De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 2 januari pagina 23

2 januari 1926 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

2600 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND WEERZIEN door ANDREAS LATZKO Zeventien jaren geleden had ik in het kleine hotel aan het meer een boek geschreven, en nu reed ik weer door de dorre dennenbosschen, ge dreven door het sentimenteele verlangen van den ouderdom om de plek weer te zien, waar een deel van mijn leven doorgebracht was. Zoo verslinden wij als kinderen onze koek al te snel en zoeken later de kruimels onder tafel uit het stof; na ons vijftigste jaar kruipen wij overal heen, op zoek naar herinneringen. Ik vond alles onveranderd, het kleine station netje knorrig en grijs, dezelfde uitgebleekte vlag aan den mast vóór de uitspanning; enkel een paar helroode pannendaken tegenover den uitgang verdacht ik ervan dat zij nieuw waren. Toen riep een onvriendelijke stem mij uit mijn twijfel: ik had vergeten mijn biljet af te geven en de man in het houten hokje, opzettelijk in uniform gestoken, daar opgesteld en ervoor betaald om het in ont vangst te nemen, eischte terecht zijn cijns. Mijn oogen zochten onwillekeurig zijn gezicht en een schok doorvoer mij toen ik het zag. Daar stond zoowaar!?na zeventien jaren, nog steeds dezelfde man en nam nog steeds de zelfde biljetten met dezelfde letters in ontvangst of drukte er een gaatje in. Zeventien jaren ! Ik was intusschen herhaaldelijk in Parijs, Venetië, Rome, Napels geweest, had ver scheidene winters in den broeikastuin van de kust der Middellandsche Zee doorgebracht, had heel Skandinaviëtot de ijsgrens, Ceylon, Voor-Indië, Birma en den Maleischen archipel afgereisd. Ik had Caruso en Sjaljapin hooren zingen, uit vele boeken mijn innerlijke wereld met nieuwe figuranten ver rijkt, wel-is-Waar ten koste van veel verveling en platheid, maar toch menige sterke heugenis uit schouwburgen meegenomen, en eindelijk een divisie, zoo niet een legercorps van menschen der meest verschillende nationaliteiten, beroepen en opvattingen leeren kennen. En gedurende heel dien tijd had de ongelukkige in het houten hokje onverdroten gaatjes in biljetten geknipt, met steeds hetzelfde station en steeds dezelfde dennenboomen voor oogen, ertoe veroordeeld om ook zijn vrije uren in steeds dezelfde rookerige kroeg onder de zelfde laffe spreuken door te brengen, aangewezen op het verkeer met steeds dezelfde dorpsgenooten, terwijl zijn gesprekken beperkt Waren tot slechts enkele weinige onderwerpen en tot den karigen woordenschat van steeds dezelfde gemeenplaatsen en krantenfrasen, veeleer het opzeggen en aanhooren van steeds hetzelfde lesje dan een gedachtenwisseling, die trouwens onmogelijk was, waar de wederzijdsche gedachten steeds dezelfde waren. De verhoopte vreugde was naar de maan: de man had met zijn tragisch lot heel het dorp der mate overschaduwd, dat ik, met het slechte ge weten van een voortvluchtig tuchthuisbezoeker, door de stompzinnig-stille straten sloop, volkomen in beslag genomen door de oplossing van het vraag stuk, waarom men zulk een leven nog vrijheid" noemde. Waarin verschilde een bestaan, dat aan het knippen van gaatjes in kleine stukjes karton gewijd was, van de hopelooze eentonigheid van een gevangene? Waren zoo geringe verschillen als dat de superieur niet meer halte-opzichter doch stati onschef heette, werkelijk voldoende om dien ver doemde de illusie van het kostelijkste goed, van de vrijheid, te geven? Een kop spoelwater, genaamd koffie, op een ver kreukeld, vlekkig tafelkleed, de krakende schoenen van een vinnige oude kellnerin in een door tabakswalm, bierstank en etenslucht verpest lokaal, wie kent niet den doffen jammer van kale herbergtuinen met vergane tafels en opeengestapelde klapstoelen, als een kerkhof met de verwaarloosde graven der gestorven zomerdagen ! Natuurlijk poogde ik den tijd te slim af te zijn, berekende voor den terugweg, het nemen van een kaartje en het instappen het dubbele van den noodigen tijd en stond veel te vroeg op het perron, van ongeduld doortrild als een geremde sneltreinlokomotief. Slaperig schuifelde de groote wijzer der stationsklok telkens een minuutstreepje dichter bij de bevrijding: twaalf zetjes nog, twaalf eeuwigheden voor den wachtende, die zulke oogenblikken, als waardelooze ballast, gaarne uit zijn leven zou Werpen. Welk een weldaad, als de ziekenhuizen aan alle stations busjes voor weggegooide minuten plaatsten, ten bate van hun stervende patiënten. In weeke stemming, door de zekerheid der spoe dige ontsnapping, naderde ik medelijdend den man in het houten hokje, bereid om hem te verkwikken met den geur der vrije wereld, die uit mijn kleeren stroomde, zooals men ook zieken bezoekt, terwijl men achter zijn tentoongespreid medegevoel de half-onbewuste vreugde koestert dat men niet in hun huid steekt. Ik begon over het weer te spreken, vroeg naar de verdachte pannendaken, en ont hulde eindelijk wie ik was, als Harocn-al-Rasjid of Jozef II. Hij zocht lang in zijn geheugen .... Do geopende coupétweede klasse en mijn behoorlijk doorboord kaartje boezemden hem vertrouwen in, en eens klaps helderde zijn gelaat op. Ja, nu wist hij het, en hij stelde zijn antwoorden in op de gematigde warmte, toekomend aan iemand die toch eenige weken tot de beste bezoekers behoord had. Wel, en schrijft u nog altijd boeken?" vroeg hij, goedig lachend, zonder eenig verwijt, integen deel met de vriendelijke nederbuigendheid van een volwassene die een schooljongen ondervraagt. Ik vond de kracht tot een bevestigend antwoord, zij het ook in verlegen stamelen, en ik verwonderde mij later, toen ik al in den trein zat, over mijn zelfbeheersching en mijn tegenwoordigheid van geest. Hoe laaghartig van dien kerel, om mij deze les, dit vernietigend vonnis, met een giftigen weerhaak, juist voor het vertrek, in het brein te schieten ! Nergens is de men se h zoo weerloos aan zijn ge dachten overgeleverd als in den trein. Hij is dan als een dicht ornsnoerd pakje, vol van de heerlijk ste gedachten, de belangrijkste besluiten, de ge wichtigste daden.... Maar het pakje kan eerst geopend worden als het aangekomen en uitgeladen is; tot dan blijft alle aktiviteit beperkt tot de lokomotief, terwijl de reiziger slechts kan denken. Gelukkig zat ik in een vrij vlug rijdenden trein, zocdat ik slechts een half uur lang het bittere besef te dragen had, dat het feitelijk juist op hetzelfde neer kwam, of men zeventien jaren lang steeds enkel kaartjes knipte dan wel boeken schreef. Mijn hoogmoed lag verbrijzeld, de schoone resul taten van mijn leven, mijn reizen en ervaringen, zij krompen, uit het perspektief van den man met den kniptang beschouwd, tot onzichtbare episoden ineen, juist als de duizend kleine beroeringen in het leven van een perronwachter uit mijn gezichts punt. Had de man niet eens plotseling, midden in den nacht, den vee-arts bij een gdt moeten halen? Had zijn varken hem niet menig jaar rneer spek ver schaft dan alle andere varkens ter plaatse? Was niet ook hij gewikkeld in een zwaren strijd met het ongedierte en de mollen in zijn moeslandje? Was hij niet gelukkig geweest met een bizonder geslaagde koolstruik en van zelfverwijt gekweld over een verkeerd geënte rozentwijg? Was hij nietelken avond,zeventien jaren lang, inde laatste minuten vóór het inslapen vervuld geweest met bange vragen naar wat de volgende dag brengen zou? En terwijl zijn eigen leven zooveel afwisseling geboden had, was een andere arme duivel denk eens aan ! ertoe veroordeeld geweest om steeds maar boeken te schrijven, juist als voor zeventien jaar reeds. Het was werkelijk gelukkig, dat de reis slechts een half uur duurde. In dat halve uur zag ik mijn leven, neen, alle leven, als een onbeschreven grijze papierstrook over een telegraafwieltje loopen,omdrongen door gehaaste menschen, die in koortsig ongeduld zich inspanden om elkaar ongemeen be langrijke telegrafische mededcelingen te doen, zonder te bemerken, dat er iets aan het toestel haperde en de papierstrook, hoe zij ook tikten en op antwoord Wachtten, verder afrolde zonder een enkel teeken op te nemen. Ik begreep uit de les van den kaartjesknipper, dat geen leven er tegen bestand was om over een tijdperk van zeventien jaren op zijn inhoud onder zocht te worden, omdat ieder mensch, in het houten hokje van zijn beroepsplicht gesloten, gedwongen is te doen als de wandelaar, die zonder brug een beek moet oversteken. Ieder zoekt eenige steenen die hem niet te zwaar schijnen en voor zijn zolen passen, werpt ze achtereenvolgens in het water en stapt dan van steen tot steen. Maar zoozeer wordt hij in beslag genomen door de zorg om niet mis te stappen en geen water in zijn schoenen te krijgen, dat hem tot zijn geluk geen tijd rest om te denken aan het einde, dat hem aan gene zijde van de beek wacht. Welk een noodlottige inval: een dorp na zeven tien jaren vrijwillig weer op te zoeken, om daar heel den in vele sprongetjes afgelegden overtocht van andere menschen eensklaps met n enkelen blik te overzien ! Heeft men al niet genoeg te lijden onder toevallige ontmoetingen, onder de spookgestalten van voormalige jeugdvrienden en schoolmakkers? Droegen zij allen niet het gelaat hunner jaren als een masker en spraken zij niet alsof zij nog altijd identiek waren met hun jonge Ik, dat eens denzelfden naam droeg, doch overigens niets meer met hen gemeen had? Ook zij hadden steeds slechts tijd voor een handdruk en een paar vluch tige woorden, want zij draafden allen steeds nog" naar hun kantoor, naar de rechtbank, naar een patiënt of naar de beurs, en hun oogen peilden met vreugde eiken ouderdomsrimpel van den speel genoot, om den zoeten troost te genieten, dat het niemand zooals hun zelven gelukt was om solidair te blijven met de eigen jeugd.... Het lot had mij lief; het liet bij den hotelportier drie brieven en twee telegrammen op mij wachten OL.OO f 0.2 S EN en zij maakten mij aanstonds weder tot een gehaast mensch met belangrijke" plichten. Toen ik vlug in mijn smoking geschoten was, in vliegende vaart de telegrammen beantwoord had en in de snelle taxi door het gewemel der hel-verlichte straten naar den schouwburg reed, dacht ik al weer vol erbarmen aan den rampzaligen stationsbeambte tervig, wiens bestaan zijn beteekenis putte uit een kniptang. En de glinsterende rijkdom van mijn eigen bestaan lichtte weer verblindend helder voor het troostelooze beeld van den man in het houten hokje die daar ginds, in het vochtig dennenbosch, ook weer verder kleine stukjes karton innam of doorboorde, alle met denzelfden plaatsnaam be drukt. N.v. % F. VAN DER HEIDE HILVERSUM 'SORAVELANDSCHEWEQ. TEL. 1150. VRAAGT U EENS TEEKEN INGEN EN PRIJSOPGAAF VOOR HET SMAAKVOL INRICHTEN VAN uw LANDHUIS OF VILLA. BEKNOPT PROSPECTUS FRANCO. LEEKENSPIEGEL YKAGHNKUBRIKK VOOR AI.C.EMKKNK \VKTENSWAAKDIC.HKDKN W. J. E. te N. S. Wanneer componeerde Nictilo Piccini zijn opera ,,La Bohème", waar urn/ :ij voor liet eerst opgevoerd en is ,,La Bohème" de oorspronkelijke titel? Wanneer is Guïseppe Verdi overleden? Niet Nicolo Piccini, maar iacumo Puccini is de componist van de opera Bohème. Wanneer hij die componeerde weten wij niet; de eerste opvoering had plaats te Turijn in 1896. We veronderstellen dat het werk reeds dadelijk Bohème is gedoopt omdat het, evenals het Werk van dien naam van Leoncavallo, naar den roman van Henri Murger La vie de Bohème is bewerkt. Verdi overleed te Milaan den 27en Januari 1901. HETBOEK VAN DE WEEK '<^i*~*z J. o bias en de JDooo Oorspronkelijke Roman DOOR }. VAN OUDSHOORN Prijs ingenaaid f3.90 Gebonden f -1.90 Uitgave van Van Holkema & \Varendorf te Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl