markies nu eens niet dood was?.... Als.... wat een denkbeeld ! Na 300 jaar! Ha, Ha ! Als een slaapwandelaar was ik den heuvel afgedaald, en als van zelf bevond ik mij weer in de rue Lepic. Het Was zeer warm, mijn voor hoofd voelde klam aan en meermalen wischte ik het zweet weg, dat mij m de oogen drupte. Het moest ver na middernacht zijn, doch ik had het bewustzijn van allen tijd verloren. De lantaarns gloeiden in de verlaten straat, die smaller en krommer leek dan anders, geen geluid was te hooren in den zwoelen zomernacht. Het Was alsof de atmosfeer gedrenkt was met onheilspellende geuren, die gedachten wekten aan zwavel en kruit damp. Wat ik nu verder deed, geschiedde haast me chanisch, zonder besef van tijd of ruimte, eerst geruimen tijd later herinnerde ik mij de volgorde der gebeurtenissen, zooals ik ze nu vertel. Ik stond voor het gebouw en speurde naar een opening om binnen te komen, doch kon er geen vinden. Ik rukte aan de ijzeren staven der vensters, zonder eenig resultaat, ik beukte met mijn vuisten tegen de eikenhouten deur, wierp mijn volle ge wicht er tegen aan, zonder haar een duimbreed te doen wijken. Een dolle Woede maakte zich van mij meester en opnieuw was ik gereed tot een razenden storm loop op de deur, toen een vreemd geluid, als het voortdurend blazen van een kat mijn aandacht trok. Ik keerde mij ten halve om en bemerkte bij het soupirail een grooten zwarten kater, die mij met groenlichtende oogen onafgebroken aanstaarde, de ooren plat achterover op den kop. Het beest gromde en blies met dreigende volharding. Toen ik naderbij kwam verdween het door den ijzeren rooster naar binnen. Ik bukte mij en bemerkte een groot gat, veroorzaakt door jarenlangen roest. Het kostte weinig moeite den rooster geheel los te maken, doch het was minder gemakkelijk mij door de ontstane opening naar binnen te werken. Eindelijk gelukte dit met gescheurde kleeren en ontvelde handen. Ik voelde geen grond onder de voeten, niettemin liet ik mijn handen los, waarop ik met een doffen smak op een steenen vloer terecht kwam. Gelukkig was de kelder niet zeer diep, zoodat ik na een oogenblik weer op kon staan, met pijnlijke lede maten. Het was stikdonker, ergens in de verte zag ik weer de lichtende oogen van den kater, steeds op dezelfde plek. Een gerucht als van vluchtende ratten ging voor mij uit. Er was iets spookachtigs in den kelder, alsof de adem van ongeziene wezens de lucht bezwangerde. Ieder geluid, dat ik voortbracht, Werd op een zonderlinge manier herhaald, als door een fluiste rende echo. Ik trachtte een lucifer aan te steken, wat mij na eenige pogingen gelukte. Bij het flauwe licht, dat deze verspreidde, bemerkte ik tallooze kisten en allerlei ijzeren voorwerpen, die hier blijkbaar zonder doel bewaard werden. Gedeeltelijk op den tast en gedeeltelijk bij het licht der lucifers, welke ik ontstak, bereikte ik den linkerhoek, waar zich de toegang tot den tweeden kelder bevinden moest. Mijn hart begon sneller te kloppen. Spoedig zou ik thans weten of ik gedroomd had, dan wel of Tastend volgden mijn handen het metselwerk, tellend steen voor steen. Twaalf.'.,. dertien veertien! Mijn hand stuitte op iets metaalachtigs, een rond hard ding. Ik huiverde. Onbewust tracht te ik den knop te bewegen, onmiddellijk hoorde ik een zuigend knarsend geluid, als de deur van een brandkluis welke op haar hengsels draaide. Een muffe, duffe lucht, zooals in vertrekken hangt welke in geen jaren zijn gelucht, kwam mij tegemoet, vergezeld van een vreemde scherpe bijlucht. Mijn eerste aanvechting was te vluchten, doch ik was als gevangen in een vreemden onzichtbaren greep, die mij dwong voort te gaan in de diepte, die zich gapend voor mij had geopend. Opnieuw stak ik een lucifer aan en bemerkte bij het kortstondig licht hiervan een manshooge opening in den muur met het begin van een ijzeren wenteltrap. Aarzelend zette ik mijn voet op de eerste trede om het onbekende tegemoet te gaan. Langzaam daalde ik de kronkelende trap af, tastend langs de ijzeren leuning. Toen mijn voet den bodem bereikte, hoorde ik boven een zacht schuifelend geluid en opkijkend, bemerkte ik weer de groene oogen van den kater, die mij gevolgd was. Het dier hinderde mij en woedend wilde ik het met een vuistslag wegjagen, toen het over mij heensprong en in de duisternis verdween. De grond was van hardgestampte leem en aarde. Er restten mij nog slechts enkele lucifers, doch tot mijn niet geringe vreugde bemerkte ik op een steenklomp een groote metalen kandelaar, waarin een kaars, welke slechts voor een klein gedeelte was verbruikt. Wellicht was deze reeds eenige eeuwen oud, doch daarvan gaf ik mij op het oogenblik geen rekenschap. Met bevende handen stak ik haar aan en was toen in staat de ruimte wat beter op te nemen. Als ik verwacht had alles dik onder het vuil en stof te vinden, dan werd deze verwachting niet bewaarheid, ook van vocht was geen spoor te ontdekken. Onwillekeurig bracht ik de scherpe, azijnachtige lucht, die ik bemerkte, hiermede in verband. Zou Dr. Trochy niet een of andere chemische verbinding gebezigd hebben, om de vorming van vocht en stof te voorkomen? De ruimte was overigens vrij groot, zoodat ik haar van mijn standpunt bij de trap niet geheel kon overzien. Dicht bij den grond bemerkte ik een aantal steenen tafels, op ieder dier tafels lag op den rug uitgestrekt een rnenschelijke jiguur! Bij de ontdekking hiervan liet ik bijna de kaars vallen, ik sidderde als een koortslijder en snakte hijgend naar adem. Hoe ook voorbereid op deze ontdekking, twijfelde ik nog op het laatste oogen blik aan de werkelijkheid van mijn ontmoeting op den heuvel. Wat ik thans zag, was geen spel van mijn ziekelijke verbeelding of een huiveringwekkendeh droom, doch een niet te loochenen feit. Een oogenblik bleef ik zoo staan, trillend over al mijn ledematen, doch vond ten slotte den moed nader te treden bij de eerste tafel rechts van de trap, waarop het lichaam van den markies de Marillac moest rusten. Ik hield de walmende kaars omhoog om beter te kunnen zien. Het leek nagenoeg op de talrijke mummies, die in de musea van Europa worden bewaard, geheel uitgedroogd, skeletachtig-mager, met perkament achtige huid, welke in talrijke krinkels en plooien scheen te zijn verhard. De oogleden waren gesloten en diep teruggezonken in de oogkassen. De armen lagen gestrekt langs het lijf, de beenen waren aan eengesloten en lagen plat op de steenen tafel. Een monsterachtige grijns lag op het gelaat, als in den dood verstard. De holte onder de borstkas was ingezonken tot een kuil van plooien, de groote beenderen van het geheel naakte lichaam waren overal duidelijk te zien. De volstrekte rust van den doode ik twijfelde thans geen oogenblik meer of het was een doode veroorzaakte een kalmeerenden invloed op mijn overprikkelde zenuwen. Het geheel Wekte zoo geheel en al den indruk van een verdord lijk, dat ik onwillekeurig moest glimlachen bij de gedachte, dat dit lichaam nog ooit tot het leven zou kunnen terugkeeren, zoo absurd en bovenmatig krankzinnig leek mij dit denkbeeld. Ik was thans geheel vrij van alle vrees en ging de rij der steenen tafels verder langs. In het geheel waren er acht. Allen leverden den zelfden aanblik op met hun dood, verdord lichaam. Overigens bevonden zich in het ondergrondsch vertrek tallooze voorwerpen en instrumenten, waarvan ik de meeste niet kon thuis brengen. Langs de muren rijden zich allerlei potten en flesschen, met verdroogde resten van vloeistoffen, of poederachtige preparaten. In het midden van het vertrek siond een groote eikenhouten tafel, nog geheel gaaf, overdekt met BOUWT IN HET OOSTEBPAPK DILTliÖVEN INLICHTINGEN VERSTREKT DE DIRECTIE TELEF.INT.NI6535 instrumenten en flesschen, doch nergens was eenig spoor van documenten of paparassen. Peinzend over het verband tusschen mijn hallucinatie op den heuvel en wat ik thans ontdekt had, stond ik weer voor het lijk, dat wellicht een maal de Markies de Marillac geweest was. Alles wat het zonderlinge wezen mij gezegd had was tot zoover bewaarheid, maar dat andere? ... .Onmogelijk ! De kaars flikkerde plotseling met knetterend geluid, vreemde, giganreske schaduwen teekenden zich af op den somberen muur en.... vreemd.... weer steeg dat beklemde, onheilspellende gevoel in mij op ! Huiverend bukte ik mij over den doode en hief de kaars een weinig op. Hierdoor vielen eenige gloeiende droppels vet op de verdorde borsten.... was het verbeelding?.... het leek wel of ik deze zag samenkrimpen als van pijn. Ontsteld richtte ik mij op en voelde mijn vrees hand over hand toenemen. Wal had ik gezien"? Ik lachte heesch, en trachtte mij zelf te misleiden: Ik was in't geheel niet bant;, en ik zou het toonen ook, voor den donder ! Met luider stemme schreeuwde, neen brulde ik: Sta op daar wordt wakker, ik wil het!.... tot twee- driemaal toe. Toen gebeurde er iets verschrikkelijks ! Van alle kanten hoorde ik een zacht gesteun en gerochel, steeds in kracht toenemend. Langzaam zag ik armen, beenen en hoofden bewegen, lichamen overeind komen: De dooden van 300 jaar stonden op ! Een wilde angst overmeesterde mij, mijn haren rezen te berge, en in een krankzinnige ontzetting liet ik de kaars vallen en vluchtte, vluchtte ! Tastend in het duister bereikte ik de trap, voortgez'.veept door het ontstellend geluid van naakte voeten, die ik achter mij hoorde aankomen. Als een bezetene vloog ik de trap op, doch vond dea uitgang gesloten.... De verteller was opgestaan. Zijn oogen puilden uit zijn hoofd. Verwilderd zwaaide hij met de armen. Wij rezen allen op. Van de andere tafeltjes kwamen menschen toeloopen. Op dat oogenblik hield een auto stil voor het terras. Twee mannen stapten uit: Daar staat hij" fluisterde de een. Zij slopen de treden op en wierpen zich plot seling op den krankzinnige. Een razende worsteling volgde. Eindelijk werd hij overmand en in den auto gesleept, die onmiddellijk wegreed. Later op den dag hoorden wij, dat de man ontvlucht was uit het krankzinnigengesticht in het bosch. NIEUWE UITGAVEN Gezondheidsleer mor Nederlandsch-lndiëdoor E. H. HERMANS, Arts. Een boek voor ieder die naar Nederlandsch-lndiëgaat, of daar woont. Niet alleen is voor ieder die naar Ned.-Indiëgaat een krachtig gestel een groote factor, maar het is zeer noodig dat men daarnaast kennis neemt van de groote vraagstukken van de Gezondheidsleer voor de tropen. Het leven is daar zoo geheel anders; het klimaat, de levenswijze, het vochtigheidsgehalte der lucht, de voeding enz. enz. hebben natuurlijk grooten invloed op onze gezondheid. Het is voor ons Europeanen een eerste vereischte, dat men weet hoe men onder de nieuwe levens voorwaarden moet leven om gezond te blijven en wat men kan doen om ziekte te voorkomen. In dit boek wordt in populairen vorm den toekomstigen en huldigen tropenbewoners gewezen op de gevaren, welke hunne gezondheid kunnen bedreigen. Uitgever J. M. Meulenhoff, Amsterdam.^ O1.OO f o.» S &N

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl