De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 26 december pagina 19

26 december 1925 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 OP DEN ECONOMISCHEN UITKIJK '?*t Pro domo. Waarom ik als opschrift ditmaal pro domo" kies, zal u straks Wel blijken. Vooraf vertel ik u ter inleiding, een klein, simpel geschiedenisje: echt gebeurd. Daar was er eens een arme jongen, jaren ge leden, die bij wat nu heet een verkeersongeval" net maar even aan den dood Was ontsnapt. Ik Weet niet meer of het een tram of een trein was, Waaronder hij bijna verpletterd was, maar dit is zeker, dat hem beide armen tot ver boven den elleboog Werden afgereden en hij niet meer dan twee stompjes overhield. Wat moest er nu van zoo'n kind worden en waartoe kon zoo iets op groeien? Wel, ziehier wat er van hem is geworden: men heeft hem leeren schrijven (en lezen en rekenen enz., want hij had een goed hoofd). Om het rechter stompje kreeg hij een metalen beugel en aan dien beugel was een lange, dunne metalen stift beves tigd, zoo iets als een heel groote penhouder, want aan het eind kon een gewone pen worden inge schoven. Nu werd het papier voor hem stevig vast gelegd; met die eenvoudige, vernuftige inrichting was de moeilijkheid opgelost. Voor hém begon de moeilijkheid nu eerst. De kleine bewegingen, die gij en ik aan onze hand, aan duim en wijsvinger meedeelen om de letters te vormen, die moest hij met zijn stompje aan de stift en de pen geven. Dat heeft hij geleerd. En zoo (voor mij en anderen beschamend !) geleerd, dat zijn schrift wel caligrafisch werk leek. Ik heb spreuken gezien, door hem op carton geschreven met die fraaie gelijk matigheid, die ik voor mij alleen op mijn visite kaartjes tentoon spreid ! Maar hiermee is de geschiedenis niet uit. Men bedacht, dat hij ook heel best met een schrijf machine zou kunnen Werken. De stift aan den beugel moest daartoe aan het einde Worden voor zien van een soort hamertje, Waarmee hij op de toetsen kon tikken. En waarom zou hij dan om zijn linker-stompje niet ook zoo'n beugel krijgen? Dan ging het tikken dubbel zoo snel! Aldus ge schiedde. Hij werd een volleerde typist. Maar daar hij zoo'n goed hoofd had, leerde hij tevens boek houden en handelscorrespondentie. En het einde was, dat hij in zijn eigen onderhoud kon voorzien en als boekhouder-correspondent den kost ver dienen. Ziedaar het antwoord op de vraag, wat er van zoo'n kind moest worden en waartoe zoo iets zieligs als een jongen zonder armen kon op groeien. Past dit verhaaltje in het kader van den economischen uitkijk"? Mij dunkt: heel stellig. Want het is een prachtig voorbeeld van de meest practische economie", dit laatste woord óók be grepen in den zin van (maatschappelijke) zuinig heid, richtig bestuur van het volkshuishouden. Deze knaap toch scheen een maatschappelijke non-valeur" te zullen zijn en blijven, een stumperd, die door eigen arbeid nietskon voortbrengen om in zijn behoeften te voorzien en wiens levens onderhoud dus bekostigd zou moeten Worden door de vruchten van anderer arbeid. Maar deze schadepost op het budget van ons volkshuishouden is ons bespaard gebleven, want hij bleek in staat zelf te Werken, zoo veel en zoo goed, dat hij ruimschoots zijn arbeid in ruil kon bieden voor wat hij, als verbruiker, van anderer arbeid voor zich opvorder de. Geen non-valeur", maar een eerlijke meewerker in het proces van eigen arbeid voor eigen brood Nu ziet ge, dat er twee kanten zijn aan deze ge schiedenis: de persoonlijke en de zakelijke. De persoonlijke: hoe heerlijk was dit voor dien jongen, later voor den man. Verheffend moet voor hem de gedachte zijn geweest, dat hij, zich inspannend, toch ook Wel ontkomen kon aan een leven, waarin hij voor iedere bete moest danken. En ik denk, dat die verheffende gedachte hem gestaald heeft tot de eerbiedwaardige inspanning, die hij zich moest opleggen (en volhouden) om, trots zijn ge brek, het zoover te brengen. ? En zakelijk: hier is waarlijk sociaal" Werk gedaan, want de societas" bleef bevrijd van een dreigenden schadepost. Ik behoef dit immers niet nader te betoogen? Hoe Weinig kostte de opleiding van dezen jongen tegen over wat hij anders aan onze gemeenschap zou hebben gekost! Als alle geld zoo goed, zoo .eco nomisch" werd besteed en zoo rijke rente afwierp ! Vraagt gij mij nu, wie de men" was, die zich het lot van dezen jongen aantrok en hem die op leiding bezorgde, dan antwoord ik u, dat hij terecht is gekomen in de Johanna-stichting" te Arnhem en dat hij daar is bekwaamd totdat hij, goed toe gerust, zijn eigen leven kon leiden. Deze Johannastichting (die aan het einde van dit jaar haar 25-jarig bestaan vierde) is een tehuis voor gebrek kige en mismaakte kinderen". Een tweede tehuis (van jongeren datum) is de Adriaan-stichting, gevestigd te Rotterdam, welker gebouw in de ge meente Hilligersberg staat. Beide tehuizen zijn aangesloten bij de Vereeniging tot verzorging van gebrekkige en mismaaktekinderen in Nederland." Dit alles klinkt nogal heel grootscheepsch: twee tehuizen en eene vereeniging. Maar de werkelijk heid is niet zoo breed als deze schijn zou doen ver moeden. Zeker, de twee tehuizen vervullen hun moeilijke taak naar behooren, maar zij doen dat op veel beperkter schaal dan men wel zou wenschen en twee instellingen voor heel ons land is ook wel bitter Weinig. Hoezeer dat te weinig is, kan moeilijk wor den vastgesteld, omdat wij niet weten, hoeveel gebrek kige en mismaakte kin deren er in Nederland zijn en voor hoe velen van die opneming in een dergelijke stichting (of hulp op andere Wijze) noodig zou Wezen. Maar wel weten wij, dat dit onbekende aantal groot is, ontstellend groot tegen over het heel weinige, dat gedaan wordt. In de Johanna-stichting werden over 1924 verpleegd 14 jon gens en 10 meisjes, dus 24 kinderen met 8809 verpleegdagen; in de Adriaanstichting (die van 1914 dagteekent) Werden over 1924 nieuw opgenomen 85 patiënten; hierbij valt te bedenken dat de patiënten van deze instelling, indien mogelijk, in hun gezinnen worden gelaten en alleen als dat noodig is voor een korter of langer tijdperk ter behandeling of oplei ding worden opgenomen; hier was het aantal verpleegdagen 13747 (waarvan 329 voor externe patiën ten). Men leert uit deze cijfers een verschil tusschen beide tehuizen kennen: het aantal verpleegdagen per opgenomene was te Arn hem een vol jaar, te'Rotte rdam 158. Doch, dit daargelaten, de absolute cijfers doen ons wel heel duidelijk zien, hoe gering de omvang is van wat in deze twee Nederlandshce stichtingen wordt gedaan: wij vinden immers voor beide tesamen over 1924 niet meer dan 22556 verpleeg dagen. Volledigheidshalve moet ik hieraan toevoe gen, dat er buiten de aldus georganiseerde hulp verleening nog wel een en ander (maar niet veel) te vermelden valt: in eene instelling te Beetsterzwaag worden, naast andee kinderen, ook gebrek kige en mismaakte verpleegd; in Leiden is Dr. Murk Jansen klinisch werkzaam en heeft tot uit breiding van zijn arbeid eene vereeniging opgericht; te Rotterdam is er een Consultatiebureau voor Gebrekkigen, dat vooral zich op de nazorg" toelegt. Ook in Utrecht is er zulk een bureau. Hier en daar zal er maar dit is mij niet bekend nog wel iets in die richting worden ge vonden. Doch van groot belang kan dit niet zijn of het had wel de aandacht getrokken. En zoo kunnen we (moeten we) dus vaststellen, dat er op dit gebied in Nederland niet veel wordt gedaan, veel en veel minder dan geschieden moest. Dit bleek wel heel duidelijk, toen, niet zoo lang geleden, op een internationale bespreking hier te lande over Krüppelfürsorge" ons herinnerd werd hoe breed en stelselmatig dit mooie, sociale werk in andere staten met kracht is ter hand genomen, hoezeer men daar ervan doordrongen is, dat met tijdige hulp voor gebrekkigen en mismaakten veel te bereiken is en dat de daaraan ten koste gelegde gelden duizendvoudige bate afwerpen doordat de tot Werk opgeleide Kriipple" immers niet of in veel geringere mate een ,,non-valeur" is dan hij anders zijn zou.... Gezwegen nog van de barm hartigheid, die den stumperd wordt bewezen, in dien hij beseffen gaat tot Welken nuttigen arbeid hij nog in staat kan zijn. Maar Wat doet de vereeniging, waarbij de twee tehuizen zijn aangesloten, zult ge vragen. Laat mij allereerst u zeggen, dat de twee stichtingen zelf standige organisaties zijn met eigen reglement, eigen bestuur, eigen leden. De band met de vereenging spreekt zich hierin uit, dat bestuursleden der stichtingen zitting hebben in het vereenigingsbestuur en dat de stichtingen een jaarlijksche subsidie van de Vereeniging ontvangen. Het doel DIERSTUDIE: GIRAFFE Teekening voor de Groene Amsterdammer" door H. Verstijnen Nou, zeg het maar je ziet het wel! Kom, 't is onmojglijk dat je mist, Kijk dan toch even naar mijn vel, Ik ben: geboren nou? Cubist! C II A K. der centrale organisatie is niet, de Krüppel fürsorge" zelf uit te oefenen, doch hare uitoefening te bevorderen door steun aan instellingen en door zoo mogelijk tot oprichting van nieuwe instellingen mede te werken. Practisch beperkt de arbeid der vereeniging zich tot (geringen) gcldelijken steun aan de stichtingen: haar bijdrage aan beide geza menlijk was over 1924 ? 1033.31 ! Dit is pover. En dit is het eenige, wat de ver eeniging doet. Het eenige, Wat zij doen kan, omdat voor meer doen haar de middelen ontbreken. Doch er valt natuurlijk veel en veel meer te verrichten dan dat. Daargelaten dat zij de twee tehuizen veel ruimer moest kunnen steunen, ligt het op haar weg door krachtige actie de openbare aandacht te ves tigen op dit mooie, noodige, hoogst-nuttige sociale werk: de verzorging van gebrekkige en mismaakte kinderen in Nederland, het publiek geweten wak ker te schudden door te wijzen op de beschamende verwaarloozing van dit volksbelang ten onzent; men zou aanraking willen zoeken met consultatiebureaux; men zou de gebrekkigen en mismaakten willen opsporen en hen naar instellingen willen verwijzen ; men zou .... alles willen doen wat men Weet te moeten doen. Maar de middelen ! En ziehier nu, waarom ik pro domo" schreef. Sedert jaren reeds ben ik Voorzitter der vereeniging en zoek naar de middelen tot uitbreiding. Eén middel heb ik nu in deze uiteenzetting beproefd. \Vie Weet of het niet iets baten zal. Want dit werk is velen onbekend eu nu zullen velen er over lezen. Daarbij: tusschen Kerstmis en Oudejaar mag men op zekere verteedering des harten" rekenen, op een milde stemming, waarin de lezer niet alleen mij vergeeft voor een enkelen keer pro domo" te hebben getuigd, maar misschien zelfs dit nuttige werk wil steunen. Nu, in dat geval We te hij, dat mijn adres is: Benoordenhout 29, den Haag (postjjiro 920UG). En het adres van den penningmeester i.s: Mr. Dr. C. O. l'h. Rn. C reut/, Villa Berken-Eng, Bcnnekom. A bon cntcndcur, salut.' S .M i 5 s A i: K i

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl