Historisch Archief 1877-1940
ZATERDAG 9 JANUARI 1926
Onder Hoofdredactie van G. W. KERNRAMP
Redacteurent H, Brugmans, Top Naeff en G. Nolst Trenité. Secretaris der
UITGAVE t N. V. DE GROENE AMSTERDAMMER
Prijs per jaargang f 10.?bij vooruitbetaling. Per No. 25 cent Advertentiën f 0.75 p. Regel Dispositiekosten 20 Cent
REDACTIE EN ADMINISTRATIE» KEIZERSGRACHT 333 AMSTERDAM
WATERSNOOD
In heel West-Europa hebben de menschen overlast
van het water; maar het meest in de lage landen
bi der see", in Nederland.
En geen wonder. Ons land is voor een groot deel
het aanslibsel van de rivieren, die erin uitmonden;
het dankt er dus zijn bestaan aan. Maar de bewoners
van deze alluviale streken hebben ook sinds eeuwen
reeds strijd moeten voeren tegen het water: niet
alleen tegen de zee, maar vooral tegen de rivieren
en de binnenwateren, bij ijsgang en bij overvloedigen
regenval en toevoer van water uit de bovenlanden.
Want het kleine Nederland is het doorgangsland
voor al het water, dat uit een groot deel van
WestEuropa den weg naar de zee zoekt. Als je de kaart
eens opslaat en je ziet, welke landen hun water
moeten afvoeren langs de Maas en den Rijn en hun
zijrivieren: een groot stuk van Zwitserland,
WestDuitschland, het N. O. van Frankrijk en een deel van
België, dan besef je pas, hoeveel water er eiken dag
ongemerkt door je land heenstroomt.
Ongemerkt. In gewone tijden denkt niemand er
aan. Als je des zomers van Utrecht naar den Bosch
spoort en de groote rivieren passeert, stroomen ze
netjes en bescheiden door de zomerbedding; daar
buiten liggen de uiterwaarden en in de verte zie je
pas de hooge dijken; die hebben dan vrijaf en liggen
rustig te slapen. Alleen in het voorjaar, wanneer de
sneeuw, op de hooge bergen begint te smelten en er
veel regen valt, ziet het tooneel er anders uit; dan
merk je niets meer van de uiterwaarden en staat het
water soms van dijk tot dijk; dan kijk je ook eens in
de krant of er van boven" nog meer was wordt ge
meld, en denk je er even aan, dat een groot stuk van
je land lager ligt dan de rivieren en dat je veiligheid
afhangt van de hechtheid der borstweringen, die je
tegen het water beschermen.
Maar dit jaar is het water vroeger dan ooit komen
opzetten. We weten allemaal door welke buitenge
wone omstandigheden: door den abnormalen hoogen
regenval in de maand December, die de Maas zoo
deed rijzen; door de niet minder ongewone hooge
temperatuur in de laatste helft van die maand, waar
door in het gebergte de sneeuw zelfs smolt op plaatsen,
waar zij anders in dien tijd nog voeten hoog ligt,
zoodat de Rijn een geweldigen toevoer kreeg; door
de aanhoudende winden uit westelijke richting, die
het afstroomen naar zee belemmerden.
Een groot stuk van onze lage landen stond al dras,
voordat we nog aan watersnood" dachten. Ver
scheiden polders konden het overvloedige regenwater
niet loozen, omdat in de boezems, waarop ze anders
uitmaalden, het peil al zoo hoog was gerezen, dat er
niets meer bij kon.
Zoo heeft de hooge stand van de Vecht veroorzaakt,
dat een groot stuk van de provincie Utrecht onder
water lag; wie in de laatste weken van Amsterdam
over Nieuwersluis naar Utrecht is gereisd, heeft zich
daarvan kunnen overtuigen. En de Vecht bleef zoo
hoog, omdat het water, door den hoogen stand van
de Zuiderzee, niet bij Muiden kon afstroomen.
Gisteren zei iemand in den trein tegen me: het is
maar goed, meneer, dat ze de Zuiderzee nog niet
drooggemaakt hebben, anders hadden we nog meer
last om het water kwijt te raken". Toen ik hem zei,
dat ik dacht dat hij zich vergiste, keken alle passa
giers me aan, of ik niet goed snik was; volgens het
algemeen gevoelen was de Zuiderzee een reservoir,
dat we niet konden missen.
Als ik toen het artikel al had gelezen, dat ingenieur
Mussert in het Utr. Dagblad heeft geschreven, zou
ik me maar vermoedelijk zonder succes op dezen
deskundige hebben kunnen beroepen; hij noemt de
Zuiderzee juist de oorzaak van den overlast, dien een
deel van Utrecht, Friesland en Overijsel nu onder
vinden; volgens hem zal de droogmaking van de
Zuiderzee den waterstaatkundigen toestand in het
hart van ons land vrijwel afdoende verbeteren; als
het IJ-meer nu reeds klaar geweest was, zou er heel
wat minder ongerief en schade zijn geleden.
Maar zoolang er bij de rivieren nog geen gevaar was,
trokken de meeste Nederlanders zich van den toestand
in het polderland weinig aan; voor hen begon ,,de
watersnood" pas, toen de Maas en de Waal en de Lek
tot een ongekend hoog peil rezen en er dijkbreuken
voorvielen en dorpen overstroomden en menschen
in nood verkeerden.
Eerst in het begin van deze maand is het ons plot
seling weer duidelijk geworden, welk gevaar het voor
ons land kan aanbrengen, dat het doortocht moet
verleenen aan al het water, dat Rijn en Maas aan
voeren; eerst nu weer dringt het tot ons door, welk
een geweldige kracht dat gestadig zwellende water
uitoefent, dat perst tegen de dijken en er doorheen
sijpelt en opwelt uit de daarachter gelegen landen;
eerst nu vragen we ons met bezorgdheid af, of de dam,
dien menschenhanden hebben opgeworpen om de
natuurkracht te keeren, stevig genoeg zal blijken om
ons te beschermen.
Wie denkt er anders in Utrecht aan den Lekdijk?
Maar nu weten we, dat het van de sterkte van dien
dijk zal afhangen, of een groot stuk van Utrecht en
Holland zal onderloopen en het water tot voor Am
sterdam komt.
En nu krijgen zulke dingen als: dijkgraaf en
heemraad en polderbestuur en waterschappen opeens
beteekenis. De lezers van de Groene, die, evenals ik,
genoten hebben van het verhaal van Herman de Man,
Het wassende water", dat het vorige jaar als feuil
leton in dit weekblad heeft gestaan en sedert ook als
boek is verschenen, zijn wel vertrouwd met heem
raden en waterschappen; deze begaafde auteur kent
het polderland als maar weinigen, kent ook de men
schen, die er wonen, en hun zorgen en angsten bij
ijsgang van den Lek maar voor hoevelen is alles,
wat op polderbestuur en dijkwezen betrekking heeft,
een nevelachtig begrip !
Maar nu niet meer: ze weten nu, wat de dijkwacht
heeft te doen, en hoe men daar dag en nacht in de
weer is om het gevaar te verkennen en de zwakke
plekken nog zooveel mogelijk te versterken.
Zoolang het gevaar nog dreigt, is de eenige taak:
zich zoo goed mogelijk te weer te stellen, en tevens
hulp te verleenen aan allen, die in gevaar verkeeren
of de vlucht hebben moeten nemen voor het wassende
water.
Wanneer, naar wij allen hopen, straks de nood is
geweken en over ecnigen tijd het ondergeloopen land
weer droog ligt, zal het pas blijken, hoeveel schade
er is geleden en hoeveel er zal moeten worden hersteld.
Dan zal het ook de tijd zijn. maatregelen te
beINHOUD:
1. Watersnood, door Prof. Dr. G. W. Kernkamp
2. Eenige nuchtere cijfers, door Dr. W. van
Ravesteyn
3. De uiterste noodzaak", door Joh. Braakensick
Onevenredige belastingheffing, door G. de Clercq
4. Watersnooden in den loop der eeuwen, door
J. Schuitcmaker Czn
5. Spreekzaal, door Mr. G. J. van Deventer
(ï. Bijkomstigheden, door Annie Salomons
7. Natuurbescherming in Engeland, door Dr. Jac.
P. Tnijsse
8. Colijn terug?, door L. J. Jordaan Het onbe
wuste en de Kunst, door Julitis de Boer
9. Boekbesprekingen, door Ir. L. J. M. Feber,
Kapt. |. G. Sinia en Herman Middendorp
11. Voor Vrouwen, redactrice Elis. M. Rogge.
12. Dramatische Kroniek door Top Naeff
13. De Watersnood, door George van Raemdonck
Schilderkunstkroniek, door A. Plasschacrt
Boekbespreking, door Herman Middendorp
15. De Filmenquête van De Stem", door Dirk
Gister
17. The Call of ducation, d. M. J. A. Koeleman
Een slechte vertaling, door L. Leclercq
19. Op den Econ. Uitkijk, door Jhr. Mr. H. Smissacrt
Dierstudie, door H. Verstijnen
20. Bioscopy, door L. J. Jordaan
21. Indische glimwormpjes, door H, Veers'jma
Onze Koloniën, door j. G. Sinia
22. Charivaria, door Charivarius Het Nachtboek
van Alida Zevenboom Uit het kladschrift
van Jantje
23. Werclddroom, door Dr. W. van Beminden;
tcekeningen door Is. van Mens
24. Rijm, door Kumgra Nosalis Mijn film, door
L. Problemen Telefoongesprekken, door
Cel 2
Bijvoegsel: De Watersnood, teekening door Joh.
Braakensiek.
ramen om, zoo mogelijk, een herhaling van de ramp
te voorkomen.
Reeds nu gaan er stemmen op, die klagen «ver te
weinig voorzorg, over gebrek aan samenwerking
tusschen polderbestuur, over strijd van belangen, waar
door de noodige afweer tegen het water wordt ver
zwakt. Met name wordt de onvoldoende staat der
Maasdijken toegeschreven aan te geringe activiteit
van den Rijkswaterstaat te recht of ten onrechte,
dit kunnen wij niet bcoordeelen.
Volgens een correspondent van het Handelsblad,
die zijn licht te bevoegder plaatse" heeft ontstoken,
heeft de Staat alleen te zorgen voor de zomerbedding
der rivieren; de uiterwaarden en de dijken zijn eigen
dom van de naastgelegen polders; de verantwoorde
lijkheid voor den toestand der dijken rust uitsluitend
op de polderbesturen, die een bijna onbeperkte vrij
heid van handelen genieten.
In het zoo straks door mij aangehaalde artikel
schrijft de ingenieur Mussert echter: de dijken staan
niet rechtstreeks onder beheer van den Rijkswater
staat, maar van de waterschappen; het oppertoezicht
wordt uitgeoefend door het Rijk; volgens het be
staande stelsel had de Regeering den
waterschapsbesturen kunnen gelasten, de dijken te versterken".
Hoe dit zij voor het naaste oogcnblik is de taak
alleen: met man en macht den waterwolf te keeren.
Maar dan zal zeer zeker ook de vraag onder de
oogen moeten worden gezien, of het algemeen belang
eischt, dat de dwingende macht van den Staat ten
opzichte van de polderbesturen zich duet gelden.
KERNKAMP