Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2536
EENIGE NUCHTERE CIJFERS
door Dr, W. VAN RAVENSTEYN
Kort na het uitbreken van de regeeringsqrisis
Kielden de heeren Albarda en Stenhuis redevoe
ringen, waarin zij, ieder op zijne Wijze, hun bereid
willigheid 'demonstreerden om aan de vorming
van een Kabinet medewerking te verleenen.
Ieder op zijne Wijze, zeggen wij. Want het is nu
eenmaal een feit, dat ieder vogeltje zingt, zooals
het gebekt is. En ook degenen, die niet bepaald
thuis zijri in de arbeidersbeweging, hebben in de
laatste jaren genoeg van het gerucht kunnen
vernemen, dat de nog jonge en gaarne ietwat
druk-doehde leider van de sterkste vakbeweging
in ons land verwekt, om te weten, dat er tusschen
den toon van beide heeren nogal eenig verschil
bestaat.
Wij laten dat verschil in toon en manieren, als
Weinig ter zake doende, verder onbesproken.
Maar het lijkt ons Wel de moeite Waard, er in
verband met eenige pas verschenen cijfers, op te
wijzen, dat ondanks de vele en luide woorden, die
de heer Stenhuis in de laatste paar jaar omtrent de
overheerschende positie, die de vakbeweging
d.w.z. zijn vakbeweging in den strijd der
Nederlandsche,arbeidersklasse eigenlijk behoorde in.te
nemen, heeft gesproken woorden, die zich vooral
bewogen hebben om het door hem geopperde denk
beeld van de Partij van den Arbeid hij op 19 Nov.
in den Haag, met den parlementairen leider der
S. D. A. P, sprekend, precies, even geneigd bleek
als deze em aan een gemengde
burgerlijk-sociajistische regeering zijn steun e^ medewerking te ver
leenen.
;Zeker, ook toij deze gelegenheid Was er tusschen
de beide heeren weereen zeker,een in vele opzichten
zelfs belangrijk, verschil in temperament en ....
tempo waar te nemen. Terwijl de heer Albarda,
opvolger.yan Troelstra, die sinds den jare 1918
reeds zijn-politiek zuiver en onverhuld richtte op
het ministerialisme", de politiek van dengrooten
leider trouw voortzette en dus zijn volle
bereidvaardigheid uitsprak om, zonder verwijl, mee te
-Werken aan de vorming van wat men dan een
r?democratische" regeering gelieft te noemen, waar
voor hij den tijd reeds gekomen achtte, liet de heer
.Stenhuis zich sceptischer uit.
Hij, voor zich, Stenhuis, achtte de Worsteling
om de democratie nog niet geëindigd.
-?Men moet er_reken'ng mee houden", zoo ging
hij' volgens het verslag-in een der groote bladen
voort, dat na deze crisis nog geen democratische
regeering komt ea dat de reactie nog zal worden
vo( rtgezet. Op dit oogenblik zijn de voorwaarden
nog niet aanwezig voor een democratische regee
ring, gesteund door de moderne en katholieke vak
bewegingen. Eerste voorwaarde daarvoor zou zijn,
dat de katholieke vakbeweging een klaar en wel
bewust democratische beweging is. Ware dit zoo
geweest, dan zou een Kortenhorst in de Kamer
onmogelijk zijn geweest. Een democratisch bewind
moet ook niet in de sferen van de politiek alleen
gevestigd zijn, maar op den vasten bodem staan
van samenwerking van de beide machten van het
proletariaat. In een tijd van overgang, waarin het
gaat om den ondergang of den opgang, zal de vak
beweging haar groepsegoïsme moeten laten varen
en haar macht in de schaal werpen in het algemeen
belang".
De heer Stenhuis men ziet het achtte reeds
den 19 Nov. de kans op het ook door hem begeerde
democratische" kabinet, gering, ja afwezig. Maar
principieel is er tusschen hem en den heer Albarda,
ten opzichte van de begeerlijkheid en
wenschelijkheid van "zulk een regeering geen verschil. En den
in de geschiedenis der arbeidersbeweging eenigszins
ervarene kan het niet anders dan treffen, wanneer
hij bedenkt, hoe-, veel meer nog dan in de S. D. A.
P., in de. moderne" Vakbeweging de ideeën in
dit opzicht in de laatste 10 jaar zijn gemarcheerd.
Men herinnere zich slechts het buitengewone con
gres, dat de S. D. A. P. in den jare 1913 te Zwolle
hield, na het bekende aanbod van Dr. Bos aan
Mr. Troelstra.,Op dat congres immers speelde het
verzet de.r leiding Van het N. V. V. om de partij
aan den ministerieelen lijmstok te zien hangen, de
groote, de beslissende rol. Het N. V. V. was
toenmaals, kort gezegd, nog niet ministerialistisch; het
is het in de laatste 10 jaar geworden en misleidend
is de indruk, dien men in de laatste paar jaar zoo
vaak heeft trachten te wekken, alsof Stenhuis
revolutionnair" zou zijn in tegenstelling tot de
meer gematigde" figuren der Arbeiderspartij,
de Vliegen's, Schaper's, Albarda's enz. Het ver
schil is slechts, dat de heer Stenhuis, als leider eener
groote vakbewegingsorganis'atie, nog met andere
factoren rekening heeft te houden dan de parle
mentaire leiders, die zich op hun terrein hebben
gespecialiseerd.
De heer Stenhuis is diep doordrongen van de
macht,'die achter hem staat. Zijn psychologie is
van dien aard, dat hij, juist omdat hij
vakvereenigingsleider is,een neiging heeft om zijn
collega'spartijgenooten, die niets" dan politici zijn, met
een zekere geringschatting aan te kijken. Hij, de
vakvereenigingsman, is immers degene, die de
massa's" om zoo te zeggen voortdurend ge
mobiliseerd weet, gereed om, in theorie, ieder
oogenblik op te marcheeren en slag te leveren.
Welk een verschil met den
slechts-parlementairpolitieker leider, die eens in de 4 jaar groote ma
noeuvres kan houden ! En dit besef klonk ook weer
zeer duidelijk-uit de woorden, boven geciteerd, die
hij bij gelegenheid van de regeeringscrisis sprak
over de taak, die de vakbeweging ten opzichte van
een te hopen en te verwachten democratisch"
bewind zal moeten innemen.
Maar is de heer Stenhuis er zich ook geheel van
bewust, dat het met de macht, de werkelijke
macht der vakbeweging in ons land, ondanks weïke
dikke Woorden ook, nu niet bepaald zoo fraai staat
geschapen?
En-heef t hij goede gronden voor zijn hoop, dat
binnen afzienbaren tijd de moderne en de katho
lieke vakorganisaties samen als verbondenen op
trekkend, de rol zullen kunnen vervullen, die hij
noodig en onmisbaar acht voor het werkelijk
functioneeren van een democratisch" bewind?
Ziedaar een paar vragen, waarop de jongste
cijfers omtrent den omvang der vakbeweging in
ons land, zooals die pas weer zijn gepubliceerd,
eenig licht kunnen werpen.
Wat treft in de eerste plaats bij een beschouwing
dier cijfers? Dat de achteruitgang, dien het aantal
bij vakorganisaties aangeslotenen sinds verscheide
ne jaren vertoont, ook over het jaar 1924 nog heeft
voortgeduurd, zij het ook dat de daling geringer is
gewordeji.
Bédroeftfèze in 1923 nog 56.000 leden van alle
georganiseerden, d.w.z. bijna 10%, in 1924 is
zij verminderd tot 20.000. Ja, het aantal georgani
seerden, aangesloten bij de een of andere vakcen
trale in 't geheel nagenoeg 80 % uitmakend van
alle georganiseerden ? Was op l Jan. 1925 zelfs
Weer iets toegenomen, voor 't eerst na jaren, name
lijk met 2000.
Edoch: dit vond zijn oorzaak alleen in de stich
ting eener 7de, zegge en schrijve zevende Vak
centrale, het Verbond van Hoofdarbeiders (V.V.H.)
dat 16.000 georganiseerden onttrok aan de groep
der niet-aangeslotenen.
Zoodat, als men deze 16.000 niet in aanmerking
neemt, het aantal der bij een der richtingen in de
Nederlandsche vakbeweging aangeslotenen ook in
1924 nog is gedaald en dat de schijnbare geringe
stijging van dit aantal slechts te danken is aan....
een nog verder doorwerken van het proces der
versplintering, der richtingsverdeeldheid.
Op l Jan. 1925 waren nog slechts 387.000
arbeiders aangesloten bij een vakcentrale, d.w.z.
Werkelijk georganiseerd. En met dit getal is de
Nederlandsche vakbeweging numeriek feitelijk
teruggevallen tot de kracht der vakbeweging in
1919, toen het totaal aantal aangeslotenen bij een
vakcentrale 373.000 bedroeg. Men moet hierbij
natuurlijk den aanwas der bevolking en van het
totaal aantal arbeiders in aanmerking nemen.
Het N. V. V., de sterkste vakcentrale, wat aantal
en beteekenis betreft, telde op ,1 Jan. 1925 zelfs
absoluut minder leden dan op l Jan. 1919, namelijk
184.500 tegen 190.950.
Wanneer men in aanmerking neemt, dat volgens
de jongste beroepstelling, van het jaar 1920, het
toenmalig aantal loonarbeiders, aangestelden enz.,
kortom arbeidenden in industrie, landbouw, open
bare diensten enz., die als leden eener vakorgani
satie in aanmerking komen, bijna 2 millioen
per- sonen bedroeg (1.971.000) en dat sinds 1920 dit
aantal natuurlijk is toegenomen, dan leert een
eenvoudige berekening, dat in 1920 in
vakvereenigingen, alle vakvereenigingen, georganiseerd
waren ± 34 % der abeiders en in 1925 nog slechts
minder dan 25 %.
In bij een Vakcentrale aangesloten organisaties,
dus bij een werkelijke vakvereeniging echter nog
geen 19%, waarschijnlijk hoogstens 18%.
Men kan voorwaar niet zeggen, dat dit ver
heugende cijfers zijn, die een indruk geven van
groote numerieke kracht, vooral wanneer men dan
bedenkt, dat die 18 % werkelijk georganiseerden
verdeeld zijn over 7 richtingen", die, men mag wel
zeggen, nooit, op ne lijn van actie en strijd zijn
te vereenigen. Te minder, daar van deze 18 %
slechts de helft (ongeveer 200.000) georganiseerd
zijn in vakvereenigingen die, althans theoretisch,
op den bodem van den klassenstrijd staan (N.V.V.
184.500, N.A.S. 13.750, N.S.V. 7300).
De heer Stenhuis en de leiders van het N. V. V.
zouden, indien zij de cijfers helder en zonder
vooringenomenheid wilden beschouwen, inzonder
heid ook over een langer tijdvak dan over de
afgeloopen 5 jaar, die een periode van daling
vertoonen na den geweldigen opbloei van 1914 tot
1920, daaruit nog andere, wellicht leerzame con
clusies kunnen scheppen. Ook ten opzichte van de
voor hen zoo brandende kwestie of in de naaste
toekomst een verbond, een strijdverbond met de ka
tholieke vakbeweging mogelijk en waarschijnlijk is.
Zij zouden dan b.v. hierop kunnen letten.
Over het 10-jarig tijdvak 1914 tot 1924 steeg
frfjj^^^r' V^. ^
Kersen
Pralines i
M:'-j
Bijzonder, frissch^t
aangename smae
(en daalde daarop Weer, maar met als eindresultaat
de hier volgende cijfers) het aantal aangeslotenen
bij de 5 reeds langer bestaande richtingen in de
vakbeweging, namelijk N. V. V.,
Roomsch-Katholiek V.,Christ. Nat. V.,A. N. V. (zoogen, neutralen)
en N.A.S. (syndicalisten) resp. van: 84.300 op
180.300, 29.000 op 98.050, 11.000 op 53.300, 3900
op 32.200, 9700 op 13.750.
Een blik op de cijfers dezer tienjarige periode,
met haar voor allen gelijk tip en down, leert, dat
in dien tijd zeker het N. V. V., wat getal aangaat,
niet het meest in macht is toegenomen, en een
nadere beschouwing der cijfers zou ook leeren,
niet het stabielste is.
Immers terwijl het N. V. V. in deze periode
gegroeid is met circa 120%, is het R. K-V.
toegenomen met meer dan 200%, het C. N. V.
met meer dan 300 %, het A. N. V. zelfs nog meer !
De geringste toeneming vertoont, na een zeer
snelle stijging tot 1920, de revolutionnaire" vak
centrale, het N. A. S .
Onmiskenbaar echter blijkt uit deze cijfers, dat
-de machtspositie der confessioneele en zeker ook
der Katholieke vakbeweging in de 10 jaar,
verloopen sinds het uitbreken van den oorlog, ten
opzichte van de moderne, de sociaal-democrati
sche vakbeweging, zeker niet is gedaald, integen
deel gestegen is, wanneer men aan cijfers en zij
beteekenen iets op het gebied der vakbeweging !
de waarde mag hechten, die ook de leiders van het
N. V. V. er normaliter aan verbinden. En, zonder
?ons met verdere conclusies op te houden of een
van de vele commentaren ten beste te geven, die
zich aan deze en andere cijfers zoo gemakkelijk
zouden laten vastknoopen, willen wij volstaan met
de opmerking dat er in de ontwikkeling der Neder
landsche vakbeweging tot op 't huidige oogenblik
geen enkele aanwijzing ligt voor de hoop, door
Stenhuis en zijn medebestuurders blijkbaar ge
koesterd, dat het binnen afzienbaren tijd zou
gelukken de Katholieke, speciaal en alleen de
Katholieke vakbeweging als een bondgenoot en
in hun gedachtengang tevens als een soort
bijWagen van de moderne te verkrijgen.
Het tegendeel is eer waar.
De leiders derconfessioneele vakbeweging vinden
in den huldigen toestand van machteloosheid
door verdeeldheid der vakbeweging blijkbaar toch
nog een volkomen bevredigend veld voor relatieve
machtsversterking. En wie gelooft dan dat zij
pour les beaux yeux, zelfs van een Stenhuis, die
machtspositie zouden willen ruilen voor een samen
gaan met hen, die hen steeds als verraders van de
zaak der arbeiders hebben uitgekreten?
AAN DE INZENDERS
Brieven en bijdragen bestemd voor het redac
tioneel gedeelte moeten worden geadresseerd aan
het secretariaat der redactie, Keizersgracht 333,
Amsterdam, zonder vermelding van persoons
namen.
Brieven voor den hoofdredacteur moeten even
eens aan bovenstaand adres worden gezonden.
Alle stukken de administratie betreffende te
richten aan de N. V. De Groene Amsterdammer",
Keizersgracht 333, Amsterdam.
Koninklijk) Meubellianspori-Maatschapp
DE GRUYTER &Oo.
DEN HAAQ
AMSTERDAM ARNHEM
Verhuizingen per Auto-Trein