Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER, >VEEPCJBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2537
Groene Amsterdammer" door B. van Vlijmen
DIE
Prof. Dr. W. MARTIN,
ONLANGS JUBILEERDE ALS DIRECTEUR VAN HET MAURITSHUIS
der vak- en andere vereenigingen. De
muurschildering kan dus, hoewel zij
als de hoogste mag gelden, bij ons
zeker, als eigenlijk bij alle andere vol
ken, gelden als de uitzondering. Nu
kan men, met een groot gebaar, wel
zeggen: het gewone schilderij is te
veroordeelen en moet ophouden te
bestaan, maar dat zijn verhalen, die
korter hun kracht behouden, dan de
tijd om ze uit te spreken duurt; het
gewone" schilderij vertoont geen
neiging om af te sterven; het is daar
voor een te gemakkelijk vervoerbare
schoonheid, en in dezen tijd van veel
verhuizen is dat een zaak van
nietgeringe belangrijkheid.
Ten tweede zou zijn te vragen als ge
volg : Moet aan de opleiding tut muur
schilder" de Akademie
enhaarwerkwijs ondergeschikt worden gemaakt;
moet de uitzondering" als
heerscheres optreden?
Ik zou zeggen, dat hoeft niet, dat
kan zelfs niet; het ware een te groot
risico. De uitzondering moet van zelve
maar ontstaan ; zij zal er des te krach
tiger door kunnen zijn; muurschilders
zijn een zeldzaam soort wezens. Die
het willen worden, ontstaan en groeien
als zoodanig tegen de verdrukking
in van een andere gerichte opleiding;
de tijd en zijn ideeën moeten ze nog
steunen; anders zijn ze niet reëel"
Zou een Akademie voor Beeldende
Kunsten moedwillig-georiënteerd naar
de eischen [der wandschildering, niet
iets hebben van een universiteit,
enkel ingericht voor het kweeken van
denkers", phik,sophen, wijsgeeren?
Dit lijkt me inderdaad een bezwaar,
en een dat klemt.
De derde vraag zou zijn:
Is het niet mogelijk iemand te vin
den even ervaren in de vrije" kunst,
als geschikt tot het bijbrengen van
den geest der dienende" kunst?
Theoretisch is het geval bevestigend
te antwoorden en bij uitzondering
praktisch; als groote uitzondering
zouden twee der door mij in artikel I
genoemden misschien die zeldzame
vereeniging van gegevens bezitten;
twee, moet ik zeggen, zeer verschil
lende schilders, en wier begaafdheid
als tegengesteld haast kan gelden: Van
Konijnenburg en Thorn Prikker.
De vierde vraag is dan:
SCHILDERKUNST-KRONIEK
DE OPVOLGER VAN DERKINDEREN. II.
Wij hebben in artikel I over den opvolger van
Derkinderen moedwillig het, geval nzijdig gesteld,
om de mogelijkheden, die zich naar onze meening
voordeden bij de mürs'chtlders", zóó nauwkeurig
als wïj konden te.'bespreken, n ook lieten wij deze
namen en schilders voorgaan, omdat in bepaalde
kringen, die misschien niet zonder invloed zouden
kunnen zijn:op de benoeming, deze namen van schil
ders wel Werden genoemd. Ik kan niet met zekerheid
:zeggen, dat deze namen alleen daar zijn naar voren
geschoven ? maar dat doet niets ter zake. Er is
echter nog een andere kant aan het vraagstuk van de
?opvolging; er zijn nog andere schilders in Holland dan
?de muurschilders" en degenen, die voor zulke
schil?dering zijn aangelegd ! Ik was dat niet vergeten,
maar werd op aangename manier bovendien nog
herinnerd aan hun bestaan dooreen
vriendschappelijktoegezonden schrijven. En daarin werd, terecht !
de vraag gesteld, of een ander soort schilder misschien
niet meer zou zijn aangewezen voor zulke benoeming
dan die muurscltilders" en dergelijken. Laten wij
.het vóór en tegen van deze vraag openhartig nagaan.
Teri eerste zou dan zijn te vragen : welke schildering
;ïs de ons ras het meest natuurlijke, welke heeft de
meeste Werken -geschonken van blijvende waarde;
met andere woorden: waarop berust onze roem als
?schilderende natie?
Wanneer We het antwoord eenvoudig zouden
Willen aangeven, moet dadelijk erkend worden, dat
?die schilderkunst niet die der muurschildering is,
maar die van het realisme, van de coloristen dus niet
van de muurschilderingen, zooals Wij haar begrijpen
in haar synthese en duidelijke rhythmische beweging.
Dat is onmiskenbaar de eenvoudige waarheid, maar
hiertegen ware te zeggen, dat de muurschildering"
de grootste expressie der schilderkunst kan wezen,
en dat wij tegenwoordig in staat zijn, muurschilde
ringen" te maken, al is het dan ook in kleinen getale
(zooals steeds). De muurschildering toch is n om
haar algemeenheid, n door de historische les, die
.zij soms inhoudt, door haar saamvatting, niet voor
<een huis, maar voor het openbare en voor het gebouw
Wanneer deze twee niet willen, wat dan?
Dan ware tegemoet te komen aan den aard van
ons ras, en een typisch vrij" schilder te benoemen
als opvolger van Derkinderen, daar door deze
Der.kinderen toch gebleken is, dat een
directeur-wandschilder niet als een .kloek met kuikens, de nieuwe
wandschilders om zich heen ziet krioelen. Maar dan
zou ingrijpende verbetering in het beheerder Akademie
moeten worden aangebracht; de nieuwe directeur zou
vrij moeten zijn van elke administratieve beslommering,
want deze vreet de talenten (zeker der vrije"
schilders, wier spontaniteit minder dergelijke bezig
heden weerstaat) ganschelijk op.
De vijfde vraag is: wie moeten Wij dan kiezen:
een talent, groot door scheppende kracht, of een'
solieden werker, wien het doceeren ligt?
Deze eigenschappen kunnen in n persoon
vereenigd gevonden worden, maar dat is toch zelden.
En ik zou uit spaarzaamheid voor de glorie van ons
land,steedshuiveren,voordat ik een groot" schilder
benoemde; zelfs het enkele lesgeven verteert reeds
zooveel energie, en zag Mauve de zaak niet juist
in toen hij verstoord was, dat Allebéeen benoeming
aan de Akademie aannam (hoewel Mauve toen mis
schien niet vermoedde, dat Allebéeen anderen wensch
koesterde dan hij ! een anderen wensch in de schilder
kunst !)
Voor een solieden werker in de schilderkunst,
eerbaar, goed geschoold, goed lesgever, en die het
vak den leerlingen kan bijbrengen (en is deze tijd
weer niet begeerig naar de vakkennis" der schilder
kunst?) ware het meest te zeggen in praktischer! zin.
We zouden door zulke benoeming niet veel armer
worden wat goede schilderijen aangaat, en de Aka
demie, eigenlijk een opleidingsschool, een vak-school
voor een edel vak, zou het zuiverst naar haar functie
worden beheerd.
Maar zelfs deze schilders van de tweede orde zijn
zeldzaam !
Ge ziet hieruit dat de benoeming van een opvolger
voor Derkinderen een heele beslissing zal zijn; dat
hier noch luchthartig noch eenzijdig zal mogen ge
handeld worden; dat het gaat om de schilderkunst,
en om de goede grondslagen der schilderkunst te
leggen bij vele jongeren en jongens; dat de Akademie
Eiken dag n
.glaasje BOLS.
verdrijft alle
vermoeidheid.
de algemeene meester moet kunnen zijn, die, onge
veer, de bizondere meesters, waarheen men in
d'ouden tijd trok, moet vervangen.
Qe ziet nogmaals: dit alles maakt de benoeming
tot eene zaak van veel belang, en van veel zorg.
A. PLASSCHAERT
BIJ FRANS BUFFA. BOVEN: ENZO FRATELLI.
BENEDEN: MARIUS HEYL.
BIJ F. VAN DEENE. A. OSTERLIND.
De Italiaansche schilder en kunstcriticus C. S. Oppo,
die de bovententoonstelling bij de heeren Buffa
inleidt, heeft gelijk: de elfjarige Enzo Fratelli is
geen wonderkind. Dit geeft Enzo een voorsprong
op zijn natuurgenooten, die het Wel zijn. Terwijl die
meestal verdwijnen heeft Enzo een kans. Maar
waarop?
De heer Oppo meent, dat Enzp's werken, onfeil
baar als een geboorteacte zijn leeftijd documenteeren;
dat ze kinderlijk zijn; dat ze de onmiskenbare uiting
zijn van een talentvol kind. Ik zie het niet. In veel
van zijn schilderstukjes, vooral in de landschapjes,
vooral in de zachte, lichte, geslaagde landschapjes
zie ik een aardig nabootsen met hoogstens een begrip
van de portee van het nagebootste. Oprechter lijken
mij sommige kleurige en bonte stillevens, zooals
dat met de zonderling geplaatste worsten en de
chianti-flesschen. Maar welke kwaliteiten bezit
zelfs dit werk boven de kleurproeven van tal van
andere kinderen? En welke belofte schuilt in deze
hulpbehoevendheid boven die van vele andere
hulpbehoevendheden? Het is mogelijk, dat Enzo een
schilder wordt, maar het is gewaagd hem op grond
van deze proeven succes te voorspellen.
Aan Marius Heyl kunt ge beneden de kansen
van het schilderslot toetsen. Is er in deze aquarellen
niet iets dat den schilder verkondigt? Had deze man
geen liefde voor de natuur? Heeft hij niet gewerkt?
Had hij geen voorkeur en viel die niet samen met zijn
aard en zijn aanleg? Op zachte en teedere momenten
was hij ingesteld en hij heeft met al zijn kunnen de
vertolking ervan bekostigd, e voelt ook hoe de
aquarel, vochtig en doorschijnend, hem een aange
wezen uitdrukkingsmiddel was en hoe hij gezwoegd
heeft om zijn visie te verwerkelijken, een visie die fijn
Was en Wellicht dichterlijk. En ondanks dat hebben
anderen op weinige vierkante centimeters meer
grootheid en een Wijder inzicht geopenbaard,
dan hij op vele decimeters. Maar zijn arbeid is
recpectabel; ge aanschouwt dien niet zonder Weemoed.
Als hij een twintig jaar eerder geboren was....
In elk geval heb ik Marius Heyl tot dusver liever
dan Anders Osterlind, wien de heer van Deene voor
eenige weken gastvrijheid verleende.
Marius Heyl is een zwakke, een wat Weeke, wat
eenvoudige persoonlijkheid, maar hij geeft zich zooals
hij is. Een Marius Heyl is een Marius Heyl. Hij is te
herkennen. Maar Osterlind alweer een
nietFranschman van geboorte, die in Frankrijk werkt
is dat niet. Hij geeft grove accenten, harde kleuren,
sterke effecten. Hij is geen vleesch en geen visch.
Er is geen toon in zijn landschappen maar ook geen
kleur; geen kracht maar ook geen zachtheid, geen
hartstocht en geen ingetogenheid. Zijn meest frap
pante eigenschap is misschien bluf. En het is teeke
nend, dat het eenige landschap dat door een
harmonieusener en bescheider gamma zich van de andere
onderscheidt, tevens het vroegste is.
M. F. HENNUS
Kunstzaal VAN LIER
G\9 <Tx9 naast het Postkantoor te Laren (N.-H.) GVJ S^S
ANTIQUITEITEN OOSTERSCHE KUNST
SCHILDERIJEN - NEGERPLASTIEK
Dagelijks ook des Zondags geopend