Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2534
Vogelvlucht van het Rasphuis achter Heiligenweg en Kalverstraat. Rechts o'p dert voorgrond de poort, nog zonder de beeldengroep.
Daarachter de binnenpoort, bekroond met twee houtraspende tuchtelingen (Gravure uit Dapper)
DE AMSTERDAMSCHE POLITIE
Voor den ordentelijken burger was het van ouds
her weinig aantrekkelijk iets met de politie te doen
te hebben. Men bleef liefst uit haar buurt, ook om
dat haar bij alle gemoedelijkheid ook een zekere
hardhandigheid kenmerkte, waarmede men het
contact liever vermeed. Ook in onze dagen, nu de
politie zooveel beter functionneert dan vroeger,
doet men de dingen toch liever af buiten de politie
om. Iets anders is het wanneer de politie tot ons
komt door de welkome introductie van den com
missaris, den heer H. J. Versteeg. Hij heeft in een
drukken en zeer verantwoordelijken werkkring nog
tijd genoeg Weten te vinden en lust genoeg weten
over te houden om de geschiedenis der Amster
damsche politie na te gaan en het resultaat van
zijn nasporingen te boek te stellen.
Het spreekt van zelf, dat zoolang Amsterdam
heeft bestaan, er politie is geweest. Zelfs in het
kleinste dorp zijn er overtreders van recht en wet,
van orde en zede; het was van ouds de taak der
overheid deze booswichten of ook maar kwaad
doeners bij den kop te vatten en te bestraffen. Men
kan zelfs aannemen, dat juist deze taak, de hand
having der rechtsorde, de oudste is, die aan het
bestuur van dorp en stad was opgedragen: de
eigenlijke bestuursfunctie met de daaraan ver
bonden wetgeving, is een secundaire ontwikkeling.
In het oudste Amsterdam gaat de
beteekenis van den schout die der raden,
die la ter burgemeesters worden genoemd,
verre te boven. En al is het schout
ambt in latere eeuwen ook in
rcehtstreekschen invloed zeer verminderd,
ook nog in bloeitijd van het
zeventiendeeeuwsche Amsterdam Was de
schouteershalve de hoogste magistraat en oefende
hij nog eeji gewichtige functie uit als
hoofd van de politie en de justitie. Als
hoofd det^politie had hij, veelal in over
leg met burgemeesteren, te zorgen voor
de veiligheid van en in de stad. En als
hoofd der justitie fungeerde hij als amb
tenaar van het openbaar ministerie bij
schepenen, die op zijn eisch vonnis
velden. En dat vonnis Werd dan ook
Weer door hem of althans onder zijn
toezicht voltrokken en uitgevoerd.
De schout vereenigde dus in zijn
persoon de dubbele functie, die thans
door den bur gemeester en den officier
van justitie worden vervuld. Daarom
is Welbeschouwd de titel, dien de heer
Versteeg aan zijn boek heeft gegeven,
ook niet juist. Want de historische over
gang van den schout van voor 1795
loopt niet uit op den hoofdcommissaris
van politie, maar op den burgemeester
eenerzijds, den officier van justitie an
derzijds. Dat wordt reeds duidelijk,
wanneer men zich goed voor oogen stelt,
dat de schout een magistraat Was, die
eigen gezag bezat en uitoefende; dat
zelfde geldt ook van den burgemeester
en den officier van justitie. Stellig
heeft de tegenwoordige hoofdcommissaris van
politie allerlei te doen, waarvoor oudtijds de schout
had te zorgen; maar een magistraat is toch de
hoofdcommissaris niet, wel een hoofdambtenaar.
Het is in een historisch betoog noodig zulke
onderscheidingen scherp in het oog te houden.
Aan den anderen kant mogen Wij dankbaar zijn,
dat de heer Versteeg ons veel meer geeft dan de
geschiedenis van de ontwikkeling van de hoogste
leiding der Amsterdamsche politie. Hij heeft te
recht de geschiedenis van onze geheele politie
binnen den kring van zijn onderzoek getrokken van
de oudste tijden af tot in onze dagen toe. Dat onder
werp is omvangrijk en bezwaarlijk ook, vooral
Waar het betreft de eeuwen, die aan de revolutie
van 1795 vooraf gingen. Want hier stuit men op
deze groote moeilijkheid, dat van oudsher tot
aan de invoering van de nieuwe rechtsorde in 1811
politie en justitie nimmer waren gescheiden en
samen en in vereeniging stadszaak en stadstaak
waren. Wie de geschiedenis der politie schrijft
van den modernen tijd, komt toch van zelf al met
de justitie in aanraking: een groot deel toch van
de functie der politie bestaat juist in recherche
en justitieel onderzoek. Toch is het principieel
noodig beide, justitie en politie, bij het historisch
onderzoek van elkander gescheiden te houden.
Noodig, maar moeilijk. Maar des te bezwaarlijker
wordt dat onderzoek in de oudere tijden, toen
justitie en politie nog in dezelfde hand berustten.
Het komt ons voor, dat de heer Versteeg dat
onderscheid niet steeds voldoende
in het oog heeft gehouden. Uit de
middeleeuwen en uit den tijd der
republiek deelt hij allerlei, en aller
lei belangwekkends mede, dat niet
tot het terrein der politie kan Worden
gerekend. Een. groot gedeelte van
het eerste hoofdstuk valt eigenlijk
buiten het onderwerp van dit boek:
de pijnbank behoort geheel tot het
gebied der gerechtelijke instructie;
de lijfstraffen en de verbanning zijn
zaken van justitie, de terechtstellin
gen grootendeels ook. Hetzelfde geldt
van het twee de hoofdstuk, waarin
wordt gesproken over inrichtingen,
waarin vrijheidsstraffen ondergaan
of zwervers onder dak werden ge
bracht; alleen de laatste vallen onder
het gebied der politie, de eerste ter
nauwernood. Eerst met het derde
hoofdstuk komt de schrijver geheel
op het terrein van de politie en daar
blijft hij dan ook verder op. Het
viedre hoofdstuk, dat geheel aan de
politie te Amsterdam gedurende de
laatste honderd jaar is gewijd, be
slaat de kleine helft van het geheele
boek; hier is zoo goed als geen sprake
meer van de justitie.
Het komt ons voor, dat de groote
waarde van het boek van den heer
Versteeg gelegen is juist in dat
vierde hoofdstuk. Hier is hij geheel
op zijn eigen terrein en kan hij met
groote kennis van zaken spreken.
Dit hoofdstuk is ook veel beter en
vlotter gecomponeerd dan de andere;
men heeft hier het gevoel, dat de schrijver de stof
geheel meester is. Alles wat over de politie
sedert 1814 te zeggen is, kan men hier bij elkander
vinden: zoowel de leiding als de organisatie, zoowel
de kleeding als de bewapening van het corps,
zoowel de indeeling als de sterkte, zoowel de werk
kring als de opvatting der politie van haar taak
kan men hier beschreven vinden. En om de politie
ook in haar functie zelf te zien, beschrijft de heer
Versteeg tal van feiten, die de ouderen onder ons
zich nog levendig zullen herinneren: het
kennisoproer van 1876, het palingoproer van 1886, de
taptoe van 1891, de Doofpot van datzelfde jaar,
de inhuldigingsfeesten van 1898, de stakingen van
1903, 1911 en 1917, eindelijk de jubileumfeesten
van 1923.
Men leest in breeden kring gaarne van de ge
schiedenis, die vlak achter ons ligt, die men zelf
heeft doorgemaakt, waarvan men althans van oude
ren nog wel heeft gehoord. Daarom zal het boek
van den heer Versteeg Wel de aandacht trekken,
die het verdient. En dat te meer, nu in de ge
schiedenis van de Amsterdamsche politie een
kennelijk stijgende lijn valt waar te nemen. Er
zijn nog altijd menschen en ook groepen menschen
en zelfs geheele partijen, die de politie als instituut
bestrijden. Dat mogen zij zelf verantwoorden. Maar
geen objectief lezer van het boek van den heer
Versteeg zal kunnen ontkennen, dat voor kritiek
thans veel minder reden is dan nog een dertig,
veertig jaar geleden. Kritiek moet de politie nu
Het terechtstellen door de^'guillotine van 2 vrouwen en l man, aan de Waag op de Nieuwmarkt, 15 Juni 1812