De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 9 januari pagina 2

9 januari 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2536 EENIGE NUCHTERE CIJFERS door Dr, W. VAN RAVENSTEYN Kort na het uitbreken van de regeeringsqrisis Kielden de heeren Albarda en Stenhuis redevoe ringen, waarin zij, ieder op zijne Wijze, hun bereid willigheid 'demonstreerden om aan de vorming van een Kabinet medewerking te verleenen. Ieder op zijne Wijze, zeggen wij. Want het is nu eenmaal een feit, dat ieder vogeltje zingt, zooals het gebekt is. En ook degenen, die niet bepaald thuis zijri in de arbeidersbeweging, hebben in de laatste jaren genoeg van het gerucht kunnen vernemen, dat de nog jonge en gaarne ietwat druk-doehde leider van de sterkste vakbeweging in ons land verwekt, om te weten, dat er tusschen den toon van beide heeren nogal eenig verschil bestaat. Wij laten dat verschil in toon en manieren, als Weinig ter zake doende, verder onbesproken. Maar het lijkt ons Wel de moeite Waard, er in verband met eenige pas verschenen cijfers, op te wijzen, dat ondanks de vele en luide woorden, die de heer Stenhuis in de laatste paar jaar omtrent de overheerschende positie, die de vakbeweging d.w.z. zijn vakbeweging in den strijd der Nederlandsche,arbeidersklasse eigenlijk behoorde in.te nemen, heeft gesproken woorden, die zich vooral bewogen hebben om het door hem geopperde denk beeld van de Partij van den Arbeid hij op 19 Nov. in den Haag, met den parlementairen leider der S. D. A. P, sprekend, precies, even geneigd bleek als deze em aan een gemengde burgerlijk-sociajistische regeering zijn steun e^ medewerking te ver leenen. ;Zeker, ook toij deze gelegenheid Was er tusschen de beide heeren weereen zeker,een in vele opzichten zelfs belangrijk, verschil in temperament en .... tempo waar te nemen. Terwijl de heer Albarda, opvolger.yan Troelstra, die sinds den jare 1918 reeds zijn-politiek zuiver en onverhuld richtte op het ministerialisme", de politiek van dengrooten leider trouw voortzette en dus zijn volle bereidvaardigheid uitsprak om, zonder verwijl, mee te -Werken aan de vorming van wat men dan een r?democratische" regeering gelieft te noemen, waar voor hij den tijd reeds gekomen achtte, liet de heer .Stenhuis zich sceptischer uit. Hij, voor zich, Stenhuis, achtte de Worsteling om de democratie nog niet geëindigd. -?Men moet er_reken'ng mee houden", zoo ging hij' volgens het verslag-in een der groote bladen voort, dat na deze crisis nog geen democratische regeering komt ea dat de reactie nog zal worden vo( rtgezet. Op dit oogenblik zijn de voorwaarden nog niet aanwezig voor een democratische regee ring, gesteund door de moderne en katholieke vak bewegingen. Eerste voorwaarde daarvoor zou zijn, dat de katholieke vakbeweging een klaar en wel bewust democratische beweging is. Ware dit zoo geweest, dan zou een Kortenhorst in de Kamer onmogelijk zijn geweest. Een democratisch bewind moet ook niet in de sferen van de politiek alleen gevestigd zijn, maar op den vasten bodem staan van samenwerking van de beide machten van het proletariaat. In een tijd van overgang, waarin het gaat om den ondergang of den opgang, zal de vak beweging haar groepsegoïsme moeten laten varen en haar macht in de schaal werpen in het algemeen belang". De heer Stenhuis men ziet het achtte reeds den 19 Nov. de kans op het ook door hem begeerde democratische" kabinet, gering, ja afwezig. Maar principieel is er tusschen hem en den heer Albarda, ten opzichte van de begeerlijkheid en wenschelijkheid van "zulk een regeering geen verschil. En den in de geschiedenis der arbeidersbeweging eenigszins ervarene kan het niet anders dan treffen, wanneer hij bedenkt, hoe-, veel meer nog dan in de S. D. A. P., in de. moderne" Vakbeweging de ideeën in dit opzicht in de laatste 10 jaar zijn gemarcheerd. Men herinnere zich slechts het buitengewone con gres, dat de S. D. A. P. in den jare 1913 te Zwolle hield, na het bekende aanbod van Dr. Bos aan Mr. Troelstra.,Op dat congres immers speelde het verzet de.r leiding Van het N. V. V. om de partij aan den ministerieelen lijmstok te zien hangen, de groote, de beslissende rol. Het N. V. V. was toenmaals, kort gezegd, nog niet ministerialistisch; het is het in de laatste 10 jaar geworden en misleidend is de indruk, dien men in de laatste paar jaar zoo vaak heeft trachten te wekken, alsof Stenhuis revolutionnair" zou zijn in tegenstelling tot de meer gematigde" figuren der Arbeiderspartij, de Vliegen's, Schaper's, Albarda's enz. Het ver schil is slechts, dat de heer Stenhuis, als leider eener groote vakbewegingsorganis'atie, nog met andere factoren rekening heeft te houden dan de parle mentaire leiders, die zich op hun terrein hebben gespecialiseerd. De heer Stenhuis is diep doordrongen van de macht,'die achter hem staat. Zijn psychologie is van dien aard, dat hij, juist omdat hij vakvereenigingsleider is,een neiging heeft om zijn collega'spartijgenooten, die niets" dan politici zijn, met een zekere geringschatting aan te kijken. Hij, de vakvereenigingsman, is immers degene, die de massa's" om zoo te zeggen voortdurend ge mobiliseerd weet, gereed om, in theorie, ieder oogenblik op te marcheeren en slag te leveren. Welk een verschil met den slechts-parlementairpolitieker leider, die eens in de 4 jaar groote ma noeuvres kan houden ! En dit besef klonk ook weer zeer duidelijk-uit de woorden, boven geciteerd, die hij bij gelegenheid van de regeeringscrisis sprak over de taak, die de vakbeweging ten opzichte van een te hopen en te verwachten democratisch" bewind zal moeten innemen. Maar is de heer Stenhuis er zich ook geheel van bewust, dat het met de macht, de werkelijke macht der vakbeweging in ons land, ondanks weïke dikke Woorden ook, nu niet bepaald zoo fraai staat geschapen? En-heef t hij goede gronden voor zijn hoop, dat binnen afzienbaren tijd de moderne en de katho lieke vakorganisaties samen als verbondenen op trekkend, de rol zullen kunnen vervullen, die hij noodig en onmisbaar acht voor het werkelijk functioneeren van een democratisch" bewind? Ziedaar een paar vragen, waarop de jongste cijfers omtrent den omvang der vakbeweging in ons land, zooals die pas weer zijn gepubliceerd, eenig licht kunnen werpen. Wat treft in de eerste plaats bij een beschouwing dier cijfers? Dat de achteruitgang, dien het aantal bij vakorganisaties aangeslotenen sinds verscheide ne jaren vertoont, ook over het jaar 1924 nog heeft voortgeduurd, zij het ook dat de daling geringer is gewordeji. Bédroeftfèze in 1923 nog 56.000 leden van alle georganiseerden, d.w.z. bijna 10%, in 1924 is zij verminderd tot 20.000. Ja, het aantal georgani seerden, aangesloten bij de een of andere vakcen trale in 't geheel nagenoeg 80 % uitmakend van alle georganiseerden ? Was op l Jan. 1925 zelfs Weer iets toegenomen, voor 't eerst na jaren, name lijk met 2000. Edoch: dit vond zijn oorzaak alleen in de stich ting eener 7de, zegge en schrijve zevende Vak centrale, het Verbond van Hoofdarbeiders (V.V.H.) dat 16.000 georganiseerden onttrok aan de groep der niet-aangeslotenen. Zoodat, als men deze 16.000 niet in aanmerking neemt, het aantal der bij een der richtingen in de Nederlandsche vakbeweging aangeslotenen ook in 1924 nog is gedaald en dat de schijnbare geringe stijging van dit aantal slechts te danken is aan.... een nog verder doorwerken van het proces der versplintering, der richtingsverdeeldheid. Op l Jan. 1925 waren nog slechts 387.000 arbeiders aangesloten bij een vakcentrale, d.w.z. Werkelijk georganiseerd. En met dit getal is de Nederlandsche vakbeweging numeriek feitelijk teruggevallen tot de kracht der vakbeweging in 1919, toen het totaal aantal aangeslotenen bij een vakcentrale 373.000 bedroeg. Men moet hierbij natuurlijk den aanwas der bevolking en van het totaal aantal arbeiders in aanmerking nemen. Het N. V. V., de sterkste vakcentrale, wat aantal en beteekenis betreft, telde op ,1 Jan. 1925 zelfs absoluut minder leden dan op l Jan. 1919, namelijk 184.500 tegen 190.950. Wanneer men in aanmerking neemt, dat volgens de jongste beroepstelling, van het jaar 1920, het toenmalig aantal loonarbeiders, aangestelden enz., kortom arbeidenden in industrie, landbouw, open bare diensten enz., die als leden eener vakorgani satie in aanmerking komen, bijna 2 millioen per- sonen bedroeg (1.971.000) en dat sinds 1920 dit aantal natuurlijk is toegenomen, dan leert een eenvoudige berekening, dat in 1920 in vakvereenigingen, alle vakvereenigingen, georganiseerd waren ± 34 % der abeiders en in 1925 nog slechts minder dan 25 %. In bij een Vakcentrale aangesloten organisaties, dus bij een werkelijke vakvereeniging echter nog geen 19%, waarschijnlijk hoogstens 18%. Men kan voorwaar niet zeggen, dat dit ver heugende cijfers zijn, die een indruk geven van groote numerieke kracht, vooral wanneer men dan bedenkt, dat die 18 % werkelijk georganiseerden verdeeld zijn over 7 richtingen", die, men mag wel zeggen, nooit, op ne lijn van actie en strijd zijn te vereenigen. Te minder, daar van deze 18 % slechts de helft (ongeveer 200.000) georganiseerd zijn in vakvereenigingen die, althans theoretisch, op den bodem van den klassenstrijd staan (N.V.V. 184.500, N.A.S. 13.750, N.S.V. 7300). De heer Stenhuis en de leiders van het N. V. V. zouden, indien zij de cijfers helder en zonder vooringenomenheid wilden beschouwen, inzonder heid ook over een langer tijdvak dan over de afgeloopen 5 jaar, die een periode van daling vertoonen na den geweldigen opbloei van 1914 tot 1920, daaruit nog andere, wellicht leerzame con clusies kunnen scheppen. Ook ten opzichte van de voor hen zoo brandende kwestie of in de naaste toekomst een verbond, een strijdverbond met de ka tholieke vakbeweging mogelijk en waarschijnlijk is. Zij zouden dan b.v. hierop kunnen letten. Over het 10-jarig tijdvak 1914 tot 1924 steeg frfjj^^^r' V^. ^ Kersen Pralines i M:'-j Bijzonder, frissch^t aangename smae (en daalde daarop Weer, maar met als eindresultaat de hier volgende cijfers) het aantal aangeslotenen bij de 5 reeds langer bestaande richtingen in de vakbeweging, namelijk N. V. V., Roomsch-Katholiek V.,Christ. Nat. V.,A. N. V. (zoogen, neutralen) en N.A.S. (syndicalisten) resp. van: 84.300 op 180.300, 29.000 op 98.050, 11.000 op 53.300, 3900 op 32.200, 9700 op 13.750. Een blik op de cijfers dezer tienjarige periode, met haar voor allen gelijk tip en down, leert, dat in dien tijd zeker het N. V. V., wat getal aangaat, niet het meest in macht is toegenomen, en een nadere beschouwing der cijfers zou ook leeren, niet het stabielste is. Immers terwijl het N. V. V. in deze periode gegroeid is met circa 120%, is het R. K-V. toegenomen met meer dan 200%, het C. N. V. met meer dan 300 %, het A. N. V. zelfs nog meer ! De geringste toeneming vertoont, na een zeer snelle stijging tot 1920, de revolutionnaire" vak centrale, het N. A. S . Onmiskenbaar echter blijkt uit deze cijfers, dat -de machtspositie der confessioneele en zeker ook der Katholieke vakbeweging in de 10 jaar, verloopen sinds het uitbreken van den oorlog, ten opzichte van de moderne, de sociaal-democrati sche vakbeweging, zeker niet is gedaald, integen deel gestegen is, wanneer men aan cijfers en zij beteekenen iets op het gebied der vakbeweging ! de waarde mag hechten, die ook de leiders van het N. V. V. er normaliter aan verbinden. En, zonder ?ons met verdere conclusies op te houden of een van de vele commentaren ten beste te geven, die zich aan deze en andere cijfers zoo gemakkelijk zouden laten vastknoopen, willen wij volstaan met de opmerking dat er in de ontwikkeling der Neder landsche vakbeweging tot op 't huidige oogenblik geen enkele aanwijzing ligt voor de hoop, door Stenhuis en zijn medebestuurders blijkbaar ge koesterd, dat het binnen afzienbaren tijd zou gelukken de Katholieke, speciaal en alleen de Katholieke vakbeweging als een bondgenoot en in hun gedachtengang tevens als een soort bijWagen van de moderne te verkrijgen. Het tegendeel is eer waar. De leiders derconfessioneele vakbeweging vinden in den huldigen toestand van machteloosheid door verdeeldheid der vakbeweging blijkbaar toch nog een volkomen bevredigend veld voor relatieve machtsversterking. En wie gelooft dan dat zij pour les beaux yeux, zelfs van een Stenhuis, die machtspositie zouden willen ruilen voor een samen gaan met hen, die hen steeds als verraders van de zaak der arbeiders hebben uitgekreten? AAN DE INZENDERS Brieven en bijdragen bestemd voor het redac tioneel gedeelte moeten worden geadresseerd aan het secretariaat der redactie, Keizersgracht 333, Amsterdam, zonder vermelding van persoons namen. Brieven voor den hoofdredacteur moeten even eens aan bovenstaand adres worden gezonden. Alle stukken de administratie betreffende te richten aan de N. V. De Groene Amsterdammer", Keizersgracht 333, Amsterdam. Koninklijk) Meubellianspori-Maatschapp DE GRUYTER &Oo. DEN HAAQ AMSTERDAM ARNHEM Verhuizingen per Auto-Trein

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl