Historisch Archief 1877-1940
No. 2532
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE AMSTERDAMSCHE GEMEENTEBEGROOT1NG NA 44 ZITTINGEN AANGENOMEN
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
NEEM AL uw LEVENSDAGEN,
GEEN OUDE WIJVEN OP uw WAGEN,
HU, PAARDJE, HU.
DE GULDEN GERED
door G. DE CLERCQ
Er is een tijd geweest, en deze ligt nog maar
betrekkelijk kort achter ons, dat de belangstelling
van ons geheele volk als 't ware dagelijks gericht
was op den koers van den gulden ten opzichte van
de buitenlandsche valuta (in hoofdzaak het pond
en de dollar). Daalde de gulden een weinig, wat
af en toe voorkwam, dan was er direct groote
onrust in de gemoederen, die nog voortdurend
aangewakkerd werd door geruchten van met name
genoemde kapitalisten, die uit vrees voor een
aanstaande daling van den gulden hun geheele
bezit al vast omgezet zouden hebben in ponden en
dollars. Wat hebben er niet een fantasieën de ronde
gedaan van het verkoopen van vast goed, alleen
met het doel om ponden of dollars ervoor in de
plaats te koopen ! Hoevelen zijn er niet gedood
verfd met de kwalificatie van onvaderlands
lievend te zijn, omdat het publiek met zekerheid
wist dat zij, practisch gesproken, geen gulden meer
bezaten, doch alles getransformeerd hadden in
vreemd geld!
Men eischte bij het afsluiten van hypotheken de
goudclausule, waarbij de hypotheeknemer zich
verbond, indien de gulden inmiddels in waarde
zou dalen, het geleende bedrag in goudgeld of een
hiermede gelijkstaand aantal gedaalde guldens
terug te betalen.
En de angst was nog te grooter,omdat men sinds
1914 in Duitschland, Oostenrijk en Rusland de
rampspoedige gevolgen van zulk een valutadaling
duidelijk had kunnen waarnemen.
Na het optreden van den heer Colijn als Minister
van Financiën is deze angst spoedig verdwenen.
Wat Was hiervan de oorzaak? Om dit in te zien
moeten we eerst nagaan, waardoor men vreesde
dat de gulden in waarde zou dalen.
Deze waardedaling van het wettig
Nederlandsche betaalmiddel zou primair haar oorzaak vinden
in de groote tekorten Waarmede telken jare de
staatsbegrooting sloot. Dit tekort was voor het
jaar 1925 bij de oorspronkelijk ingediende be
grooting nog 130 millioen gulden, een cijfer dat nog
duidelijker tot ons spreekt, wanneer we ernaast
vermelden dat het geheele eindbedrag van de
staatsbegrooting in 1913 bedroeg 239 millioen
gulden. Sindsdien was het eindcijfer der be
grooting verdrievoudigd, wat natuurlijk het
gevolg was van de sterk gestegen uitgaven,
bcnoodigd voor het onderhoud der verschillende
diensten. Immers, niet alleen de salarissen en
loonen bedragen een veelvoud van het voor 1914
betaalde, doch alles Wat de staatsdienst noodig
heeft is aanzienlijk in prijs gestegen, het aantal
diensten is toegenomen, vele nieuwe wetten hebben
uitbreiding van bestaande takken van dienst
geëischt; kortom, de uitgaven bereikten een zoo
ongekende hoogte dat de inkomsten, niettegen
staande de belastingen en heffingen tot een
calamiteuze hoogte waren opgedreven, de uitgaven
niet meer konden dekken en een steeds grooter
Wordend tekort dreigde.
En het was juist de wijze waarop dit tekort
aangevuld zou Worden, die zorg baarde. De ge
bruikelijke oplossing voor de aanvulling van het
tekort eener staatsbegrooting is het verhoogen van
de inkomsten, doch dit kon men niet toepassen
omdat de regeering zelf reeds meermalen toe
gegeven had, dat de belastingen niet verder
opgevoerd mochten worden. Derhalve zou de
staat de bedragen,-Welke hij meer uitgaf dan
ontving, moeten leenen. Ook hierin zag men
weinig heil, omdat onze staatsschuld, mede ten
gevolge van de zware lasten die de crisisvoor
ziening in de oorlogsjaren eischte, al zeer aan
zienlijk was, zoodat aan de mogelijkheid om tegen
behoorlijke voorwaarden geld te leenen ook
spoedig een einde zou komen. En nu kon men
het geld nog misschien wel binnen krijgen door
middel van een gedwongen leening, die aan de
burgers in den vorm van een belasting opgelegd
wordt, doch het nadeel hiervan is dat het geld dan,
evenals bij de belastingen, uit het binnenland
afkomstig is en dus een groot bedrag aan de
circulatie onttrokken Wordt, zoodat het niet ten
behoeve van handel en nijverheid als bedrijfs
kapitaal kan worden gebruikt.
Wanneer een staat, die geld noodig heeft, in al
deze gevallen gefaald heeft, dan blijft hem alleen
nog maar als laatste hulpmiddel over om te
trachten dit geld te krijgen door vergrooting van
de hoeveelheid bankbiljetten die in circulatie
gebracht worden. Dit is het middel dat in Duitsch
land, Oostenrijk en Rusland zulke ruineuze ge
volgen heeft gehad. Immers, de dekking die voor
de in omloop zijnde bankbiljetten aanwezig is,
bepaalt den koers van het betaalmiddel. Vergroot
men nu, terwijl deze dekking onveranderd blijft,
het aantal circuleerende biljetten, dan daalt dus
de waarde van het geld onmiddellijk. En zulk een
daling zal des te spoediger volgen, omdat men weet
dat een staat, die tot dit hulpmiddel zijn toevlucht
neemt, zich aan den rand van een financieele
debacle bevindt.
Aan de hand van het bovenstaande zien we
dus, dat met het optreden van Colijn de vrees voor
een daling van den gulden verdwenen is, omdat deze
er als Minister van Financiën direct in geslaagd
is de begrooting voor het jaar 1925 sluitend te
maken. En nu ten overvloede ook de begrooting
voor 1926 geen tekort meer vertoont, mag
inderALS SCHEMERLAMP
EN HAARDVUUR BRANDT
BESEFFEN WE PAS
HET GENOT TE ZIJN
INGERICHT DOOR
daad worden aangenomen dat elk gevaar voor een
daling van den gulden voorloop'ig althans ver
dwenen is. Zeker, we weten wel dat deze sluitende
begrooting verkregen is ten koste van enkele
kunstgrepen in den vorm van speciale boekingen,
maar wat beteekenen de hierdoor weggewerkte
enkele millioenen tegenover de honderden
millioenen guldens die het tekort op de staatsbegrooting
zonder een krachtig ingrijpen thans zeker nog had
bedragen?
F-Iken dag n
glaasje BOLS.
verdrijft alle
vermoeidheid.