De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 16 januari pagina 5

16 januari 1926 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

Nö.,2537, DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND regens van den laatsten tijd is dus de ooi-zaak dat de,ze laatste rivier thans zoo ver buiten haar oevers getreden is. Aangezien echter nog langere en heviger regenperioden denkbaar zijn dan wij thans hebben meegemaakt, zijn dus nog hoogere rivierstanden mogelijk. Het is uiteraard ondoenlijk om een hoogst denkbaren stand a priori aan te geven en bij het ontwerpen van waterkeeringen kan men dus slechts rekening houden met den tot dusverre hoogst beken den Waterstand. Nu is dit laatste een betrekkelijk begrip. Bij het ontwerpen van Werken van overheidswege kan men beschikken over peilschaalwaarnemingen, d&ch de oudste reiken neg niet verder dan pi.m. 140 jaren en betrouwbaar zijn ze slechts sedert pi.m. 1850. Een boer die ergens zijn hoeve bouwt, gaat niet verder terug dan zijn geheugen of dat van oudere lieden reikt, zoodat het niet te verwonderen is, dat zij hun hofsteden dikwijls bouwen op plaatsen die bij een extra hoogen waterstand niet watervrij zijn. Bij extra hocge Waterstanden is Waterschade daarvan het gevolg. In groote deelen van Limburg, waar hocge standen vaak voorkomen is men met die overstrocmingen vertrouwd, ja beschouwt men die althans in de winter maanden als een Welkom verschijnsel, daar het slib dat achterwege blijft het overstroomde gebied zeer vruchtbaar maakt. Dorpen als Wessem en Thorn bijv. in midden Limburg staan jaarlijks een of meermalen in het Water. Wil men in deze streken tegen excep tioneel hooge standen Veilig zijn, dan "zou men de daarin liggende dorpen naar hooger plaatsen moeten overbrengen, en in ieder geval nieuwe bebouwing slechts moeten toelaten op plaatsen die zelfs bij de nu geconstateerde standen watervrij zijn gebleken. Of dit economisch is, of wel dat het voordeeliger uitkomt de kwade kansen van een enkelen hocgen stand in den loop der jaren te aanvaarden, moet voor ieder geval afzonderlijk worden uitgemaakt. De benedenloop onzer rivieren. Door braken in het Maas- en Waalsche. Wij zien, dat het niet zou loonen door bedijkingen Limburg geheel watervrij te maken, afgezien van 't feit dat men daardoor de onmisbare voordeden der overstroomingen prijsgeeft. Bovendien bestaat daar de ondergrond uit grint. Ongetwijfeld zouden, daar grint steeds water doorlaat, hooge waterstand en groot drukverschil een zoodanigen kwel doen ont staan dat daar althans met de beschikbare middelen, geen dijken tegen te bouwen zijn. Beneden Cuijk is de Maas bedijkt (de Rijn is dat over het geheele stroomgebied, binnen onze grenzen) ?en daar is de toestand gecompliceerder. De werken die hier op voorstel van de Inspecteurs van den Waterstaat zijn uitgevoerd zijn zeer bevor derlijk geweest voor de veiligheid van ons land tegen overstroomingen als gevolg van hoog opperwater, daar zij snellere afvoer van het water mogelijk maak ten. De enorme sommen die de uitvoering vereischen zijn oorzaak dat de voorstellen helaas nog niet geheel verwezenlijkt zijn. Het gedeelte van de Maas t u sschen Cuijk en St. Andries voldoet nog niet aan de eischen die b ij groote afvoeren aan de rivier ge steld worden. De Maas is daar te nauw en de water berging te gering. Het is echter niet alleen de hooge stand op zich zelf ?die de dijken in gevaar brengt, doch het feit dat het materiaal waaruit het dijkslichaam bestaat op den ?duur tot pap wordt en den geweldigen waterdruk niet meer kan weerstaan. Zelfs al is het materiaal der dijken van het aller beste en al zijn ze volgens alle regelen van de kunst aangelegd, dan nog bleken doorbraken tot ?de mogelijkheden te behooren. Het spreekt echter van zelf, dat indien dit alles .het geval is, men meer waarborgen tegen doorbraak heeft dan indien de dijken niet aan die hooge eischen voldoen. En nu is het een niet te miskennen feit, ?dat er nog talrijke dijken zijn die dit niet doen, zonder dat deze daarom nog als bepaald onbetrouw baar moeten worden aangemerkt. Vrijwel steeds zal <lat daaraan toegeschreven moeten worden, dat die ?dijken zijn aangelegd en uitsluitend onderhouden worden doorhen die het water deert". De waterschap pen en dijkcolleges zijn ook niet altijd bereid of instaat de enorme sommen op te brengen, benoodigd voor voldoende onderhoud. Het wordt Weer het be.kende rekensommetje Wat op den duur goedkooper uitkomt, de jaarlijksche hoogere lasten voor onder houd ofj;de nadeelige gevolgen der steeds terugkeerende overstroomingen te dragen, waarbij natuurlijk ?de gevolgen voor achterliggende polders voor hen zonder belang zijn.... ONTWERP \AN EEN NIEUW NEDERL. WAPEN T tekening voor de Groene Amsterdammer" door George van Raerrulemck Hier ligt het zwakke punt van ons WaterschapsWezen. """ Ieder waterschap, iedere polder zorgt voor zijn eigen waterloozing en voor zijn eigen waterkeering. Daar door ontstaat er een netwerk van kleine dijken met honderd en een zelfstandige tusschenliggende vakjes. Eén goede bedijking zou een minstens even goede verdediging vormen, maar.... het vooraanliggende waterschap denkt er eenvoudig niet aan, gelden uit te geven ten bate van andere waterschap pen. Op hen zou het overigens slechts in uitzonderings gevallen te verhalen zijn. De geheele benedenloop onzer rivieren dus het overgroote deel van het lagere Nederland bestaat uit zulke polders en poldcrtjcs. En hierin schuilt juist het groote gevaar. ; i Deze versnipperde toestand, treedt ook duidelijk aan 't licht bij onze Wegen. Want zijn niet de wegen: dijken? En de dijken de oudste wegen? Men denke slechts aan den weg van Den Haag naar Utrecht die uit louter loodrecht op elkaar staande stukjes bestaat. Wanneer men langs dezen weg rijdt bemerkt men hoe men langs de eene polder na den anderen komt en niet precies de bekende kortste afstand tusschen twee gegeven punten aflegt. Nu kan dit uit waterbouwkundig en andere overwegingen noodzakelijk zijn veelal is dat ook het geval maar dat neemt niet weg dat hieruit vaak blijkt hoe groot de versnippering van ons polder wezen is. Dit moge uit historische redenen verklaar baar zijn zoolang echter geen regeling is gevonden waarbij Waterstaat" direkte controle over de tech nische uitvoering van alle Waterkeeringen heeft, is deze toestand niet te verdedigen. Zelfs al zal de tegenwoordige ramp niet alleen hieraan moeten worden toegeschreven. Conclusie. Het ligt voor de hand, dat in tijden dat de eco nomische eenheden kleinere gebieden vormden, gezegd kon Worden, dat Watersnooden alleen de on middellijk aan onze rivieren liggende polders deerden, doch in den tegenwoordigen tijd dat het geheele land n economische eenheid vormt, deert een overstroo ming ook het geheele land en behoort het geheele land ook het water te keeren althans zorg te dragen, dat men beschikt over een zoo volmaakt mogelijk homogeen verdedigingsstelsel. En al kan men wellicht nog niet de gevolgen van een dergelijke ramp keeren, men kan ze in ieder geval beperken. Door een verziend en efficiënt waterstaatsbeheer en een uniforme verdediging. Wij wezen er al terloops op; dit vraagstuk is geheel analoog aan het wegenprobleem. Ook hier rijkt de macht van Waterstaat niet ver genoeg om over alle kleinere belangen heen te stappen. Ook hier honderd en een beheerders en geen eenheid. Er is dus een schoone taak weggelegd voor het Landsbestuur. Moge het zich aan de gebleken zwakke plaatsen in ons verdedigingsstelsel evenveel gelegen laten liggen als in 1850. En moge men evenals toen inzien dat het landsbelang voorgaat bij dat van de waterschappen. En die waterschappen?,,Wanneer dan eens de zorg voor de dijken, die ons land tegen hoog opperwater moeten beschermen niet meer bij hen berust, maar bij het rijk, dan blijft er voor hen nog een groote taak over, nml. de zorg voor de Waterloozing, de afwatering van de polders ieder afzonderlijk. Resumeeretide en hier overzien wij nog eens voor het laatst de vraag: wat toch de oorzaak is zien wij, dat men in geen geval een schuldvraag" stellen kan. De werkelijke oorzaak is een onberekenbare factor, waarvan de omschrijving onbevredigd maar toch juist is, kort als ze luidt: Hoog opperwater. En men kan zich altijd voorstellen dat er eens nog meer water komt. Tegen eventualiteiten kan men geen dijken bjuwen. Men kan geen land bouwen van beton ; daar groeit geen gras op. PEEK & CLOPPENBURG l

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl