Historisch Archief 1877-1940
No. 2535
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DE VASTE REGEL
door Prof. R. CASIMIR
DE VOLHARDENDE VISSCHER
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek
SPENGLER'S SUCCES EN ANDERE
TOEKOMSTFILOSOFIEËN.
Wie de ontwikkeling van onze wijsbegeerte nagaat
ik bedoel de West-Europeesche v/ordt getroffen
door het feit, dat nieuwe problemen in het blikpunt
der opmerkzaamheid komen te staan, en dat ook de
belangstelling van het groote publiek een anderen
kant uitgaat dan tot dusver.
't Is niet meer de kennistheorie en de
waarheidsvraag, die de gemoederen gaande maakt, zelfs niet
meer die naar het laatste criterium van goed en kwaad.
Wat men boven alles Wil begrijpen, is: hèt dagelijksche
leven, de menschen rondom zich en zich zelf. De
conflicten aan het Werk in de moderne ziel, gevoeld
bij zich zelf en zichtbaar in anderen, doen vooral
grijpen naar voorlichting op het gebied der patholo
gische psychische verschijnselen en sedert bepaalde
richtingen het sexueele op den voorgrond brachten of
ontsluierden, is er misschien een prikkelend kantje
aan de behandeling dier vraagstukken gekomen. Ook
wil de menschheid weten, Welke beteekenis zij moet
toeschrijven aan haar werk. Ze ziet wel al haar arbeid
opgenomen in den maatschappelijken samenhang en
deel uitmaken van het economisch of geestelijk leven,
maar ieder mensch voelt niet, welke bijzondere be
teekenis nu juist zijn werk voor het geheel heeft. De
arbeid is zoo fragmentarisch, dat men het verband
met het geheel niet onmiddellijk gevoelt. Maar ook
al is dit wél het geval, dan rijst de diepere vraag
welke de beteekenis is van de cultuur op zich zelf, een
vraag die men vooral tracht op te lossen langs den
weg der geschiedenisphilosophie.
Spengler's boek zou zijn groot succes niet gehad
hebber!) indien niet de geesten rijp geweest waren om
zijn leer te ontvangen omtrent den ondergang van
het Westen.
De groote ommekeer in ons denken zou ik dan ook
willen noemen een wending tot Cultuurphilo'sophie".
Zie ik goed, dan kan men haar op drie principieel
verschillende wijze beoefenen.
Uit algemeen wijsgeerig standpunt kan men de
beteekenis der cultuur critisch onderzoeken, de be
grippen ontleden en de hoofdlijnen trekken. Dit is
tot zekere hoogte gedaan door Eucken in zijn Mensch
und Welt" (eine Philosophie des Lebens, Jena 1918).
Van het standpunt der critische philosophie is dat
gebeurd door Jonas Cohn, die eveneens over den zin
der tegenwoordige cultuur geschreven heeft (?Der
Sinn der Qegenwartigen Kultur" 1914) en met zijn
boek Wilde bewijzen, dat de critische philosophie niet
zoo onvruchtbaar was, als men dikwijls wil aan
nemen. Is het boek van Eucken ontstaan naden oorlog
en geschreven uit de diepe crisis, 't boek van Cohn
ademt een rustiger en helderder geest, is sterker
in systematischen opbouw, hoewel 't tenslotte den
mensch ook tot de vroomheid voeren wil.
Een tweede richting ontstaat, indien men in de
geschiedenis een bepaalden ontwikkelingsgang tracht
te ontdekken en het inductief gevondene nu deductief
toepast op het bestaande. Dit is Spengler's methode
geweest. Zijn geschiedenis-opvatting is in zooverre
niet nieuw, dat er meer om de woorden van
Huizenga te gebruiken worstelaars met den engel
zijn geweest", die beproefd hebben, wetten in de ge
schiedenis te ontdekken, die gelijk zouden staan, of
die parallel zouden loopen met de natuurwetten. Bij
Spengler heeft de aldus verkregen cultuur-philosophie
een pessimistischen tint gekregen: in zooverre hij het
verdwijnen van onze tegenwoordige beschaving voor
spelt en de inwikkeling der menschheid in eenvoudiger
levensvorm. Spengler zelf, die deze wetten als nood
zakelijk zag en erkende, heeft het pessimistisch
karakter zijner beschouwingen uitdrukkelijk ge
loochend, omdat hij de menschen opriep tot den
arbeid in de richting der ontwikkeling liggende.
Daarmee deed de cultuurphilosophie een greep naar
de toekomst en probeerde ze levensleer te worden.
De derde vorm van behandeling richt zich dan ook
uitsluitend op de toekomst en vraagt noch naar
wijsgeerig-critische grondslagen allereerst, noch naar de
geschiedenis, maar naar de toekomstige levens
verhoudingen. Dit is gebeurd in Sauer's Philosophie
der Zukunft" (Stuttgart 1923), dat ook, evenals de
werken van Cohn en Eucken, den mensch naar den
Godsdienst voert, doch naar een Humanistische
religie. Men weet niet heel zeker of men den schrijver
ernstig moet nemen, wanneer hij eindigt met de
nieuwe Tien Geboden der Toekomstphilosophie. Zij
.luiden:
NEEM HET LEVEN TOT GRONDSLAG VAN Uw
WERELDBESCHOUWING.
DENK STEEDS AAN DE TOEKOMST.
ARBEID AAN DE CULTUUR.
WERK SLECHTS OM DER WILLE VAN HET WERK.
LEEF-zóó, DAT GE ELK OOGENBLIK STERVEN KUNT.
lK VOEL NATTIGHEID GENOEG, MAAR IK KRIJG MAAR GEEN BEET !
GR ZULT DEN RUSTDAG HEILIGEN, MAAR DOOR
ARBEID.
ACHT UW A1EDEMENSCHEN, ALSOF ZE ONSTERFE
LIJK ZIJN.
VERLOS U ZELF VAN LIJDEN EN ONRECHT DOOR
Uw WERK.
HEB EERBIED VOOR ALLES, WAT MEER IS DAN
GY ZELF.
RICHT U NAAR HELDEN; WORD ZELF EEN HELD.
Het Onze Vader" der toekomstphilosophie zal ik
maar weglaten. Het ademt het geloof aan het Godsrijk
door den wil en den arbeid der menschen. Ik zou
onrecht doen aan den rijkdom en de vele schoone
gedachten dezer toekomstphiiosophie, als ik niet
meedeelde, dat het boek schooner en rijker is dan
deze regels doen vermoeden.
Vragen wij, wat al deze philosophieën verbindt,
dan is het, dat ze cultuurphilosophieën zijn en den
mensch zijn plaats aanwijzen in de cultuur en de
cultuur haar plaats in het wereld-bestel.
Daarmee voldoen zij aan een behoefte van
den modernen mensch: hij zoekt Weer naar den
regel voor zijn handelen en wil zijn verschillende
levensuitingen in n geheel samengevat zien. De
vaste waarden van het voorgeslacht zijn we gedeelte
lijk kwijt geraakt en nieuwe regels zijnnietopgesteld,
hoewel de behoefte er aan blijft.
Verstandig doet de mensch, die in afwachting, dat
hij voor zich zelf de goede formuleering vindt, zich
niet te ver verwijdert van wat een voorgeslacht als
deugdelijk en houdbaar erkend heeft. Wie het nieuwe
nauwkeurig ontleedt, vindt daarin als kern oude,
blijvende waarheden, die alleen truïsme schijnen, als
men ze uitspreekt, omdat ze als versleten munten
op de markt des levens van hand tot hand zijn gegaan.
Maar wie zich voor deze regels met frissche aandacht
stelt, vindt er altijd nieuwe schoonheid in.
W,E Z U l N l G
WIL ZIJN MOET EEN
FABRIKAAT KOOPEN DAT
DEGELIJK
DUS: IS
Wie in het nieuwe jaar zoekt naar zijn levensrcgel,
zal terecht kunnen in de schatkamer der oude wijsheid,
die in spreuk en spreekwoord neergeslagen is. Het
nieuwe jaar wordt nieuw, als wij het oude, dat wij
meenamen, tot nieuwen levensregel en nieuw levens
goed gebruiken. Voor hen, die twijfelen aan hun
arbeid en onze cultuur, kan 't goed zijn, zich in cultuur
philosophie te verdiepen.
Als ze eerst onderduiken in de stof en daarna
zelfbezinnende weer boven komen, zullen ze minder
moeite hebben om den vasten regel te erkennen en te
aanvaarden.
HOOFIEN'S ROOMBOTER
WORDT SPECIAAL BEREID