Historisch Archief 1877-1940
No. 2532
DÉÓROËNÊAMSf &DAMMÊ8, WEEKBLAD VOOS NEDERLAND
Beunxaro?
DE KELDER IN DE RUE LEPIG
door A N T. C. VREUGDE.
(Slot)
De markies de Manllac ! Wat een idee, ha, ha, ha!
ledere schooljongen wist, dat deze beroemde mar
kies in 1634 in den kerker was gestorven. En
deze man, die nu bijna 300 jaar dood was, zou
Ik lachte hardop maar schrok van mijn eigen
geluid. Ik moest wel alle controle over mijn
gedachten verloren hebben...., de markies de
Marillac ha, ha, ha !
Maar als het nu toch eens gén droom was?
Ik sprong op, als van den duivel bezeten.
De man, dien ik gezien had, bestond, leefde
onloochenbaar. En Wat beteekende die vreemde
invloed, dien ik steeds in verband met dat ver
vloekte huis ondervonden nad?
Kon iemand zijn bewustzijn aan een ander
opdringen en daardoor diens wil beheerschen?
Was dat mogelijk? Ja! Neen! Ja!
Het schemerde mij voor den geest. Kon een
doode zijn bewustzijn opdringen aan een levende?
Neen, duizendmaal neen ! Een doode had geen
bewustzijn meer en kon dus niet.... Maar als
de markies nu eens niet dood was?.... Als....
wat een denkbeeld ! Na 300 jaar! Ha, Ha !
Als een slaapwandelaar was ik den heuvel
afgedaald, en als van zelf bevond ik mij weer
in de rue Lepic. Het Was zeer warm, mijn voor
hoofd voelde klam aan en meermalen wischte ik
het zweet weg, dat mij m de oogen drupte.
Het moest ver na middernacht zijn, doch ik
had het bewustzijn van allen tijd verloren. De
lantaarns gloeiden in de verlaten straat, die smaller
en krommer leek dan anders, geen geluid was te
hooren in den zwoelen zomernacht. Het Was
alsof de atmosfeer gedrenkt was met onheilspellende
geuren, die gedachten wekten aan zwavel en kruit
damp.
Wat ik nu verder deed, geschiedde haast me
chanisch, zonder besef van tijd of ruimte, eerst
geruimen tijd later herinnerde ik mij de volgorde
der gebeurtenissen, zooals ik ze nu vertel.
Ik stond voor het gebouw en speurde naar een
opening om binnen te komen, doch kon er geen
vinden. Ik rukte aan de ijzeren staven der vensters,
zonder eenig resultaat, ik beukte met mijn vuisten
tegen de eikenhouten deur, wierp mijn volle ge
wicht er tegen aan, zonder haar een duimbreed
te doen wijken.
Een dolle Woede maakte zich van mij meester
en opnieuw was ik gereed tot een razenden storm
loop op de deur, toen een vreemd geluid, als het
voortdurend blazen van een kat mijn aandacht
trok.
Ik keerde mij ten halve om en bemerkte bij
het soupirail een grooten zwarten kater, die mij
met groenlichtende oogen onafgebroken aanstaarde,
de ooren plat achterover op den kop. Het beest
gromde en blies met dreigende volharding. Toen
ik naderbij kwam verdween het door den ijzeren
rooster naar binnen. Ik bukte mij en bemerkte
een groot gat, veroorzaakt door jarenlangen roest.
Het kostte weinig moeite den rooster geheel los
te maken, doch het was minder gemakkelijk
mij door de ontstane opening naar binnen te
werken. Eindelijk gelukte dit met gescheurde
kleeren en ontvelde handen.
Ik voelde geen grond onder de voeten, niettemin
liet ik mijn handen los, waarop ik met een doffen
smak op een steenen vloer terecht kwam. Gelukkig
was de kelder niet zeer diep, zoodat ik na een
oogenblik weer op kon staan, met pijnlijke lede
maten. Het was stikdonker, ergens in de verte
zag ik weer de lichtende oogen van den kater,
steeds op dezelfde plek.
Een gerucht als van vluchtende ratten ging
voor mij uit. Er was iets spookachtigs in den kelder,
alsof de adem van ongeziene wezens de lucht
bezwangerde.
Ieder geluid, dat ik voortbracht, Werd op een
zonderlinge manier herhaald, als door een fluiste
rende echo.
Ik trachtte een lucifer aan te steken, wat mij
na eenige pogingen gelukte.
Bij het flauwe licht, dat deze verspreidde,
bemerkte ik tallooze kisten en allerlei ijzeren
voorwerpen, die hier blijkbaar zonder doel bewaard
werden.
Gedeeltelijk op den tast en gedeeltelijk bij het
licht der lucifers, welke ik ontstak, bereikte ik
den linkerhoek, waar zich de toegang tot den
tweeden kelder bevinden moest. Mijn hart begon
sneller te kloppen. Spoedig zou ik thans weten
of ik gedroomd had, dan wel of
Tastend volgden mijn handen het metselwerk,
tellend steen voor steen. Twaalf.'.,. dertien
veertien! Mijn hand stuitte op iets metaalachtigs,
een rond hard ding. Ik huiverde. Onbewust tracht
te ik den knop te bewegen, onmiddellijk hoorde
ik een zuigend knarsend geluid, als de deur van
een brandkluis welke op haar hengsels draaide. Een
muffe, duffe lucht, zooals in vertrekken hangt
welke in geen jaren zijn gelucht, kwam mij
tegemoet, vergezeld van een vreemde scherpe
bijlucht.
Mijn eerste aanvechting was te vluchten, doch
ik was als gevangen in een vreemden
onzichtbaren greep, die mij dwong voort te gaan in de
diepte, die zich gapend voor mij had geopend.
Opnieuw stak ik een lucifer aan en bemerkte
bij het kortstondig licht hiervan een manshooge
opening in den muur met het begin van een
ijzeren wenteltrap.
Aarzelend zette ik mijn voet op de eerste trede
om het onbekende tegemoet te gaan.
Langzaam daalde ik de kronkelende trap af,
tastend langs de ijzeren leuning.
Toen mijn voet den bodem bereikte, hoorde ik
boven een zacht schuifelend geluid en opkijkend,
bemerkte ik weer de groene oogen van den kater,
die mij gevolgd was.
Het dier hinderde mij en woedend wilde ik het
met een vuistslag wegjagen, toen het over mij
heensprong en in de duisternis verdween.
De grond was van hardgestampte leem en aarde.
Er restten mij nog slechts enkele lucifers, doch tot
mijn niet geringe vreugde bemerkte ik op een
steenklomp een groote metalen kandelaar, waarin
een kaars, welke slechts voor een klein gedeelte
was verbruikt.
Wellicht was deze reeds eenige eeuwen oud,
doch daarvan gaf ik mij op het oogenblik geen
rekenschap. Met bevende handen stak ik haar aan
en was toen in staat de ruimte wat beter op te
nemen.
Als ik verwacht had alles dik onder het vuil
en stof te vinden, dan werd deze verwachting niet
bewaarheid, ook van vocht was geen spoor te
ontdekken. Onwillekeurig bracht ik de scherpe,
azijnachtige lucht, die ik bemerkte, hiermede in
verband. Zou Dr. Trochy niet een of andere
chemische verbinding gebezigd hebben, om de
vorming van vocht en stof te voorkomen?
De ruimte was overigens vrij groot, zoodat ik
haar van mijn standpunt bij de trap niet geheel
kon overzien. Dicht bij den grond bemerkte ik een
aantal steenen tafels, op ieder dier tafels lag op
den rug uitgestrekt een rnenschelijke jiguur!
Bij de ontdekking hiervan liet ik bijna de kaars
vallen, ik sidderde als een koortslijder en snakte
hijgend naar adem. Hoe ook voorbereid op deze
ontdekking, twijfelde ik nog op het laatste oogen
blik aan de werkelijkheid van mijn ontmoeting op
den heuvel. Wat ik thans zag, was geen spel van
mijn ziekelijke verbeelding of een
huiveringwekkendeh droom, doch een niet te loochenen feit.
Een oogenblik bleef ik zoo staan, trillend over al
mijn ledematen, doch vond ten slotte den moed
nader te treden bij de eerste tafel rechts van de
trap, waarop het lichaam van den markies de
Marillac moest rusten. Ik hield de walmende
kaars omhoog om beter te kunnen zien.
Het leek nagenoeg op de talrijke mummies, die
in de musea van Europa worden bewaard, geheel
uitgedroogd, skeletachtig-mager, met perkament
achtige huid, welke in talrijke krinkels en plooien
scheen te zijn verhard. De oogleden waren gesloten
en diep teruggezonken in de oogkassen. De armen
lagen gestrekt langs het lijf, de beenen waren aan
eengesloten en lagen plat op de steenen tafel. Een
monsterachtige grijns lag op het gelaat, als in
den dood verstard. De holte onder de borstkas
was ingezonken tot een kuil van plooien, de groote
beenderen van het geheel naakte lichaam waren
overal duidelijk te zien.
De volstrekte rust van den doode ik twijfelde
thans geen oogenblik meer of het was een doode
veroorzaakte een kalmeerenden invloed op mijn
overprikkelde zenuwen.
Het geheel Wekte zoo geheel en al den indruk
van een verdord lijk, dat ik onwillekeurig moest
glimlachen bij de gedachte, dat dit lichaam nog
ooit tot het leven zou kunnen terugkeeren, zoo
absurd en bovenmatig krankzinnig leek mij dit
denkbeeld.
Ik was thans geheel vrij van alle vrees en ging
de rij der steenen tafels verder langs. In het
geheel waren er acht.
Allen leverden den zelfden aanblik op met hun
dood, verdord lichaam. Overigens bevonden zich
in het ondergrondsch vertrek tallooze voorwerpen
en instrumenten, waarvan ik de meeste niet kon
thuis brengen. Langs de muren rijden zich allerlei
potten en flesschen, met verdroogde resten van
vloeistoffen, of poederachtige preparaten.
In het midden van het vertrek siond een groote
eikenhouten tafel, nog geheel gaaf, overdekt met
BOUWT IN HET
OOSTEBPAPK
DILTliÖVEN
INLICHTINGEN VERSTREKT DE DIRECTIE
TELEF.INT.NI6535
instrumenten en flesschen, doch nergens was
eenig spoor van documenten of paparassen.
Peinzend over het verband tusschen mijn
hallucinatie op den heuvel en wat ik thans ontdekt
had, stond ik weer voor het lijk, dat wellicht een
maal de Markies de Marillac geweest was.
Alles wat het zonderlinge wezen mij gezegd had
was tot zoover bewaarheid, maar dat andere?
... .Onmogelijk !
De kaars flikkerde plotseling met knetterend
geluid, vreemde, giganreske schaduwen teekenden
zich af op den somberen muur en.... vreemd....
weer steeg dat beklemde, onheilspellende gevoel
in mij op !
Huiverend bukte ik mij over den doode en hief
de kaars een weinig op.
Hierdoor vielen eenige gloeiende droppels vet op
de verdorde borsten.... was het verbeelding?....
het leek wel of ik deze zag samenkrimpen als van
pijn.
Ontsteld richtte ik mij op en voelde mijn vrees
hand over hand toenemen.
Wal had ik gezien"? Ik lachte heesch, en trachtte
mij zelf te misleiden: Ik was in't geheel niet bant;,
en ik zou het toonen ook, voor den donder !
Met luider stemme schreeuwde, neen brulde ik:
Sta op daar wordt wakker, ik wil het!....
tot twee- driemaal toe.
Toen gebeurde er iets verschrikkelijks ! Van
alle kanten hoorde ik een zacht gesteun en gerochel,
steeds in kracht toenemend.
Langzaam zag ik armen, beenen en hoofden
bewegen, lichamen overeind komen: De dooden
van 300 jaar stonden op !
Een wilde angst overmeesterde mij, mijn haren
rezen te berge, en in een krankzinnige ontzetting
liet ik de kaars vallen en vluchtte, vluchtte !
Tastend in het duister bereikte ik de trap,
voortgez'.veept door het ontstellend geluid van
naakte voeten, die ik achter mij hoorde aankomen.
Als een bezetene vloog ik de trap op, doch vond
dea uitgang gesloten....
De verteller was opgestaan. Zijn oogen puilden
uit zijn hoofd. Verwilderd zwaaide hij met de
armen. Wij rezen allen op. Van de andere tafeltjes
kwamen menschen toeloopen. Op dat oogenblik
hield een auto stil voor het terras. Twee mannen
stapten uit: Daar staat hij" fluisterde de een.
Zij slopen de treden op en wierpen zich plot
seling op den krankzinnige. Een razende worsteling
volgde. Eindelijk werd hij overmand en in den
auto gesleept, die onmiddellijk wegreed. Later
op den dag hoorden wij, dat de man ontvlucht
was uit het krankzinnigengesticht in het bosch.
NIEUWE UITGAVEN
Gezondheidsleer mor Nederlandsch-lndiëdoor
E. H. HERMANS, Arts. Een boek voor ieder die
naar Nederlandsch-lndiëgaat, of daar woont.
Niet alleen is voor ieder die naar Ned.-Indiëgaat
een krachtig gestel een groote factor, maar het is
zeer noodig dat men daarnaast kennis neemt van
de groote vraagstukken van de Gezondheidsleer
voor de tropen. Het leven is daar zoo geheel anders;
het klimaat, de levenswijze, het
vochtigheidsgehalte der lucht, de voeding enz. enz. hebben
natuurlijk grooten invloed op onze gezondheid.
Het is voor ons Europeanen een eerste vereischte,
dat men weet hoe men onder de nieuwe levens
voorwaarden moet leven om gezond te blijven en
wat men kan doen om ziekte te voorkomen.
In dit boek wordt in populairen vorm den
toekomstigen en huldigen tropenbewoners gewezen
op de gevaren, welke hunne gezondheid kunnen
bedreigen.
Uitgever J. M. Meulenhoff, Amsterdam.^
O1.OO
f o.» S
&N