De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 9 januari pagina 4

9 januari 1926 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLADjVOORfNEDERLAND No. 2536 DE DOORBRAAK VAN DE DIJKEN AAN BEIDE ZIJDEN VAN MUIDERBERG, 1675 WATERSNOODEN IN DEN LOOP DER EEUWEN door J. SCHUITEMAKER CZN. DE OUDE NOODKREET, DIE TELKENS WEER MOET WORDEN AANGEHEVEN: HEERE BEHOED ONS, WANT wij VERGAAN". Met Water is altijd onze beste vriend en tegelijk onze gevaarlijkste vijand geweest. De geheele ge schiedenis door vormden de rivieren en de zee de beste verbinding van ons land met andere landen, en dat doen ze nog. Maar zoo lang ons land ons land is, hebben We moeten strijden tegen het water, en in 'n nooit ophoudenden reuzenkamp hebben we in letterlijken en in figuurlijken zin 't hoofd boven water Weten te houden. Het was langs den waterweg, dat onze voorouders ;f)p houtvlotten zijn komen aandrijven. Ze leidden ""'n armoedig bestaan, vluchtten bij watervloeden op hun terpen of wierden en bleven daar wachten, tot het "Water Weer weg was getrokken. Zóó bleven ze voort gaan, tot de Romeinen kwamen, hen onderwierpen aan hun macht en dijken lieten aanleggen. Het ligt voor de hand, dat ook voor de komst hunner ?overweldigers onze voorvaders zich trachtten te «beschermen door het aanleggen van waterkeeringen, tnaar onder Rome's heerschappij werd 't werk veel beter aangepakt, en later werden de dijken, na elke overstrooming, telkens weer zwaarder en steviger. Maar steeds weer kwam de erfvijand den strijd her nieuwen en nooit hield de strijd van de dwergen tegen den boozen reus op. En nog is de waterwolf niet dood: de verschrikkelijke overstrooming van 1916 heeft ons dat maar al te duidelijk geleerd. Nooit kunnen we in den strijd tegenover dien vijand de leus aanheffen: Geen man en geen cent" ! Nog terwijl het reuzenwerk der versterking van de Noordhollandsche dijken niet is voltooid, wordt het Zuiden en Oosten van ons land door 'n ontzettenden ramp geteisterd, zoodat opnieuw de kreet Wordt aangeheven, dien ontelbare malen onze voorouders hebben geslaakt en dien men lezen kan op 'n oude prent van de overstrooming van 1675: Heere, behoed ons, want wij vergaan!" Er zijn geen schooner bladzijden in ons geschiedboek dan die van onzen worstelstrijd tegen het water. Welk 'n heldenmoed, welk 'n taaie volharding toonde ons volk altijd weer, na elke katastrofe, en welk 'n hulpvaardigheid, welk 'n menschenliefde kwam tel kens aan den dag. Waarlijk, wie Holland op zijn best" wil leeren kennen, die sla in het boek der ge schiedenis op de tallooze bladzijden, die verhalen van de Hollanders in hun strijd met het water. Zooals de nijvere mieren, als de baldadige reuzenvoet van 'n mensch hun stad heeft vernield, oogenbiikkelijk weer aan 't werk gaan om alles te herstellen, zoo togen de vaderen na elke overstroomingsramp onverdroten aan den arbeid om 't bedorven land weer bewoonbaar te maken. En zóó doen we nog ! En nu in het begin van 't jaar, terwijl we elkaar 'n zalig uiteinde" van 't oude en 'n gelukkig 'Nieuwjaar" toewenschten, daar weerklinkt alweer de wanhoopskreet uit de kelen van zoo vele ongelukkigen, van huis en hof verdreven, dio schreeuwen om hulp en redding uit den nood. En overal in ons vaderland wordt gebeden: Heere, behoed hen, want zij ver gaan !" In kerken, in paleizen en in hutten zijn de harten der menschen vervuld van innig medelijden met de arme slachtoffers van 'n ramp, waarvan 't ein de nog niet is te voorzien. Maar gedachtig aan het ,,Ora et Labo ra" slaat zondereenige aarzeling ons volk de .handen ineen. De geschiedenis der ontelbare overstroomingen, die ons land en ons volk in den loop der eeuwen hebben geteisterd, en van alle maatregelen, die genomen zijn, zoo vele eeuwen lang, om die geweldige rampen te voorkomen of de gevolgen ervan te herstellen, vult boekdeelen op zich zelf. Van de oudste tijden is slechts Weinig bekend. Uit de 9e, 10e en lle eeuw bestaan maar enkele onsamenhangende berichten. Het is echter duidelijk, dat het toen niet beter gesteld was met de overstroomingsellende dan in de 12de, 13de en volgende eeuwen. Wel moeten onze voorouders zeer gehecht zijn geweest aan hun onherbergzaam stukje grond, dat ze niet 'n groote volksverhuizing hebben begonnen naar elders, waar ze wellicht veiliger zouden zijn. De Holsteinsche pastoor Helmold spreekt echter van immigratie van Nederlanders in de Brandenburgsche Mark omstreeks 1160, die voor het geweld der zee" Waren gevlucht. De Utrechtsche geschiedschrijver Beka vermeldt 'n watervloed van 1170, die de zee tot voor de poorten van Utrecht bracht en de Hollandsche kroniek van Egmond voegt erbij, dat in Kennemerland het vee verdronk en de menschen met moeite gered werden van de balken, waarop ze ronddreven. De Friesche kloosterkroniek van Wittewierum beschrijft den verschrikkelijken Juliaansvloed van 1163, die volgde op den feestdag van St. Thomas, toen in Holland in de streken aan de zee geen enkele woning bleef staan. Wie de statistiek van alle watervloeden, die vermeld worden, nagaat, leest met verbazing, hoe groot 't aantal rampen was. Geheele gouwen werden bedolven onder het water, zeeboezems breidden zich uit, meren ontstonden of vergrootten zich; de wateren voerden 'n onbeperkte heerschappij over 't land. De Marcellusvloed van 1218, gevolgd door drie andere; de overstroomingen van 1248, 1267, 1287 tot 1290 bleven lang bij onze voorvaderen in herinnering en toonen ons nog hun uitwerking in de grillige afwisselende vormen der Zeeuwsche- en Zuidhollandsche eilanden, in de uit gestrekte Wadden op onze Noordzeekust, in den in ham der Zuiderzee, in den beruchten waterwolf van het voormalige Haarlemmermeer, in de vroegere wateren en meren van Friesland en Noord-Holland, de oude Lauwers en de Dollart *). *) P. J. Blok, Geschiedenis van Het Nederlandsche Volk. KONINKLIJKE BAZAR 82, ZEESTRAAT DEN HAAG WAAR "SHOPPING" WORDT EEN VERFIJND GENOEGEN Buitengewoon belangrijk is de rol van'de bedijking in onze geschiedenis. We behoeven slechts de kaart van Holland's Noorderkwartier uit de 13e eeuw te bezien, om te kunnen nagaan, hoe geheel anders dan thans ons land er vroeger uitzag. Door den volhardenden arbeid onzer voorouders is in de verschillende streken het land van de zeeklei in 'n vasten bewoonbaren grond herschapen. Wat water was werd land, rivierloopen Werden verlegd, nieuwe uitmondingen werden gegraven, eilanden gemaakt tot vast land, poelen drooggelegd. Hoe groot is niet het aantal roemrijke overwinningen, door de Nederlanders be haald op het water! Zelfsnarnen ze den erfvijand in hun dienst als het krachtigste verdedigingsmiddel tegen naijverige mogendheden, die het op den ondergang van het dappere, kleine volk gemunt hadden. Maar de booze waterwolf bleef loeren op z'n prooi en vond telkens Weer gelegenheid zich over den hem aangedanen hoon te wreken. Ontzettend groot is 't aantal jaartallen, die met 'n zwarte kool zijn aangeteekend in Neerland's ge schiedenis en die melding maken vanoverstroomingen, het verhaal van de ellende, daardoor veroorzaakt is eentonig als de geschiedenis van de buffels van Saïdja in Max Havelaar, maar oneindig veel droeviger. De jaren 1375, 1464, 1502, 1508, 1509, 1532, 1570, 1572, 1615, 1625, 1638, 1654, 1660, 1661, 1665, 1675 ze staan in de kronieken bekend als rampjaren. Hoe vreeselijk was niet de Allerheiligenvloed van 1570, toen in Zeeland alleen ruim 3000 menschen verdronken en ook in Holland velen omkwamen, waar het water door de duinen heenstroomde bij Zijpe, in Scheveningen 128 huizen werden vernield, het Water tot voor de poorten van Groningen kwam en de beide Noorde lijke provinciën 'n tijdlang tot 'n open zee werden ge maakt, terwijl 20.000 menschen den dood in de golven vonden. Verschrikkelijk was ook de nood in 1675, toen bijna heel Noord-Holland overstroomd werd. Niet minder treurig was de toestand in Gelderland in 1807, waar koning f Lodewijk Napoleon gelegenheid vond z'n goede hart te toonen tegenover het volk, waaraan hij als vorst was opgedrongen. Ook de water vloeden van 1825 in Noord-Holland, die van 1861 in Gelderland en van 1916 in Noord-Holland, bewezen, dat, hoe groot ook de inspanning was, die ons volk zich getroostte, hoe heldhaftig en onvertroten ook tegen het water is gestreden, de vijand nog niet voor goed is verslagen. En nu wordt helaas wederom de noodvlag geheschen. En wederom wordt 'n nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de geschiedenis van den eeuwigen worstelstrijd. Maar ook nu geldt de spreuk van J. P. Koen: Ende desespereert niet!" PAST STALEN RAM EN TOE VAN iv KON.FABR.F.W.BRAAT-DELFT. SPECIALITEIT; VERZINKTE'STALEN RAM EN. l DlJKBREUK EN OVERSTROOMING TUSSCHEN HAARLEM EN AMSTERDAM, 1675

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl