Historisch Archief 1877-1940
No. 2535
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
17
NIEUWE
ENGELSE LITTERATUUR
door WlLLEM VAN DOORN
LAURENCE BINYON
The Sirens: An Ode by LAURENCE
BINYON. Macmillan, 1925. 5/-.
Hij is 'n paar jaar geleden op ettelike plaatsen
in Nederland met succes opgetreden als spreker.
Ik had toen geen gelegenheid 'm te horen; mijn
herinneringen aan z'n innemende persoonlikheid
dagtekenen van voor de oorlog. Het sterkst is mij
de warmte bijgebleven waarmeed'ie eens, in 'n
knus Italiaans restaurantje in Soho Square, het
opnam voor z'n neef en zwager, die ongelukkige
Stephen Phillips, de eens overberoemde schrijver
van het overschatte verzendrama Herod (ook hier
te lande vertoond), die maar al te spoedig door al
z'n roem heen was en er hoon voor in de plaats
kreeg, hoon die, volgens Laurence Binyon, nog
veel en veel minder verdiend was dan het over
dreven bazuingeschal van weieer.
Bij z'n bezoek aan Nederland had ie het over
Oosterse kunst. Hij is sedert jaren een van de
Keepers van 't Britse Museum, en hij sprak uit de
volheid van z'n kennis over onderwerpen die 'm
na aan 't hart gaan. Toch is er iets dat 'm nog
nader is, en dat is de dichtkunst, d.w.z. (daarge
laten z'n belangstelling in 't werk van anderen,
en z'n verering van de eeuwige groten, Milton in 't
biezonder) het streven naar eigen uiting in verzen.
Dat begon al in z'n studietijd in Oxford, dat zette
zich voort in de jaren negentig, de gele jaren";
dat ving aan met parodieën, dat ging door met
gedichten, die sterk stonden onder de invloed,
vooral van Milton, maar ook van Keats, waar
deze als in Hyperion het meest in de buurt
van Milton is. Binyon was in de traditie"; hij
werd met respekt bejegend door de critici, maar
drong tot het grote publiek niet door. Dat deed
Kipling; dat deed (al was 't maar kort) Stephen
Phillips; dat deed (ten minste wat betreft het
letterlievende publiek) John Davidson, de man
met de schelle trompet, waaraan ie zeer eigen
melodieën wist te ontlokken. En zelfs Davidson
had reden zich miskend te gevoelen, en pleegde
ten slotte zelfmoord.
Binyon vond zichzelf" bij 't schrijven van'
London Visions, 'n ongelijke bundel, met hier en
daar vrij onbeholpen regels, maar 'n bundel met
'n zeer eigen karakter. In London Visions staat
ie niet onder de invloed van woord-kunstenaars,
maar onder die van 'n beeldend artiest, onder die
van Rembrandt, voornamelik van Rembrandt
de etser. Het mooist heb ik altijd The Destroyer"
gevonden, 'n gedicht op 'n huis in afbraak. Hoog
op 'n massieve muur staat, in 't geflakker van
toortsen, de sloper en telkens wanneer de moker
beukend en brekend neerkomt, trilt 'n snaar van
vernielzucht in 't hart van de aanschouwer die
zich niet van 't schouwspel kan losrukken, in
't hart van Laurence Binyon zelf.
Hij is bij uitstek de dichter van de zich nooit
verwezenlikende aspiratie, van de aspiratie die
uitloopt op teleurstelling, teleurstelling welke zich
omzet in zucht tot verbrijzelen van wat juist met
moeite tot stand is gebracht. Soms wil ie wel van
de nood 'n deugd maken en zich vermeien in de
schoonheid van de aspiratie-alleen, maar dat is
zo'n wankel standpunt dat ook hij 't spoedig weer
opgeeft. Eenmaal nam ie 'n reuze-vernieler onder
handen en schreef 'n niet geslaagd
drama-inverzen op Attila, dat door de Engelse litteraire
wereld terstond gelegd werd naast het grootse
lyries-epiese Attila" van Meredith, en daarbij
verbleekte. En 't wil me voorkomen dat de erva
ring hiervan in The Sirens heeft nagewerkt; 'n
groot gedeelte is in de trocheeën van Meredith's
gedicht. Maar Attila wordt er niet in genoemd.
Wél Djengiz Khan en Timur Lenk, ravening
Qenghis, hot Timour, en the empire-storming
Saracen.
Want The Sirens behandelt groot en groots
wat in The Destroyer bondig staat en fel. Het is
ambitieuzer. Het begint met 'n persoonlike erva
ring, gebruikt dat als voorspel, en komt dan tot
het verwerken van 'n paar universele motieven:
de rusteloos zoekende en strevende geest; de schit
terende resultaten van dat zoeken en streven;
z'n blijvende onvoldaanheid; z'n gestadig
bereidzijn om te luisteren naar 'n nieuwe Sirenen-zang,
z'n behoefte aan kameraadschap, die, wordt eraan
voldaan, het wagen en avonturen niet alleen tot
iets begrijpeliks maakt, maar tot iets redeliks.
Het hele gedicht staat zeer hoog, zo hoog dat
er van 'n climax geen sprake is. Dit zit 'm in 't
vervlechten en afwisselen van motieven, en herin
nert ditmaal niet aan beeldende kunst, maar aan
muziek, aan symfonie en sonate. Daarmee in
verband staat ook 't gevarieerde, maar niet over
gevarieerde metrum. Citeren is hier zeer moeilijk;
in 't volgende kleine stukje uit zich onmiskenbaar
de - tan? van alle onbeholpenheid gezuiverde --?
dichter van London Visions":
He strips himself to the heat, not of the jovial sim,
But of the scorcli of furnace.s; with naked brcast
Sweating beneath the iron and blear glass, amid
The hammers' hammering and the wheeis' roar.
Not with grapes of October trodden underfoot
Spurting juices of ripeness in runnels, his vats
Brim, but with gushes flickered-over and blinding,
Unshapen spilth and blaze of molten ore.
With a finger hèlifts the weight of mountain-sides
Poised; the metal mass hèshears red-hot in atrice;
He has given to the animate iron thews of force,
A titan's pulse, and breath of fiery draught.
Monsters mightier far than himself hècreates
To swim storming seas, and to mount in miles of air,
To deride Space and the oid opposition of Time....
(i. K- ClIESTERTON
The Everlasling Man. By G. K. CHESTERTON
Modder & Stoughton, 1925.?126.
Dit is geen roman. Dit is 'n beredeneerde belijde
nis, de met overtuiging voorgedragen en om zo te
zeggen warm-opgediste wereldbeschouwing van
'n man van groot schrijverstalent, die echter geens
zins het genie is waarvoor sommige geestverwanten
'm gaarne willen laten doorgaan. Nu erken ik
tussen genie en talent geen absolute scheidsmuur.
Maar ik zou het kenmerk van 't eerste willen zoeken
in het ogenschijnlik spelenderwijze losmaken van
Gordiaanse knopen, waaraan het schuchtere talent
peutert en rafelt, en die het vrijmoedige talent
doorhakt. Chesterton is zo'n doorhakker. Voor hem
zomin als voor z'n vriend en nauwe geestverwant
Belloc bestaat het non liquet". Zij weten 't altijd.
En toch, knap als Chesterton is, geestig als ie is,
slagvaardig als ie is, en van hoeveel inzicht z'n
zuiver-littéraire kritiek ook herhaaldelik getuigt,
hem ontbreken n 't geduld en de pijnlike nauw
gezetheid van 'n waarlik wetenschappelike geest.
En daarvoor in de plaats komt laatdunkendheid,
die zich uit in veel geschimp op andersdenkenden,
voornamelik op 'n door hem vaag aangeduide
groep Professoren, die hij vaak te lijf gaat maar
nooit met namen noemt. Wanneer 'we in over
weging nemen dat z'n bewoordingen zó zijn dat
'n lezer onwillekeurig denkt aan kranen als Frazer,
Gilbert Murray of de Fransman Loisy, en dat, om
ons nu maar tot een te bepalen, de eerste zich in
z'n Golden Bough en andere werken niet alleen
'n stylist toont vol fijnheid, gloed en kracht, maar
tevens 'n onvermoeid verwerker van meer dan
massale stof, dan begrijpen we de kittelorigheid
en kriebel die 'n boek van Chesterton pleegt te
veroorzaken bij die intellektuelcn welke zich niet
kunnen noch willen vergenoegen met 'n zuiver
aesthetiese beoordeling van strijdschriften.
The Everlasting Man is 'n strijdschrift, en al
staat het als zodanig wel 'n tikje hoger dan tal
rijke vrijdenkersstrijdschriften uit de laatste
paar eeuwen, dan Les Ruines van Volney b.v.,
't is ook maar 'n tikje. Zich bewust de waarheid
met de wijsheid in pacht te hebben, laat ie weer
barstig feitenmateriaal soevereinelik links liggen
en praat en redeneert erop los alsof ie het alle
maal doorwerkt had en beheerste. Odin seems
to have been a real barbarian chief, possibly of
the Dark Ages after Christianity". Hoe Chesterton
aan deze onzin komt vertelt ie niet; evenwel
nochtans is 't onzin. It seems clear to me that
Thor was not a god at all but a hero. Nothing
resembling a religion would picture anybody
resembling a god as groping like a pigmy in a
great cavern, that turned out to be the glove
of a giant". Chesterton doelt op het bekende
avontuur van Thor met Utgardhaloki (Skrymir),
door mij gelezen in 't oorspronkelik IJslands,
aan hém bekend uit de een-of-andere vertaling;
en z'n argumentatie is belachelik, vooral als we in
aanmerking nemen dat hijzelf meermalen z'n
sympathie heeft betuigd met de gemoedelike
gemeenzaamheid waarmee in Katholieke landen
oprechte gelovigen omspringen met
ons-lieven'Eer en alle heiligen. Als Noord-Brabander ken ik
dozijnen verhaaltjes waarin
Petrus-aan-de-hemelpoort 'n geenszins eerbiedwekkende rol speelt.
Maar niemand heeft het recht om, op grond van
die verhaaltjes, aan 'n Brabantse boer oprecht
gelovige vroomheid te ontzeggen. Omgekeerd
echter heeft 'n heiden ook aanspraak op 'n zeker
respekt, iets dat Chesterton zich niet altijd gelieft
te herinneren. Zou hij werkelik niet weten dat
in de tijd van Karel de Grote ettelike Saksen
liever stierven dan ontrouw te worden aan
Woden? En kan z'n orthodoxie er mee door,
wanneer ie (blz. 57) schrijft The Old Trinity was
of father and mothcr and child, and is called the
human family. The new is of child and mother and
father, and has the name of the Holy Family. Ik
dacht dat de catechismus 't anders had. Maar
Chesterton verstaat uitnemend de kunst om effekt
te maken; al is 't 'n goedkoop effekt, dat hindert
niet; hoofdzaak is dat de niet-kritiese lezer, over
donderd, zich gewonnen geeft.
IMPORTEUR
JSTIKKELJB ALKMAAB
Ik wens The Everlasting Man vele lezers toe,
maar kritiese. Zij zullen bij de lezing wel varen.
Voor Chesterton's standpunt is genoeg in 't midden
te brengen. Waarom ie zich echter niet vergenoegt
moet 'n stil kasteel, klein, maar onneembaar op
z'n steile overtuigingsrots; waarom ie met alle
geweld als 'n pseudo-Cochoorn of dito Vauban
dat onneembare kasteel 'n indrukwekkender
aanzien tracht te geven met behulp van loze
versterkingswcrkcn, die tegen 'n "gewone granaat
niet eens bestand zijn, laat staan tegen de
projektielen die 'n Long Torn er tegenaan kan slingeren,
het is 'n raadsel.
WAI.TER DE LA MARE,
VERTELLER.
Broomsticks & Other Tales. By WALTER DE
LA MARE. With Designs by Bo!d.
Constable. 1925. 10,0.
Het boek ziet er mooi tiit, en de
(expressionistiese) tekeningen, die hier en daar bewijzen, dat
Henri Rousseau, (Ie douanier) niet tevergeefs heeft
gearbeid, zijn inderdaad kranig. De
vertellingenzelf lopen sterk uiteen. Er zijn echte bij, zoals dat
van The Lovely Myfanwy, maar evenzeer 'n aantal
die 'n gemis vertonen aan bloed en aan substantie.
Rytmies schijnt mij 't proza van deze dichter
(vergeleken b.v. met dat van z'n Memoirs of a
Midget") te zijn vooruitgegaan, 'n Zwakheid blijft
de liefhebberij voor katalogizeren. Occasionally
Myfanwy stole out if but for one breath of freedom
sweeter by far to those who pinc for it than that of
pink, ar mint, or jasminc, or honeysuckle
Things strange that vet seemed more familiar to
her than the pebbles on the path and the thorns
on the rosebushes and the rwtes of the birds in
the air and the first few drops of dew that were
falling from the heavens.... Dit is stellig en zeker
te veel van 't potentiëel-goede.
TOEGEPASTE KUNST
door OTTO VAX TUSSENBROEK
DE WELDADIGHEIDS-ZEGELS.
Er zijn drie verschillende zegels verschenen in
groen en geel, blauw en paars en in rood en geel
(respectievelijk waard twee, zeven en een halve
en tien cents). Het laatstgenoemde zegel is in de
teekening het meest eene eenheid gebleven omdat
het rood daarin sterk overheerscht en de aan den
bovenrand gecomponeerde driehoek met het
wapenschild meer in het totaal Wordt opgenomen
dan bij de beide andere ontwerpen het geval is.
Want dat is de zwakke zijde van deze, overigens
zeer aantrekkelijke zegels: het als uitgeknipt en
over de bloemmotieven heen als geplakt zijn van
dezen driehoeksvorm. Dit hindert het minst in
den groen en gelen kleurdruk, waar de beide
bloemen terzijde buigen om voor den driehoek
plaats te maken, doch bij de andere zegels worden
deze brutaal-Weg afgedekt.
Daaraan heeft naar het schijnt de ontwerper
Anton Molkenboer geen voldoende aandacht be
steed, hoewel hem om de beschaafde conceptie en
met veel zorg behandelde versiering alle eer toe
komt.
Dat de belettering en de cijfers (Welke veel te
klein en haast onleesbaar zijn !) alweer het zwakke
punt moesten vormen, valt daardoor des te meer
te betreuren.
AANPLAKBILJET WILLY SLUITER.
Voor de uitgifte van bovengenoemde zegels
heeft de habiele teekenaar Sluiter een
reclameplaat geteekend waarop een meisje met aan beide
handen een kleiner kind den beschouwer toelacht.
Het is uitgevoerd in zwart en bruin (gedrukt bij
Senefelder te A'dam)en men kan er slechts dit van
zeggen dat het in geen enkel opzicht verwant is, of
gelijkwaardig, aan het mooie doel waarvoor het
Wordt gebezigd.
Het is alles zoo gemakkelijk (o, veel te ge
makkelijk) gedaan en waar men uit de zegel-ont
werpen Van Molkenboer (de voor de hand liggende
bedenkingen terzijde gelaten) vóór alles kan af
lezen een verantwoordelijkheidsgevoel en eene
liefde voor de aesthetische verzorging van het
object, daar is bij Sluiter alles branie en opper
vlakkigheid. Men zie er de letters maar eens op
aan....