De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1925 26 december pagina 4

26 december 1925 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2534 Vogelvlucht van het Rasphuis achter Heiligenweg en Kalverstraat. Rechts o'p dert voorgrond de poort, nog zonder de beeldengroep. Daarachter de binnenpoort, bekroond met twee houtraspende tuchtelingen (Gravure uit Dapper) DE AMSTERDAMSCHE POLITIE Voor den ordentelijken burger was het van ouds her weinig aantrekkelijk iets met de politie te doen te hebben. Men bleef liefst uit haar buurt, ook om dat haar bij alle gemoedelijkheid ook een zekere hardhandigheid kenmerkte, waarmede men het contact liever vermeed. Ook in onze dagen, nu de politie zooveel beter functionneert dan vroeger, doet men de dingen toch liever af buiten de politie om. Iets anders is het wanneer de politie tot ons komt door de welkome introductie van den com missaris, den heer H. J. Versteeg. Hij heeft in een drukken en zeer verantwoordelijken werkkring nog tijd genoeg Weten te vinden en lust genoeg weten over te houden om de geschiedenis der Amster damsche politie na te gaan en het resultaat van zijn nasporingen te boek te stellen. Het spreekt van zelf, dat zoolang Amsterdam heeft bestaan, er politie is geweest. Zelfs in het kleinste dorp zijn er overtreders van recht en wet, van orde en zede; het was van ouds de taak der overheid deze booswichten of ook maar kwaad doeners bij den kop te vatten en te bestraffen. Men kan zelfs aannemen, dat juist deze taak, de hand having der rechtsorde, de oudste is, die aan het bestuur van dorp en stad was opgedragen: de eigenlijke bestuursfunctie met de daaraan ver bonden wetgeving, is een secundaire ontwikkeling. In het oudste Amsterdam gaat de beteekenis van den schout die der raden, die la ter burgemeesters worden genoemd, verre te boven. En al is het schout ambt in latere eeuwen ook in rcehtstreekschen invloed zeer verminderd, ook nog in bloeitijd van het zeventiendeeeuwsche Amsterdam Was de schouteershalve de hoogste magistraat en oefende hij nog eeji gewichtige functie uit als hoofd van de politie en de justitie. Als hoofd det^politie had hij, veelal in over leg met burgemeesteren, te zorgen voor de veiligheid van en in de stad. En als hoofd der justitie fungeerde hij als amb tenaar van het openbaar ministerie bij schepenen, die op zijn eisch vonnis velden. En dat vonnis Werd dan ook Weer door hem of althans onder zijn toezicht voltrokken en uitgevoerd. De schout vereenigde dus in zijn persoon de dubbele functie, die thans door den bur gemeester en den officier van justitie worden vervuld. Daarom is Welbeschouwd de titel, dien de heer Versteeg aan zijn boek heeft gegeven, ook niet juist. Want de historische over gang van den schout van voor 1795 loopt niet uit op den hoofdcommissaris van politie, maar op den burgemeester eenerzijds, den officier van justitie an derzijds. Dat wordt reeds duidelijk, wanneer men zich goed voor oogen stelt, dat de schout een magistraat Was, die eigen gezag bezat en uitoefende; dat zelfde geldt ook van den burgemeester en den officier van justitie. Stellig heeft de tegenwoordige hoofdcommissaris van politie allerlei te doen, waarvoor oudtijds de schout had te zorgen; maar een magistraat is toch de hoofdcommissaris niet, wel een hoofdambtenaar. Het is in een historisch betoog noodig zulke onderscheidingen scherp in het oog te houden. Aan den anderen kant mogen Wij dankbaar zijn, dat de heer Versteeg ons veel meer geeft dan de geschiedenis van de ontwikkeling van de hoogste leiding der Amsterdamsche politie. Hij heeft te recht de geschiedenis van onze geheele politie binnen den kring van zijn onderzoek getrokken van de oudste tijden af tot in onze dagen toe. Dat onder werp is omvangrijk en bezwaarlijk ook, vooral Waar het betreft de eeuwen, die aan de revolutie van 1795 vooraf gingen. Want hier stuit men op deze groote moeilijkheid, dat van oudsher tot aan de invoering van de nieuwe rechtsorde in 1811 politie en justitie nimmer waren gescheiden en samen en in vereeniging stadszaak en stadstaak waren. Wie de geschiedenis der politie schrijft van den modernen tijd, komt toch van zelf al met de justitie in aanraking: een groot deel toch van de functie der politie bestaat juist in recherche en justitieel onderzoek. Toch is het principieel noodig beide, justitie en politie, bij het historisch onderzoek van elkander gescheiden te houden. Noodig, maar moeilijk. Maar des te bezwaarlijker wordt dat onderzoek in de oudere tijden, toen justitie en politie nog in dezelfde hand berustten. Het komt ons voor, dat de heer Versteeg dat onderscheid niet steeds voldoende in het oog heeft gehouden. Uit de middeleeuwen en uit den tijd der republiek deelt hij allerlei, en aller lei belangwekkends mede, dat niet tot het terrein der politie kan Worden gerekend. Een. groot gedeelte van het eerste hoofdstuk valt eigenlijk buiten het onderwerp van dit boek: de pijnbank behoort geheel tot het gebied der gerechtelijke instructie; de lijfstraffen en de verbanning zijn zaken van justitie, de terechtstellin gen grootendeels ook. Hetzelfde geldt van het twee de hoofdstuk, waarin wordt gesproken over inrichtingen, waarin vrijheidsstraffen ondergaan of zwervers onder dak werden ge bracht; alleen de laatste vallen onder het gebied der politie, de eerste ter nauwernood. Eerst met het derde hoofdstuk komt de schrijver geheel op het terrein van de politie en daar blijft hij dan ook verder op. Het viedre hoofdstuk, dat geheel aan de politie te Amsterdam gedurende de laatste honderd jaar is gewijd, be slaat de kleine helft van het geheele boek; hier is zoo goed als geen sprake meer van de justitie. Het komt ons voor, dat de groote waarde van het boek van den heer Versteeg gelegen is juist in dat vierde hoofdstuk. Hier is hij geheel op zijn eigen terrein en kan hij met groote kennis van zaken spreken. Dit hoofdstuk is ook veel beter en vlotter gecomponeerd dan de andere; men heeft hier het gevoel, dat de schrijver de stof geheel meester is. Alles wat over de politie sedert 1814 te zeggen is, kan men hier bij elkander vinden: zoowel de leiding als de organisatie, zoowel de kleeding als de bewapening van het corps, zoowel de indeeling als de sterkte, zoowel de werk kring als de opvatting der politie van haar taak kan men hier beschreven vinden. En om de politie ook in haar functie zelf te zien, beschrijft de heer Versteeg tal van feiten, die de ouderen onder ons zich nog levendig zullen herinneren: het kennisoproer van 1876, het palingoproer van 1886, de taptoe van 1891, de Doofpot van datzelfde jaar, de inhuldigingsfeesten van 1898, de stakingen van 1903, 1911 en 1917, eindelijk de jubileumfeesten van 1923. Men leest in breeden kring gaarne van de ge schiedenis, die vlak achter ons ligt, die men zelf heeft doorgemaakt, waarvan men althans van oude ren nog wel heeft gehoord. Daarom zal het boek van den heer Versteeg Wel de aandacht trekken, die het verdient. En dat te meer, nu in de ge schiedenis van de Amsterdamsche politie een kennelijk stijgende lijn valt waar te nemen. Er zijn nog altijd menschen en ook groepen menschen en zelfs geheele partijen, die de politie als instituut bestrijden. Dat mogen zij zelf verantwoorden. Maar geen objectief lezer van het boek van den heer Versteeg zal kunnen ontkennen, dat voor kritiek thans veel minder reden is dan nog een dertig, veertig jaar geleden. Kritiek moet de politie nu Het terechtstellen door de^'guillotine van 2 vrouwen en l man, aan de Waag op de Nieuwmarkt, 15 Juni 1812

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl