Historisch Archief 1877-1940
No. 2536
DE GROENE,AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
13
DE WATERSNOOD
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door George van Raemdonck
Kunstzaal VAN LIER
naast het Postkantoor ta Laron (N.-H.)
ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST
SCHILDERIJEN NEGERPLASTIEK
Dagelijks ook des Zondags geopend
HELP!
SCHILDERKUNST-KRONIEK
door A. PLASSCHAERT
KERST-KRIBBEN, EEN GEGEVEN VOOR BEELD
HOUWERS. Hier en daar zaagt en ziet ge in een
boekEhandel of elders een kerstkribbe. Ik zal me weerhouden
van kritiek, voorloopig, op zulke kribben, maar wat
een bekorend artikel (voor den schrijver bekorend)
zou niet over zulke kribben zijn te schrijven ! Ik zal
echter dat artikel nu niet schrijven, maar me zelf
voorstellen, wat zulk een kribbe kan zijn, zoo de
beeldhouwer wel begrepen heeft, wat er van te maken
is. Een Kerstkribbe kan even goed nu gemaakt worden
als vroeger, en beter dan een tijd geleden. Waarom
toch? Wanneer ge ziet, dat schilders, verschillend van
'Wezen, als Toorop, van Konijnenburg, Sluyters en
Nicolas zich gezet hebben tot de vertolking van den
?dooden, of gekruisten of Wild-triompheerenden
?Christus waarom zouden de beeldhouwers zich
?niet even goed kunnen opmaken tot de teederheid
van het pas-geboren kind, in den stal, met de beesten,
met de zingende engelen, met de sterke ster boven
't dak, met de landelijke eenzaamheid om de gansene
geboorte heen, en met den praal der Koningen,
needrig geworden vóór dit kleine kind? Waarom
?zouden zij dat niet kunnen? Rilke kon het in verzen;
-zij moeten het toch kunnen in hout, en bekleed, met
arme en rijke stoffen, zooals ge die nog vergeten op de
plaats, in kleine dorpswinkels vindt want deze
geboorte hield hetzelfde inalsalle geboorten,evengoed
als de Christus in zich symboliseert alle tragische
levens met een eindelijk loon. En wat kan er niet
?door de beeldhouwers gegeven worden in zulke
kribben'! alles is er. Er is het kleine kind, en het weet
niet wat het wacht; er is de stille moeder, wat mat
nog van het baren; er is de verbaasde vader; er zijn
<le os en de ezel (het rijk der dieren, in zijn onder
worpenheid aan den mensen gesymboliseerd) er is de
vreugde der eenvoudigen, in de herders tot beeld
geworden (en wij allen zijn ook die eenvoudigen bij
dat pasgeboren kind), er is het gezang der engelen
(de muzieken van den geest, die beginnen te klinken
over den nachtlijken akker), er zijn de drie koningen,
needrig, needrig vóór het mogelijk komend groote
lijden, en mild om de hulpeloosheid, en
overdadiggenereus, met flonkersteenen en met dure reuken,
voor wat toch komen kan uit ieder kind, dat altijd
(wie propheteert hier?) grooter kan zijn, dieper wel
of feller, dan alles wat te voren werd geboren !
En zijn we tegenwoordig niet tragisch genoeg en niet
teeder genoeg, en niet met voldoende eenvoud soms,
om dat alles juist te kunnen gevoelen; zijn wij
eigentlijk niet opnieuw in staat dat te maken en waarom
zou het dan niet worden gemaakt?
ADAMSE IN PICTURA. Als algemeene opmerking
zoudt ge over het werk van dezen sympathieken
mensch Adamse moeten schrijven: wat meer accent;
hier en daar een heftigheid ! Want natuurlijk is de
toewijding, en die vindt ge hier, te prijzen, maar meer
is nog noodig, dat het werk in een schok toch geeft
van het levende, hoe verstild dat levende ook moge
ondervonden zijn ! Want is het verstild ondervonden,
dan moet het (denk aan Vermeer) den harftpraal der
innigheid hebben, en is het niet zóó ondervonden,
dan moet het 't gevoel geven als zou, even, een gebaar
van den hartstocht uit willen varen van uit het
stille en geduldig-neergeschrevene ! Dat moet hier
komen !
VAN MASTENBROEK, bij KLEYKAMP. Bij Van
Mastenbroek moet ge altijd, voorzichtig en met vele
voorzorgen, uitzien om het persoonlijke te vinden.
Dat is niet in de te vlotte schilderijen, waarin de
herinnering aan Jacob Maris' stadsgezicht sterk
aanwezig is, maar waar de klank der kleuren werd
onzuiver. Het is in enkele schilderijen en schilderijtjes
als in de huizen aan het water (3), in bij Gorkum(13),
in Tegen den avond te Warmond (45) en in sommige
der havengezichten, waarin iets ervaren werd van de
groote bezigheid van Rotterdam. In deze werken is
het stelselmatige en oppervlakkige genoeg gemeden,
om niet rebelsch te worden tegen de anders licht
zinnige vaardigheid.
BOEKBESPREKING
A. T' SERSTEVENS, De verliefde vagebond. Vert.
d. Alice van Nahuijs. Amsterdam z.j. Em.
Querido.
Dit is heelemaal geen boek om er een lange en
zwaarwichtige beschouwing over te schrijven. Het
verhaal is er te speelsch en te luchtig voor. De inhoud
van het boek heeft eigenlijk niet eens zoo buiten
gewoon veel om het lijf, en het vrij abrupte einde,
even teleurstellend, wijst ook niet op meesterschap
van samenstelling, maar de heele behandeling is zco
onweerstaanbaar aantrekkelijk, zeo teeder-humoris
tisch, zoo zoet-weemoedigen tegelijk zoo fijn-komisch,
dat men, wat er aan mag mankeeren, graag cadeau
geeft, uit dankbaarheid voor Wat het boek geeft.
Het begin is direct kostelijk. Baccio Cardi,de dichter
lijke geleerde, tegenover zijn uitgever: ze zijn bezig
met het opmaken van het contract voor een boek,
dat Baccio schrijven zal, en terwijl de uitgever rekent
en redeneert, kijkt Baccio naar een blonde vrouw in
het door de zon verlichte venster aan d' overkant
Dan volgt de zwerftocht van Baccio door Italië.
Hij trekt van stad tot stad, van vrouw tot vrouw,
met zijn schuchterheden en zijn verlangens, zijn
ellende en zijn zaligheden. Hij zal een boek schrijven
over de geschiedenis van den ouden Italiaanschen
adel, en hij moet daarvoor in verschillende steden de
bibliotheken raadplegen. Maar hij behoort tot een
slag van menschen, die moeizaam tot werken komen,
ook zonder dat men ze nu juist voor luiaards zou
mogen uitschelden; menschen die den droom meer
beminnen dan de daad.
Wat meer te zeggen van dit alleraardigste boekje....
Men moet het zelf maar lezen, om er de bekoring van
te ondergaan. Het Nederlandsch van de vertaalster
is zoo soepel en zuiver, dat het origineel moeilijk nóg
mooier kan zijn.
STEFAN ZWEIG. De oogen van den eeuwigen
broeder. Vert. uit het Duitsch d. Reinier P.
Sterkenburg. Huis ter Heide 1925. Uitg. Mij.
De Tijdstroom".
Deze merkwaardige en boeiende vertelling is
gebaseerd op de volgende teksten ui t de Bhagavadgita,
die er als motto boven staan:
Niet door 't ontwijken elker daad wordt
waarlijk men van doen bevrijd,
Nooit kan men vrij van alle doen ook voor
n oogenblik slechts zijn.
(3e zang).
Wat is dan daad? Wat is niet-doen?
Dat is 't wat wijzen vaak verwart.
Want aanmerken moet men de daad,
aanmerken ongeoorloofd doen.
En aanmerken het niet-doen ook daads
wezen is als d' afgrond diep.
(4e zang).
Het verhaal speelt in Indië, ,,in de jaren, eer nog de
verheven Buddha op aarde verwijlde en de verlichting
der kennis zijn dienaren ingoot". Het gegeven van
een man, die vrijwillig afstand doet van macht en
aardschen rijkdom, om in armoede en eenzaamheid
de volkomenste verwezenlijking van zijn persoonlijk
heid te beproeven, is stellig'allerminst nieuw, en
verschillende motieven uit deze vertelling zijn zoowel
in de Indische litteratuur zelf als in sommige moderne
verhalen die van Paul Dahlke bijv. ook te vinden.
Maar het bijzondere van dit boekje is de precieze
illustratie van boven-aangehaalde teksten: dat het
wezen van de daad diep is als de afgrond; dat het
nalaten van een daad, een daad op zich-zelf is; dat
bijgevolg niemand zich van de daad bevrijden kan.
Virata, de man van deze vertelling, ondervindt dat,
Wanneer hij, voorheen de gunsteling van den koning
en de opperste rechter van het land, zich als kluizenaar
in het woud teruggetrokken heeft. Verscheidene tot
inzicht gekomen menschen volgen zijn voorbeeld, en
onder hen is er een, die zijn vrouw en kinderen in
armoede achterlaat. Als Virata tegenover deze vrouw
komt te staan, verwijt ze hem met de bitterste woor
den, dat hij de oorzaak is van den dood ha re r kinderen,
die nadat hun vader hen verlaten had, van ontbering
gestorven zijn. Dan begrijpt Virata, dat het onmoge
lijk is, de daad te ontvlieden, en hij kiest de daad, die
hem het hoogste lijkt: de daad der dienstbaarheid.
Stefan Zweig, die met zijn novelle Dwang (ook bij
ons vertaald) al blijk gaf van zijn merkwaardig talent,
toont in dit boekje opnieuw een opmerkelijk kunste
naarschap. De vertaling, over het geheel vlot, is hier
en daar wat stootend, wat haperend, zoo, dat de taal
moeizaam rhythmeert. Misschien heeft de heer Ster
kenburg al te nauwe aansluiting gezocht bij het
origineel.
HERMAN MIDDENDORP