Historisch Archief 1877-1940
No. 2537
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
SPREEKZAAL
Mijnheer de Hoofdredacteur,
In zijn laatste schrijven zegt uw criticus Plasschaert
eigenlijk niets, dat kan dienen als verweer tegen
mijn scherp omlijnde beschuldigingen, die eene
verdediging vormen tegen zijn drieledigen aanval.
De rest van zijn aanval (in tweeden termijn) zal
geschieden zooals hij zegt vanzelve" in zijn zoo
correcte" Beschouwingen", een eigen
blaadje,waaruit men hem volgens een interview in den Gulden
Winckel uitstekend kan leeren kennen" en waarin
hij met beleedigende verdraaiingen van namen en
viezigheden (in werkelijken zin) kan fantaiseeren
Wat hij wil, zonder te Worden tegengesproken.
U kan zich wel denken, wat daarin zal worden
gedebiteerd, of meent u, dat, indien hij mijn nauw
keurig geformuleerde aanklachten kon weerleggen,
hij dit, nu zijn naam als criticus op het spel staat,
aan de Groene zou onthouden om het ergens te ver
stoppen in een blaadje, dat uiterst zelden verschijnt
en door een zeer gering aantal menschen wordt
gelezen?
Ik denk eerder, dat dit vanzelve" niet zoo erg
vanzelve" is, doch dat argumenten van het allooi
van dit blaadje niet in uw blad worden geduld.
f?Doch zoo gemakkelijk komt uw criticus er bij mij
niet af. Ik ben thans geen artist" die weerloos is
overgeleverd aan een scribent, doch jurist. Mijne
beschuldigingen dan waren:
1. dat hij in het najaar van 1924 in absoluut anderen
zin (verpletterend) over mijn werk heeft geschreven
dan in het voorjaar van 1924 en altijd daarvóór
gedurende meer dan 15 jaren (in waardeerenden,
soms zeer waardeerenden zin). Zie de twee opzienba
rende en lachwekkende naast elkaar afgedrukte
lijstjes betreffende dezelfde werken;
2. dat hij, met de kennelijke bedoeling mij te scha
den, omtrent de tentoonstelling te Helsingfors m elk
opzicht in strijd met de waarheid heeft gezegd: a.
dat ik een bijzonderen invloed had uitgeoefend op
de samenstelling dezer tentoonstelling en deze had
doen strekken ten bate van groepen, die het niet
verdienen; b. dat deze tentoonstelling een teleur
stelling was; c. dat het moderne element werd gemist.
Over punt 2 zegt uw criticus geen woord. Het
betreft eenvoudig feiten waarover geen discussie
mogelijk is. Alles was juist precies andersom. Is hij
zoo naief om te denken, dat uw lezers niet merken,
dat hij over dit punt zwijgt? De eenige juiste houding
ware geweest, deze valsche beschuldiging en
mededeelingen in strijd met de waarheid onder het aan
bieden van verontschuldigingen in te trekken. Doch
hij tracht de aandacht van dit punt af te leiden door
'. over buifenlandsche tentoonstellingen in 't algemeen
' iets te zeggen, wat hier niet ter zake dienende" is.
Het Regeeringscomitévond het overbodig en niet
passend in het openbaar in te gaan op beschouwingen
; over zijn handelingen (communiqué16 November
1925) of, om nader te preciseeren: acht zich te hoog
om te reageeren op persoonlijke insinuaties en
vervalsching van feiten (meening van het geheele Comit
bij monde van den President, die ik gemachtigd ben
mede te deelen). Het Ministerie van Onderwijs, Kuns
ten en Wetenschappen, dat hierbij betrokken is,
volgt met aandacht deze zaak, daar ik de juiste
feiten heb medegedeeld ter plaatse, waar het behoort.
Over punt l zegt uw criticus verrassende zaken.
Begrijp ik het goed, dan zijn er thans geen 2 doch
3 soorten van waarheid omtrent mijn werk:
CRIT1EKEN
1. gedurende meer dan 15 jaar tot voorjaar 1924
goed, zeer goed.
2. voorjaar 1924, voldoende.
3. najaar 1924, zeer slecht
; oordeel l en 2 over nagenoeg dezelfde, oordeel 2 en3
over precies dezelfde werken.
Ditmaal zwijgt uw criticus niet, en den flagranten
strijd ontkent hij evenmin. Dezen keer geeft hij er
de voorkeur aan een reden te vinden voor deze tegen
strijdigheid (deze daarmee niet opheffende, waarover
straks), maar maakt er zijn zaak niet beter mee.
Welnu dan ! Hij schreef gedurende meer dan 15
jaar goede critieken uit welwillendheid, goedhartig
heid, medelijden \ Hij hoopt door deze kleine zwakheid
die wel sympathiek lijkt, zijn figuur te redden.
Wanneer het slechts kon worden aangenomen ! Doch:
a. de kenschetsingen van mijn werk en mijn per
soon in het goede lijstje zijn van dien aard, dat men
deze niet zou hebben kunnen geven van iemand,
Waarmee men medelijden had (een karakter ,.vol
spanning, fel, kantig, eerzuchtig, met niet weifelende
kracht)".
b. het is niet aan te nemen, dat dit medelijden hem
gedurende meer dan 15 jaar bij stijgend succes bij
voortduring parten heeft gespeeld".
Is het bijv. mogelijk, dat uw criticus over een
eerzuchtigen feilen mijnheer, die in een bevoorrechte
? maatschappelijke positie verkeert en dien hij eigenlijk
.een prul vindt, uit medelijden goede critieken schrijft,
wanneer deze en nadat deze (Ik vraag excuus het
te vermelden, doch ik heb het noodig voor mijn
betoog) op een tentoonstelling in den Larenschen
Kunsthandel te Amsterdam (Maart 1918) 27 schil
derijen verkocht had vuor circa / 10.000.?, waaronder
een aan het Haagsche Museum? (Vaderland 28
Maart 1918. Groene 30 Maart 1918).
c. het is geheel in strijd met het karakter van uwen
criticus, die ons in een interview in den Gulden
Winckel van 20 October 1925 door een zijner vrienden
Wij hebben hier dus een authentieke interpretatie
als gevreesd, onverbiddelijk en niets ontziend wordt
gekenschetst.
tl. Uit medelij-'en zou men misschien ecnigszins
kunnen flatteeren, doch niet precies het omgekeerde
van de waarheid zeggen.
Neen, wanneer deze goede critieken waren geschre
ven met onzuivere motieven (wat ik niet geloof),
dan kon hier onmogelijk medelijden in het spel zijn
geweest, doch iets heel anders, iets van zoodanigen
aard, dat het beter voor uwen criticus is, niet vol
te houden, dat hij uw lezers gedurende al die jaren
verkeerd heeft voorgelicht.
Hoe heeft de zaak zich, na deze 15 jaar van mede
lijden" verder toegedragen? Toen dan (ik vraag
alweer excuus) de N.R.Ct. in 1924 begon te spreken
van een groot meester" en het Handelsblad over
een der interessantste en opmerkelijkste figuren"
en het Vaderland over (in deze lijn) ongetwijfeld
de markantste en compleetste persoonlijkheid" en
de Nieuwe Courant over een schilder van groote
beteekenis" (het is dus niet alleen de critica van de
N.R.Ct., die geen verstand heeft van schilderijen,
doch blijkbaar evenmin alle groote bladen, alleen
uwcriticus Wel,maar dan toch alleen na Nov. 1924). ..
Toen dus allen, uit in Scandinaviëtoe, waar men
zei: geen Scandinaviër schildert de sneeuw zoo mooi
als deze Hollander (Was uw criticus ook hier
d'Oorzaak" van overschatting"?) als in een vlaag van
gemeenschappelijk medelijden vcor den armen slokker
dezen een handje hielpen (ach ! ik krijg er de tranen
nog van in mijn oogen)....
Toen heeft uw criticus gedacht: hoor eens, het is
nu welletjes met mijn medelijden. Hij nam een kloek
besluit. Hij greep in" (namelijk in zijn eigen meenin
gen I); hij constateerde overeenkomstig zijn zicht
op schilderijen" (hetgeen een vereenvoudigde uit
drukking is voor: hij zag), dat het niet zoo bar was;
kwam tot de definitieve bepaling zijner inzichten"
met een weerkeer naar de zuiverheid" (weerkeer?
waarheen? en was immers nooit zuiverheid geweest?)
in den hartstocht voor de juiste plaatsing" (is het
niet eenvoudiger, doodgewoon de waarheid te zeggen
zonder al deze eenigszins prophetisch klinkende
betuigingen van: zoo is het en niet anders", niet
meer, maar dan ook niet minder"?) Toen kwam
oordeel No. 2 los (nog steeds voldoende").
U dacht misschien, dat de zaak toen definitief
geregeld was? Wtlneen, er komt een tweede herzie
ning. Ditmaal is medelijden niet d'Oorzaak",
integendeel zou ik zeggen. Uw criticus wordt in het
najaar van 1924 boos (waarom, doet er in dit verband
niet toe) en wederom ingrijpende, in een
af/erdefinitiefsten bepaling zijner inzichten, in den alleruitersten
hartstocht voor de juiste plaatsing en een
allergrondigsten weerkeer naar de zuiverheid verplettert
mijn werk, zoodat er niets van overblijft (29 Nov.
1924).
Nu ik mij openlijk tegen hem verdedig, wordt
(derde herziening? dernier cri?) mijn werk, zoo
mogelijk, nog slechter (Groene 19 Dec. 1925 alinea 4:
bezit niets aan ethische waarde; verdraagt geen du rend
bezien; vroeger soms toch nog wel, nu heelemaal
niet meer, wil er zelfs niet eens meer een cadeau
hebben !). Hoe boozer de criticus, des te slechter de
Werken !
Helaas ! het is afgeloopen, het was te schoon geweest.
Doch als ik nog eens iets behoorlijks maakte? (men
weet toch nooit, hoe een koe een haas vangt). Het
doet er niet toe, in de Groene is het definitief"
en a priori leelijk.
Maar nu iets ernstiger, zelfs zeer ernstig: Wat
dan ook de oorzaak moge zijn van de wisselingen in
het oordeel van uwen criticus over hetzelfde werk,
vast staat, dat hij:
óf meer dan 15 jaar lang uw lezers verkeerd heeft
voorgelicht, niet een nuance, niet zoo'n beetje geflat
teerd, maar absoluut fout,
óf uw lezers thans (en later, immers definitief")
absoluut verkeerd inlicht.
Dat hier g^en sprake is van een mogelijke weten
schappelijke of artistieke, wijziging van inzicht"
blijkt o.a.:
1. uit den vorm van het verpletterende stuk van
29 Nov, 1924, dat niet veel anders is dan een
scheldpartij tengevolge van boosheid. Boosheid,
zooals nu blijkt, omdat hij meende (geen haar op
op mijn hoofd, dat aan den heelen heer P.
dacht) dat ik hem bestreed (en wat dan nog !)
in mijn openingswoord voor de tentoonstelling
Bisschop-Robertson, waarbij de Dochter-schil
deres mij haar erkentelijkheid betuigde en
warmen dank voor de mooi doorvoelde woorden".
2e. uit een uitlating van uwen criticus tegenover
een kunsthistoricus (dien ik, terwille van dezen,
liever niet in het openbaar noem, doch wiens
naam ik u persoonlijk meedeel): Wij zullen
GEHEIDE
f850.met garantie
Ziet onze talage's
Lit-juxaeov
'2 Nachtkastjes
l Tafel
l Kaptafel
l i'eauteul
i Spiegelkast
2 Stoele»
HEÊCEHOBAChT 5OO
An 5 T E R D A H
Kusteloozo opslag
voor latere levering
dezen mijnheer wel eens te pakken nemen''
(hetgeen dan blijkbaar een populaire wijze van
uitdrukken is voor iemand, die bezig is, in
den hartstocht voor de juiste plaatsing" over
te gaan ,,tot de definitieve bepaling zijner
inzichten").
Dit alles is het gevolg van een gemis in het karakter
van Uwen criticus. Hem ontbreekt namelijk (ik zal het
sine ira et studio zoo wetenschappelijk mogelijk
uitdrukken) de eerste voorwaarde voor het zijn van
een goed criticus: dat zijn karakter zoo vast is, dat
hij zich niet laat leiden door bijmotieven bij de beoor
deeling van kunstwerken. Als voorlichter over de
qualiteit dier werken heeft hij getoond, een onbe
trouwbare gids te zijn.
Met de meeste hoogachting
Uw dw. dr.
Mr. R. S. B A K E i. s
(Discussie gesloten. Red.)
de meest volmaakte wagen.
AUTO-CENTRALE - HAARLEM
NIEUWE UITGAVEN
HERMAN WIELEN, Voor Hagenbeck naai' lief
Himataja gebergte en de Oerwouden van /«d/& Holland
sche bewerking van A. van den Heuvel. Met 103
illustraties. Uitgave Scheltensen Giltay te Amsterdam.
Een ruim 300 pagina's dik boek vol met spannen
de jachtavonturen op groot en klein wild, beschrij
vingen van dieren, planten en menschen uit de
oerbosschen.
Het werk bevat vele uitstekende, naar foto's ver
vaardigde, illustraties.
R. C. WATERS, Couévoor Moeders. Geautoriseerde
vertaling uit het Engelsch door A. de Clercq van
Wtel. Uitgave van P. N. van Kampen en Zoon te.
Ams erdam.
ADRIAAN BOER, Mergrooten. Een practische hand
leiding voor het maken van groote foto's naar kleine
opnamen. Uitgave van de N.V. Focus",
Bloemendaal.
Het vergrooten is met de hulpmiddelen, waarover
wij tegenwoordig beschikken, uiterst eenvoudig,.
De schrijver zet in dit handboekje duidelijk uiteen
hoe men zelf van kleine foto's uitstekende vergroo
tingen kan maken.
Door eenvoudige be
handeling met A B I S
garandeeren wij absoluut
afdoende bestrijding van
Kakkerlakken en andere
schadelijke insecten,
muskieten, wandgedierte, enz.
Vraagt inlichtingen en
prospectus voor schepen,
gebouwen en particulier
gebruik aan
N. V. A. B. L S.,
Mij. ter Afdoende Bestrijding van Insectenschade.
Heerengracht 281 ~- Tel. 32281 Amsterdam