De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 9 januari pagina 23

9 januari 1926 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

Ho. 2536 [>£ GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND WERELDDROOM door Dr. W. VAN BKMMELKX (Met teekeningen voor ,,de Groene Amsterdammer" door Is. van Mens) Zonnewende! Hooger en hooger was de zon geklommen; iederen volgenden dag had ze een wij deren hoog aan den daghemel beschreven, en telkenmale was ze op den middag tot een verhevener punt gestegen dan in het etmaal te voren. Snel had ze gewonnen in hoogte toen het lente werd en ze met jeugdige kracht streed tegen wind en wolken, toen ze de mist verdreef en de buien bekampte. Maar allengs slonk de dagelijksche winst in hoogte. Het was alsof ze moe werd van de warmte, die ze zelf verwekte, moe van het licht, waarmede ze de aarde in gloed zette. Eindelijk was de dag gekomen, dat zelfs het laatste overblijfsel van klimmen tot niets was geworden. Nauwelijks had ze zich even hoog kunnen verheffen als den dag te voren, en ze voelde het: nu zou het weer bergafwaarts gaan, tot diep in de laagten van den donkeren winter. Al straalde ze ook nog zoo sterk en al goot ze stroomen van warmte uit over de aarde, zoodat ze de lucht deed trillen van hitte, toch voelde ze, dat het noodlottige keerpunt bereikt was Zonne wende ! Weemoed sloop binnen in haar zonneziel, toen ze ter kimme neeg om korte rust te nemen na haar lange dagreis. Traag en met matten glans zonk ze, langzaam dalend, afwaarts door de dampen, die ze uit de zee met haar hitte had opgezogen. Droevig gedacht zij in haar mijmering, hoe ook ditmaal weer het hoogste bereikt was en de terug gang onverbiddelijk zou komen. Stillekens weerkaatsten de duizenden golfjes, die telkens voor 'n kort oogenblik uit het wijde watervlak het hoofd verhieven, de dofroode glan zen der ondergaande zon, als voelden ze allen iets van die wereld-tragiek, dat elke opgang onver mijdelijk tot een keerpunt moet komen. Uit de wazige verten van den horizont rezen zwaargebalde wolken op. 'n Rosse gloed overtoog hun ronde koppen, en ze bleven nog nagloeien, toen de zonnebol al ganschelijk weggezonken was in den nevelafgrond, die het zeevlak omringde. Ook die gloed doofde eindelijk uit; maar de wolken bleven levend, want telkens schoot bliksemschijnsel als een lichtkramp door hun witte lichamen geluidloos echter, ver weg als ze waren. De lucht verdonkerde zich en gloeiende sterren naalden boorden reeds door het kristallen hemeldak, dat over de matzilveren zeevlakte koepelde. Maar hoe mateloos hoog het luchtgewelf ook was en hoe eindeloos ruim de watervioer zich uitstrekte, toch schenen beide enkel daar te zijn ter omvatting van een huis op welks dakterras een eenzaam mensen was gezeten. VERSCHRIKT HEFT HIJ ZIJN HOOFD OP hebben, DE MAN, DIE EENZAAM ZAT Niet lang nog had hij in eenzaamheid verwijld; 'n kring van leege stoelen, glazen op tafel en nog gedeeltelijk gevulde wijnkaraffen getuigden van het bezoek van vrienden, die hem gezelschap hadden gehouden. Ze waren gekomen om den zonsondergang te bewonderen en waar kon men dien voller genieten dan op het terras van zijn huis, dat gebouwd was op een steile kaap, die ver in zee uitstak? Nog hadden ze gezien, hoe de nacht de dagglanzen omfloerste, maar toen hadden ze, zij het noode, moeten scheiden en de gastheer was alleen gebleven. Verlaten zat hij nu in den zwijgenden kring van leege zetels; verstomd was het geluid der menschelijke stemmen. De stilte van het heelal was neergezegen uit de onmetelijke hemelhoogten; maar in de aardsche verten flitste onop houdelijk weerlicht door de wolkenreuzen. Was hij nog jong, de rnan, die daar eenzaam in den verlaten stoelenkring zat? 't Was moeilijk te beoordeelen in het schemer licht ! Waren het grijze haren of de weerglanzen van het verre bliksemlicht? Waren het rim pels of toevallige schaduwstrecpen, die op zijn voorhoofd zich afteekenden? Hij echter, dia scherper toekeek, zou opgemerkt at het^niet enkel het licht- en scahduwspel van ^weerlicht waren, maar de"_vaste merkteekens van het leven! Los van dracht was zijn klee dingen lui zat hij op 'n gemakkelijken stoel, nakijkend den rook, die uit zijn sigaar opkringelde. Van tijd tot tijd wierp hij echter een steelschen blik naar 'n opengeslagen schrift, op de tafel gelegen, dat met zijn leege wit heid door het halfduister scheen. Die halve duisternis verdon kerde zich niet verder, want aan den oostelijken hemeltrans had de maan haar glanslicht ont plooid, terwijl de zonneschemering niet wijken wilde van de westelijke koepelwanden. Zoo bleef het open schrijfboek als een mat wit vlak op de don kere tafel en meer en meer scheen het de aandacht van den alleen gebleven gastheer te trekken, want langer telkens bleef zijn blik naar die witte bladzijden gericht, terwijl de rimpel tusschen zijn wenkbrauwen iets dieper werd samengeknepen. 'n Trek van mismoedigheid breidde zich eindelijk over zijn gelaat uit en hij wierp het eind van zijn bijna opgerookte sigaar weg, als wilde hij daarmee iets, dat zich aan hem opdrong, van zich afweren. Ach, waarom zou ik schrij ven?" riep hij halfluid uit. Maar het schrijfboek scheen hem niet los te laten, want hij bleef staren naar dat witte vier kant, dat allengs door het aanLa Vin Blanc de KRESSMANN-BORDEAUX GRAVES MONOPOLE DRY Agence: Comptoir des Pays-Bas et de Paris, la Haye groeiende maanlicht scherper naar voren kwam. Eindelijk verbrak hij weer de stilte en zei hardop: Waarom die bladen te vullen niet woor den?. ... Laat leeg blijven, wat leeg is !" Weer zweeg hij, maar de gedachten bleven hem door het hoofd woelen, en weldra begon hij op nieuw tot zich zelf te spreken, als wilde hij daar mee zijn onrust verdrijven. Waarom zou ik de rust van die onbeschreven bladen verdrijven?.... Is het niet genoeg, dat het in mijn hoofd gist?. .. . Moet ik nu den kiemcnden groei overbrengen naar die maagdelijke witheid? .... Waarom zou ik ze verder leven schenken, die menschelijke figuren, die in mijn gedachten geboren en gegroeid zijn?:' fin hardop verder philosophecrend over zijn eigen vraag, vervolgde hij ecnigszins spottend: gegroeid; maar niet de groei van een menschenkind van vleesch en bloed, dat allengs grooter wordt!.... Ze groeien, omdat ze eigenschappen kregen in grillige opvolging en afwisseling.... Uaf ik die aan hen?" vervolgde hij zijn alleenspraak; maar hij beantwoordde zijn vraag met 'n schouder ophalen, zeggend: ,,lk weet het niet, want wat is eigenlijk iets bedenken"?... .Ze leefden in mijn brein en kregen telkens, zonder overgang, nieuwe eigenschappen Ja, ze leefden.... echt leven.... want ze doorleefden ervaringen.... maar niet in onze tijdelijkheid, want wat later plaats vond geschiedde vaak eerder." Hierop zweeg Rudolf de bewoner van het huis op de kaap en hij keek naar de maan, die boven de dampige verten van den horizont uit was opgestegen en nu een lichtweg over de zee baande. Zijn zwijgen duurde niet lang en weldra sprak hij weer, terwijl hij zijn hoofd schudde: Neen, neen l ik wil hen niet laten geboren worden tot verder leven! Neen!" en zijn stem verhief zich: ,,Laat ze in den schoot van mijn gedachten blijven, dan zullen ze vroeg of laat wel wegzinken in het Niets! Onbeschreven blijve het blad, dat daar voor mij ligt!.... Neen ! Ik zal de pen niet opvatten !" Nauwelijks heeft hij dat met sterke overtuiging tot zich zelven gezegd, of hij hoort geheel onver wachts een mannenstem met nog grooter nadruk zeggen: Dat zult ge wél doen!" Verschrikt heft hij zijn hoofd met een schok op en ziet dat inderdaad iemand aan de andere zijde der tafel op een schommelstoel heeft plaats gevonden. (Wordt vervolgt) LIIsTCOLIsr de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl