De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 2 januari pagina 17

2 januari 1926 – pagina 17

Dit is een ingescande tekst.

No. 2535 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 17 NIEUWE ENGELSE LITTERATUUR door WlLLEM VAN DOORN LAURENCE BINYON The Sirens: An Ode by LAURENCE BINYON. Macmillan, 1925. 5/-. Hij is 'n paar jaar geleden op ettelike plaatsen in Nederland met succes opgetreden als spreker. Ik had toen geen gelegenheid 'm te horen; mijn herinneringen aan z'n innemende persoonlikheid dagtekenen van voor de oorlog. Het sterkst is mij de warmte bijgebleven waarmeed'ie eens, in 'n knus Italiaans restaurantje in Soho Square, het opnam voor z'n neef en zwager, die ongelukkige Stephen Phillips, de eens overberoemde schrijver van het overschatte verzendrama Herod (ook hier te lande vertoond), die maar al te spoedig door al z'n roem heen was en er hoon voor in de plaats kreeg, hoon die, volgens Laurence Binyon, nog veel en veel minder verdiend was dan het over dreven bazuingeschal van weieer. Bij z'n bezoek aan Nederland had ie het over Oosterse kunst. Hij is sedert jaren een van de Keepers van 't Britse Museum, en hij sprak uit de volheid van z'n kennis over onderwerpen die 'm na aan 't hart gaan. Toch is er iets dat 'm nog nader is, en dat is de dichtkunst, d.w.z. (daarge laten z'n belangstelling in 't werk van anderen, en z'n verering van de eeuwige groten, Milton in 't biezonder) het streven naar eigen uiting in verzen. Dat begon al in z'n studietijd in Oxford, dat zette zich voort in de jaren negentig, de gele jaren"; dat ving aan met parodieën, dat ging door met gedichten, die sterk stonden onder de invloed, vooral van Milton, maar ook van Keats, waar deze als in Hyperion het meest in de buurt van Milton is. Binyon was in de traditie"; hij werd met respekt bejegend door de critici, maar drong tot het grote publiek niet door. Dat deed Kipling; dat deed (al was 't maar kort) Stephen Phillips; dat deed (ten minste wat betreft het letterlievende publiek) John Davidson, de man met de schelle trompet, waaraan ie zeer eigen melodieën wist te ontlokken. En zelfs Davidson had reden zich miskend te gevoelen, en pleegde ten slotte zelfmoord. Binyon vond zichzelf" bij 't schrijven van' London Visions, 'n ongelijke bundel, met hier en daar vrij onbeholpen regels, maar 'n bundel met 'n zeer eigen karakter. In London Visions staat ie niet onder de invloed van woord-kunstenaars, maar onder die van 'n beeldend artiest, onder die van Rembrandt, voornamelik van Rembrandt de etser. Het mooist heb ik altijd The Destroyer" gevonden, 'n gedicht op 'n huis in afbraak. Hoog op 'n massieve muur staat, in 't geflakker van toortsen, de sloper en telkens wanneer de moker beukend en brekend neerkomt, trilt 'n snaar van vernielzucht in 't hart van de aanschouwer die zich niet van 't schouwspel kan losrukken, in 't hart van Laurence Binyon zelf. Hij is bij uitstek de dichter van de zich nooit verwezenlikende aspiratie, van de aspiratie die uitloopt op teleurstelling, teleurstelling welke zich omzet in zucht tot verbrijzelen van wat juist met moeite tot stand is gebracht. Soms wil ie wel van de nood 'n deugd maken en zich vermeien in de schoonheid van de aspiratie-alleen, maar dat is zo'n wankel standpunt dat ook hij 't spoedig weer opgeeft. Eenmaal nam ie 'n reuze-vernieler onder handen en schreef 'n niet geslaagd drama-inverzen op Attila, dat door de Engelse litteraire wereld terstond gelegd werd naast het grootse lyries-epiese Attila" van Meredith, en daarbij verbleekte. En 't wil me voorkomen dat de erva ring hiervan in The Sirens heeft nagewerkt; 'n groot gedeelte is in de trocheeën van Meredith's gedicht. Maar Attila wordt er niet in genoemd. Wél Djengiz Khan en Timur Lenk, ravening Qenghis, hot Timour, en the empire-storming Saracen. Want The Sirens behandelt groot en groots wat in The Destroyer bondig staat en fel. Het is ambitieuzer. Het begint met 'n persoonlike erva ring, gebruikt dat als voorspel, en komt dan tot het verwerken van 'n paar universele motieven: de rusteloos zoekende en strevende geest; de schit terende resultaten van dat zoeken en streven; z'n blijvende onvoldaanheid; z'n gestadig bereidzijn om te luisteren naar 'n nieuwe Sirenen-zang, z'n behoefte aan kameraadschap, die, wordt eraan voldaan, het wagen en avonturen niet alleen tot iets begrijpeliks maakt, maar tot iets redeliks. Het hele gedicht staat zeer hoog, zo hoog dat er van 'n climax geen sprake is. Dit zit 'm in 't vervlechten en afwisselen van motieven, en herin nert ditmaal niet aan beeldende kunst, maar aan muziek, aan symfonie en sonate. Daarmee in verband staat ook 't gevarieerde, maar niet over gevarieerde metrum. Citeren is hier zeer moeilijk; in 't volgende kleine stukje uit zich onmiskenbaar de - tan? van alle onbeholpenheid gezuiverde --? dichter van London Visions": He strips himself to the heat, not of the jovial sim, But of the scorcli of furnace.s; with naked brcast Sweating beneath the iron and blear glass, amid The hammers' hammering and the wheeis' roar. Not with grapes of October trodden underfoot Spurting juices of ripeness in runnels, his vats Brim, but with gushes flickered-over and blinding, Unshapen spilth and blaze of molten ore. With a finger hèlifts the weight of mountain-sides Poised; the metal mass hèshears red-hot in atrice; He has given to the animate iron thews of force, A titan's pulse, and breath of fiery draught. Monsters mightier far than himself hècreates To swim storming seas, and to mount in miles of air, To deride Space and the oid opposition of Time.... (i. K- ClIESTERTON The Everlasling Man. By G. K. CHESTERTON Modder & Stoughton, 1925.?126. Dit is geen roman. Dit is 'n beredeneerde belijde nis, de met overtuiging voorgedragen en om zo te zeggen warm-opgediste wereldbeschouwing van 'n man van groot schrijverstalent, die echter geens zins het genie is waarvoor sommige geestverwanten 'm gaarne willen laten doorgaan. Nu erken ik tussen genie en talent geen absolute scheidsmuur. Maar ik zou het kenmerk van 't eerste willen zoeken in het ogenschijnlik spelenderwijze losmaken van Gordiaanse knopen, waaraan het schuchtere talent peutert en rafelt, en die het vrijmoedige talent doorhakt. Chesterton is zo'n doorhakker. Voor hem zomin als voor z'n vriend en nauwe geestverwant Belloc bestaat het non liquet". Zij weten 't altijd. En toch, knap als Chesterton is, geestig als ie is, slagvaardig als ie is, en van hoeveel inzicht z'n zuiver-littéraire kritiek ook herhaaldelik getuigt, hem ontbreken n 't geduld en de pijnlike nauw gezetheid van 'n waarlik wetenschappelike geest. En daarvoor in de plaats komt laatdunkendheid, die zich uit in veel geschimp op andersdenkenden, voornamelik op 'n door hem vaag aangeduide groep Professoren, die hij vaak te lijf gaat maar nooit met namen noemt. Wanneer 'we in over weging nemen dat z'n bewoordingen zó zijn dat 'n lezer onwillekeurig denkt aan kranen als Frazer, Gilbert Murray of de Fransman Loisy, en dat, om ons nu maar tot een te bepalen, de eerste zich in z'n Golden Bough en andere werken niet alleen 'n stylist toont vol fijnheid, gloed en kracht, maar tevens 'n onvermoeid verwerker van meer dan massale stof, dan begrijpen we de kittelorigheid en kriebel die 'n boek van Chesterton pleegt te veroorzaken bij die intellektuelcn welke zich niet kunnen noch willen vergenoegen met 'n zuiver aesthetiese beoordeling van strijdschriften. The Everlasting Man is 'n strijdschrift, en al staat het als zodanig wel 'n tikje hoger dan tal rijke vrijdenkersstrijdschriften uit de laatste paar eeuwen, dan Les Ruines van Volney b.v., 't is ook maar 'n tikje. Zich bewust de waarheid met de wijsheid in pacht te hebben, laat ie weer barstig feitenmateriaal soevereinelik links liggen en praat en redeneert erop los alsof ie het alle maal doorwerkt had en beheerste. Odin seems to have been a real barbarian chief, possibly of the Dark Ages after Christianity". Hoe Chesterton aan deze onzin komt vertelt ie niet; evenwel nochtans is 't onzin. It seems clear to me that Thor was not a god at all but a hero. Nothing resembling a religion would picture anybody resembling a god as groping like a pigmy in a great cavern, that turned out to be the glove of a giant". Chesterton doelt op het bekende avontuur van Thor met Utgardhaloki (Skrymir), door mij gelezen in 't oorspronkelik IJslands, aan hém bekend uit de een-of-andere vertaling; en z'n argumentatie is belachelik, vooral als we in aanmerking nemen dat hijzelf meermalen z'n sympathie heeft betuigd met de gemoedelike gemeenzaamheid waarmee in Katholieke landen oprechte gelovigen omspringen met ons-lieven'Eer en alle heiligen. Als Noord-Brabander ken ik dozijnen verhaaltjes waarin Petrus-aan-de-hemelpoort 'n geenszins eerbiedwekkende rol speelt. Maar niemand heeft het recht om, op grond van die verhaaltjes, aan 'n Brabantse boer oprecht gelovige vroomheid te ontzeggen. Omgekeerd echter heeft 'n heiden ook aanspraak op 'n zeker respekt, iets dat Chesterton zich niet altijd gelieft te herinneren. Zou hij werkelik niet weten dat in de tijd van Karel de Grote ettelike Saksen liever stierven dan ontrouw te worden aan Woden? En kan z'n orthodoxie er mee door, wanneer ie (blz. 57) schrijft The Old Trinity was of father and mothcr and child, and is called the human family. The new is of child and mother and father, and has the name of the Holy Family. Ik dacht dat de catechismus 't anders had. Maar Chesterton verstaat uitnemend de kunst om effekt te maken; al is 't 'n goedkoop effekt, dat hindert niet; hoofdzaak is dat de niet-kritiese lezer, over donderd, zich gewonnen geeft. IMPORTEUR JSTIKKELJB ALKMAAB Ik wens The Everlasting Man vele lezers toe, maar kritiese. Zij zullen bij de lezing wel varen. Voor Chesterton's standpunt is genoeg in 't midden te brengen. Waarom ie zich echter niet vergenoegt moet 'n stil kasteel, klein, maar onneembaar op z'n steile overtuigingsrots; waarom ie met alle geweld als 'n pseudo-Cochoorn of dito Vauban dat onneembare kasteel 'n indrukwekkender aanzien tracht te geven met behulp van loze versterkingswcrkcn, die tegen 'n "gewone granaat niet eens bestand zijn, laat staan tegen de projektielen die 'n Long Torn er tegenaan kan slingeren, het is 'n raadsel. WAI.TER DE LA MARE, VERTELLER. Broomsticks & Other Tales. By WALTER DE LA MARE. With Designs by Bo!d. Constable. 1925. 10,0. Het boek ziet er mooi tiit, en de (expressionistiese) tekeningen, die hier en daar bewijzen, dat Henri Rousseau, (Ie douanier) niet tevergeefs heeft gearbeid, zijn inderdaad kranig. De vertellingenzelf lopen sterk uiteen. Er zijn echte bij, zoals dat van The Lovely Myfanwy, maar evenzeer 'n aantal die 'n gemis vertonen aan bloed en aan substantie. Rytmies schijnt mij 't proza van deze dichter (vergeleken b.v. met dat van z'n Memoirs of a Midget") te zijn vooruitgegaan, 'n Zwakheid blijft de liefhebberij voor katalogizeren. Occasionally Myfanwy stole out if but for one breath of freedom sweeter by far to those who pinc for it than that of pink, ar mint, or jasminc, or honeysuckle Things strange that vet seemed more familiar to her than the pebbles on the path and the thorns on the rosebushes and the rwtes of the birds in the air and the first few drops of dew that were falling from the heavens.... Dit is stellig en zeker te veel van 't potentiëel-goede. TOEGEPASTE KUNST door OTTO VAX TUSSENBROEK DE WELDADIGHEIDS-ZEGELS. Er zijn drie verschillende zegels verschenen in groen en geel, blauw en paars en in rood en geel (respectievelijk waard twee, zeven en een halve en tien cents). Het laatstgenoemde zegel is in de teekening het meest eene eenheid gebleven omdat het rood daarin sterk overheerscht en de aan den bovenrand gecomponeerde driehoek met het wapenschild meer in het totaal Wordt opgenomen dan bij de beide andere ontwerpen het geval is. Want dat is de zwakke zijde van deze, overigens zeer aantrekkelijke zegels: het als uitgeknipt en over de bloemmotieven heen als geplakt zijn van dezen driehoeksvorm. Dit hindert het minst in den groen en gelen kleurdruk, waar de beide bloemen terzijde buigen om voor den driehoek plaats te maken, doch bij de andere zegels worden deze brutaal-Weg afgedekt. Daaraan heeft naar het schijnt de ontwerper Anton Molkenboer geen voldoende aandacht be steed, hoewel hem om de beschaafde conceptie en met veel zorg behandelde versiering alle eer toe komt. Dat de belettering en de cijfers (Welke veel te klein en haast onleesbaar zijn !) alweer het zwakke punt moesten vormen, valt daardoor des te meer te betreuren. AANPLAKBILJET WILLY SLUITER. Voor de uitgifte van bovengenoemde zegels heeft de habiele teekenaar Sluiter een reclameplaat geteekend waarop een meisje met aan beide handen een kleiner kind den beschouwer toelacht. Het is uitgevoerd in zwart en bruin (gedrukt bij Senefelder te A'dam)en men kan er slechts dit van zeggen dat het in geen enkel opzicht verwant is, of gelijkwaardig, aan het mooie doel waarvoor het Wordt gebezigd. Het is alles zoo gemakkelijk (o, veel te ge makkelijk) gedaan en waar men uit de zegel-ont werpen Van Molkenboer (de voor de hand liggende bedenkingen terzijde gelaten) vóór alles kan af lezen een verantwoordelijkheidsgevoel en eene liefde voor de aesthetische verzorging van het object, daar is bij Sluiter alles branie en opper vlakkigheid. Men zie er de letters maar eens op aan....

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl