De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 16 januari pagina 23

16 januari 1926 – pagina 23

Dit is een ingescande tekst.

No. 2537 DE UROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VUUR NEDERLAND WERELDDROOM door Dr. W. VAN BEMMELEN (Met teekeningeii voor de Groene Amsterdammer" door Is. van Mens) Wie ben je? Waar kom je vandaan?" zegt hij geheel verbaasd, want 't is hem onbegrijpelijk hoe iemand daar ongemerkt is kunnen gaan zitten. Herken je me niet?.... word ik niet voldoen de door het maanlicht beschenen?" is het antwoord dat met 'n onderdrukt lachje wordt gegeven. Ten hoogste verwonderd staart hij naar den spreker, die inderdaad hel verlicht is door de volle maan en hij zoekt in zijn geheugen om het voor komen van zijn zonderlingen bezoeker tot dat van een zijner vroegere bekenden terug te brengen. Het lukt hem niet en toch komt hem zijn bezoeker zoo bekend voor. ,,Maar man, herken je me nu nog niet? !" roept de ander op tragi-comischen toon uit. 't Is droevig voor mij ! De eenigste mensch, die mij ooit gezien heeft, herkent mij niet!" Bij die woorden wordt het Rudolf wonderlijk te moede Zou het waar kunnen zijn?"... . Maar dat ware 'n mirakel !".... Nu ziet hij het ! 't Is onloochenbaar; 't is de gestalte, het gezicht.. " ,,Ja, hij is het", vervolgt hardop de bezoeker Rudolfs gedachtengang, dien hij schijnt mee te denken.... Werkelijk ik ben riet zelf, Walter, de man, die in je brein geboren is en gegroeid door je verbeelding!.... Ei lieve" en zijn stem wordt een weinig spot tend herkent mijn geestelijke vader zijn zoon niet?" Nog steeds verbaasd staart de aangespro kene den man aan, maar nu met bevestigend hoofdknikken. Inderdaad" zegt hij eindelijk je kunt nie mand anders dan Walter zijn; vergeet' me, dat ik je niet dadelijk herkende; maar de overgang van het zien met het oog der ver beelding tot dat met het lichamelijke was te onverwacht.... Maar zeg me, hoe ben ie in hemelsnaam hier gekomen?" Weet jij", was de wedervraag hoe ik in je brein kwam?" Neen" antwoordde Rudolf. Evenmin weet ik langs welken weg ik hier kwam Maar nu ben ik er. en ik weet zeer wel waarom ik ben gekomen !" en dit zeggende wierp hij een veelbeteekenenden blik naar het witte schrijfboek, dat tusschen hen in op de tafel lag. De maan was hooger aan den nachtkoepel gestegen, en heller was het licht geworden, dat ze over het terras uitgoot, zoodat het blanke papier met felle duidelijkheid afstak tegen het donkere blad van de tafel. De woorden, die je zooeven sprak, dat je het papier onbeschreven wli laten, die woor den zijn het, die me hierheen hebben geroe pen Toe Rudolf", en zijn stem werd op eenmaal smeekend, ik bid je, zet je tot schrijven!" Neen, neen!" antwoordde deze laatste hoofdschuddend Mijn besluit is al geno men; ik wil niet meer schrijven; ik wil niet...." Met een stem die angst verraadde viel de ander hem in de rede: Ik bid je, schrijf toch!.... Zou je me dan werkelijk in het Niets willen ver dwijnen laten ! ?" Ja zeker ! En mij dunkt je inoogt me eerder daarvoor dankbaar zijn ! Verlang je er dan zoo naar om al die rampspoeden te ondergaan, die in je leven onvermijdelijk zouden zijn? Denk eens aan Sybrand, je boozen geest, je verleider, je beul later, je...." Het volgende woord bestierf op zijn lippen, terwijl zijn oogen naar de terrastrap staarden. Ook Walter keek met verschrikte blikken dien kant op. Beiden zagen ze den man, die juist genoemd werd, de treden opstappen; in het heldere maanlicht herkenden ze onmiddellijk den nieuwen gast. Goedenavond mijne Meeren !" klinkt het op gewekt van toon waar jullie hier zoo genoeglijk samen zijt, wil ik niet ontbreken Wie zou trouwens niet op dit weergaloos mooi gelegen ter ras willen zitten? En dat vooral bij zulk een kostelijken maneschijn !" Komaan mijn waarde", vervolgde hij, terwijl hij zich in een der leege zetels neervleide schenk ons eens in van dien Rijnwijn" en het zeggende nam hij een hoog, groen wijnglas en hield het hem voor. Dadelijk werd de gastheer bij Rudolf wakker; hij nam de karaf en schonk het glas vol. Jij ook?" vroeg hij aan Walter. Graag", antwoordde die, terwijl hij eveneens een glas opnam en het ophield om ingeschonken te worden. De heer des huizes vulde ook zijn eigen glas, en het aan de lippen brengende, riep hij hen toe: Prosit, filii mirabil s !" Prosit, pater imaginarie!" antwoordden de beide gasten en alle drie dronken ze hun glas ad fundum uir. Rudolf draalde niet om de glazen dadelijk weer te vullen en vleide zich daarna in zijn gemakkelijken stoel. 't Scheen wel of die hartige dronk hem zijn ver bazing over dit eenigszins spookachtig bezoek had weggenomen. Hij voelde zich geheel op zijn gemak. En waarom ook niet", dacht hij, ik ken ze immers beiden al zoo lang '" Maar daar viel z'n oog op het witte blad papier, dat hem tergend aankeek. Dat wekte het verzet op nieuw en met 'n weinig leedvermaak in zijn stemgeluid, zei hij tot z'n bezoekers: ,,Hct doet me bizonder veel genoegen jullie hier te kunnen ontvangen, maar dat papier daar blijft zoo wit zoo wit , ja als onbeschreven papier.... Ik weiger nadrukkelijk om het te beschrijven met jullie verhaal.... Voor mij alleen inoog je blijven leven, en met mij moeten jullie maar verdwijnen ook !" Ha, ha, ha!" lachte de laatst gekomen gast tamelijk hoonend, zoodat Rudolf onaangenaam verrast opkeek dacht jij,geachte pater spiritualis, dat je ons verhaal niet zult opschrijven?.... Wat 'n gebrek aan zelfkennis ! -- Neen man, dan ken ik je beter !" en hij vervolgde op laatdunkenden toon: PHOSIT.! Die papier-leegte d/i.ir is sterker~dan je denkt. Die trekt onwederstaanbaar Je zult of je wilt of niet moeten schrijven En of je je er al tegen zult verzetten, 't zal vruchteloos zijn Je zult met honderd redenen aankomen om je zelf te overtuigen, dat je je verbeeldingen niet. moet opschrijven, want dat ze onbeteekenend zijn en onwaarschijnlijk, niet artistiek.... dat je taal woordarm en dof van klank is, zonder glans van beschrijving, noch schitterend van geestigheid, mank in haar vergelijkingen en rammelend van stijl.... Je zult tegeii je zelf aanvoeren, dat je het menschdom niet plagen moet met je zwart gallige bespiegelingen, noch verontrusten met je pessimistische voorspellingen, en niet vermoeien met je naïeve vervoering.... en ondanks dat heele arsenaal van klemmende redenen, zal je de pen opnemen en schrijven, schrijven, schrijven, in n vaart, vellen vol. Met je handschrift zal je naar den drukker loopen, en weldra zullen wij, nu nog personen, die niemand buiten jou kent, buiten je om gaan leven En dan kan je vrijelijk, waarde Heer vader, verdwijnen van dit aardsche schouwtooneel; het zal ons niet deeren, wij zullen blijven bestaan...." , tot gijlieden evenzoo, en voor goed, achter de schermen van den tijd zult stappen !" viel Rudolf hem nijdig in de rede, terwijl hij aan de tirade een eind maakte met een vuistslag op de tafel, die was als een krachtig uitroepteeken achter zijn woorden. ,,En toch wil ik en zal ik niet schrijven!!" vervolgde hij met nog luider stem en gaf daarbij een tweeden vuistslag op het tafelblad, zoodat de karaffen en glazen rinkelden. 'n Oogenblik van stilte volgde op deze krachts uiting, maar in die pauze zag hij hoe Sybrand spottend zijn schouders ophaalde. Het zwijgen werd verbroken door de stem van den anderen gast: Rudolf! Nogmaals, ik smeek je, zet je tot schrijven ! Bedenk toch hoeveel ellende ik al geleden heb ! Je hebt het groote verlangen in mijn hart geplant en zou je het nu willen uit roeien vóór het bevredigd is geworden?.... Moet dan al mijn hunkeren naar de geliefd? vergeefsch zijn; zal mijn smachten moeten ver bloeden en mijn liefde vergaan? Ik bid je, schrijf!" Nauwelijks heeft hij dat met hartstochtelijken aandrang uitgeroepen of zijn oogen lichten op en wenden zich van Walter af naar de zee. ,,En als je dan" vervolgt hij echter niet naar mij wilt luisteren, hoor dan Maria zelf!.... Zie, daar komt ze" roept hij verrukt uit.... Kijk, daar in de verte" en hij loopt naar den rand van het terras, wijzende met uitgestrekter! arm. Rudolf springt uit zijn stoel op en volgt hem naar de balustrade. En, werkelijk, heel in de verte ziet hij een witte vrouwenfiguur. Langs de glanzende baan, die de maan over de wijde zee heeft gelegd, komt zij aanschrijden. Zoo klein nog en toch reeds het middelpunt van die golvende vlakte onder den hemelkoepel, waaraan de maan als een wereldlamp hangt. Snel, voortloopend met luchtige schreden over den lichtenden waterweg, nadert de vrouwenge stalte. Maria!" roept Walter en vol verlangen strekt hij de armen uit naar de geliefde, die tot hem komt. Kijk !" en hij wendt zich tot den gast heer, ze komt langs het pad der liefde. De liefde die meegaat met het licht, dat in den nacht schijnt; de liefde die niet vreest den weg, welke voert over de dreigende diepten, maar die in rechte lijn afgaat op het doel !" Nader en nader kwam de slanke gestalte. Ze zagen hoe zij den wachtenden Walter toewuifde, nog eenige oogenblikken slechts en de beide gelieven lagen in eikaars armen. Ijdele illusie!" hoorden ze echter 'n stem op snijdend spottende wijze zeggen, en zoo akelig klonken die woorden, dat ze elkaar ont zet loslieten. Ijdele illusie !" 't was Sybrand die sprak onze geestelijke vader zegt, dat hij niet schrijven wil. Dus spoedig is het met onze geheele geschiedenis, jullie liefde incluis, glad uit!.... Ha, ha, ha! Ons kaarslichtje wil hij uitblazen, nog vóór we op den blaker ons kunnen vertoonen." Verschrikt kijkt de jonge vrouw den spre ker en daarna Rudolf aan; maar weldra wordt haar gelaatsuitdrukking weer rustig en ze zegt: Zwijg toch Sybrand, hebt je ons nu nog niet genoeg gekweld? Kun je je er nog niet bij neerleggen, dat Walter en ik elkaar gevon den hebben?" ..Als je mij niet gelooven wilt", antwoordt de aangesprokene, terwijl hij zijn schouders optrekt vraag het dan aan hem zelf en hoor van hem, dat hij ons allen in de prullemand der vergetelheid wil smijten." ,,Zie je dat papier daar?" en hij wees naar het schrijfhoek op de tafel. ,, )a" antwoordde Maria eenigszins verwon derd. ,,Welnu" vervolgde hij smalend lachend ..daarop zou onze historie neergeschreven moeten worden; maar hij wil het niet doen. Tenminste zoo zegt hij" eindigde hij spottend. Wilt gij het werkelijk niet doen?" vraagt Maria, zich weer wendende tot den bewoner van het huis, die weer op zijn stoel gezeten is en star voor zich uit blijft kijken, terwijl hij bits een kort Neen" uitstoot. Maar waarom dan toch niet?" vraagt half op ongeduldigen, half op wanhopigen toon de jonge vrouw, terwijl ze voor hem gaat staan. Waarom i?" herhaalt de aangesprokene, terwijl hij uit zijn stoel oprijst waarom !? Vraag het aan hem daar, aan dien onbarmhartigen spotter. Uic zal het je zeggen. Mijn taal is te arm en ni'n stijl te slap. Mijn vergelijkingen zijn kreupel en mijn beelden akelig leeg l (ielijk heeft hij hoor! 't Is zoo Natuurlijk" en Rudolf windt zich op, zijn stem klinkt heesch hij weet het maar al te best, want hij is immers niets dan 'n stuk van mijzelf. Zijn jullie iets anders dan deelen van mijn eigen zelf en zou je dan niet weten, wat mijn zwakheden zijn?...." OOKTFPED:JPOESKE ZANDBLAD- SIGAREN fl tn10 et»

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl