De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 16 januari pagina 9

16 januari 1926 – pagina 9

Dit is een ingescande tekst.

No. 2537 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND SPREEKZAAL Mijnheer de Hoofdredacteur, In zijn laatste schrijven zegt uw criticus Plasschaert eigenlijk niets, dat kan dienen als verweer tegen mijn scherp omlijnde beschuldigingen, die eene verdediging vormen tegen zijn drieledigen aanval. De rest van zijn aanval (in tweeden termijn) zal geschieden zooals hij zegt vanzelve" in zijn zoo correcte" Beschouwingen", een eigen blaadje,waaruit men hem volgens een interview in den Gulden Winckel uitstekend kan leeren kennen" en waarin hij met beleedigende verdraaiingen van namen en viezigheden (in werkelijken zin) kan fantaiseeren Wat hij wil, zonder te Worden tegengesproken. U kan zich wel denken, wat daarin zal worden gedebiteerd, of meent u, dat, indien hij mijn nauw keurig geformuleerde aanklachten kon weerleggen, hij dit, nu zijn naam als criticus op het spel staat, aan de Groene zou onthouden om het ergens te ver stoppen in een blaadje, dat uiterst zelden verschijnt en door een zeer gering aantal menschen wordt gelezen? Ik denk eerder, dat dit vanzelve" niet zoo erg vanzelve" is, doch dat argumenten van het allooi van dit blaadje niet in uw blad worden geduld. f?Doch zoo gemakkelijk komt uw criticus er bij mij niet af. Ik ben thans geen artist" die weerloos is overgeleverd aan een scribent, doch jurist. Mijne beschuldigingen dan waren: 1. dat hij in het najaar van 1924 in absoluut anderen zin (verpletterend) over mijn werk heeft geschreven dan in het voorjaar van 1924 en altijd daarvóór gedurende meer dan 15 jaren (in waardeerenden, soms zeer waardeerenden zin). Zie de twee opzienba rende en lachwekkende naast elkaar afgedrukte lijstjes betreffende dezelfde werken; 2. dat hij, met de kennelijke bedoeling mij te scha den, omtrent de tentoonstelling te Helsingfors m elk opzicht in strijd met de waarheid heeft gezegd: a. dat ik een bijzonderen invloed had uitgeoefend op de samenstelling dezer tentoonstelling en deze had doen strekken ten bate van groepen, die het niet verdienen; b. dat deze tentoonstelling een teleur stelling was; c. dat het moderne element werd gemist. Over punt 2 zegt uw criticus geen woord. Het betreft eenvoudig feiten waarover geen discussie mogelijk is. Alles was juist precies andersom. Is hij zoo naief om te denken, dat uw lezers niet merken, dat hij over dit punt zwijgt? De eenige juiste houding ware geweest, deze valsche beschuldiging en mededeelingen in strijd met de waarheid onder het aan bieden van verontschuldigingen in te trekken. Doch hij tracht de aandacht van dit punt af te leiden door '. over buifenlandsche tentoonstellingen in 't algemeen ' iets te zeggen, wat hier niet ter zake dienende" is. Het Regeeringscomitévond het overbodig en niet passend in het openbaar in te gaan op beschouwingen ; over zijn handelingen (communiqué16 November 1925) of, om nader te preciseeren: acht zich te hoog om te reageeren op persoonlijke insinuaties en vervalsching van feiten (meening van het geheele Comit bij monde van den President, die ik gemachtigd ben mede te deelen). Het Ministerie van Onderwijs, Kuns ten en Wetenschappen, dat hierbij betrokken is, volgt met aandacht deze zaak, daar ik de juiste feiten heb medegedeeld ter plaatse, waar het behoort. Over punt l zegt uw criticus verrassende zaken. Begrijp ik het goed, dan zijn er thans geen 2 doch 3 soorten van waarheid omtrent mijn werk: CRIT1EKEN 1. gedurende meer dan 15 jaar tot voorjaar 1924 goed, zeer goed. 2. voorjaar 1924, voldoende. 3. najaar 1924, zeer slecht ; oordeel l en 2 over nagenoeg dezelfde, oordeel 2 en3 over precies dezelfde werken. Ditmaal zwijgt uw criticus niet, en den flagranten strijd ontkent hij evenmin. Dezen keer geeft hij er de voorkeur aan een reden te vinden voor deze tegen strijdigheid (deze daarmee niet opheffende, waarover straks), maar maakt er zijn zaak niet beter mee. Welnu dan ! Hij schreef gedurende meer dan 15 jaar goede critieken uit welwillendheid, goedhartig heid, medelijden \ Hij hoopt door deze kleine zwakheid die wel sympathiek lijkt, zijn figuur te redden. Wanneer het slechts kon worden aangenomen ! Doch: a. de kenschetsingen van mijn werk en mijn per soon in het goede lijstje zijn van dien aard, dat men deze niet zou hebben kunnen geven van iemand, Waarmee men medelijden had (een karakter ,.vol spanning, fel, kantig, eerzuchtig, met niet weifelende kracht)". b. het is niet aan te nemen, dat dit medelijden hem gedurende meer dan 15 jaar bij stijgend succes bij voortduring parten heeft gespeeld". Is het bijv. mogelijk, dat uw criticus over een eerzuchtigen feilen mijnheer, die in een bevoorrechte ? maatschappelijke positie verkeert en dien hij eigenlijk .een prul vindt, uit medelijden goede critieken schrijft, wanneer deze en nadat deze (Ik vraag excuus het te vermelden, doch ik heb het noodig voor mijn betoog) op een tentoonstelling in den Larenschen Kunsthandel te Amsterdam (Maart 1918) 27 schil derijen verkocht had vuor circa / 10.000.?, waaronder een aan het Haagsche Museum? (Vaderland 28 Maart 1918. Groene 30 Maart 1918). c. het is geheel in strijd met het karakter van uwen criticus, die ons in een interview in den Gulden Winckel van 20 October 1925 door een zijner vrienden Wij hebben hier dus een authentieke interpretatie als gevreesd, onverbiddelijk en niets ontziend wordt gekenschetst. tl. Uit medelij-'en zou men misschien ecnigszins kunnen flatteeren, doch niet precies het omgekeerde van de waarheid zeggen. Neen, wanneer deze goede critieken waren geschre ven met onzuivere motieven (wat ik niet geloof), dan kon hier onmogelijk medelijden in het spel zijn geweest, doch iets heel anders, iets van zoodanigen aard, dat het beter voor uwen criticus is, niet vol te houden, dat hij uw lezers gedurende al die jaren verkeerd heeft voorgelicht. Hoe heeft de zaak zich, na deze 15 jaar van mede lijden" verder toegedragen? Toen dan (ik vraag alweer excuus) de N.R.Ct. in 1924 begon te spreken van een groot meester" en het Handelsblad over een der interessantste en opmerkelijkste figuren" en het Vaderland over (in deze lijn) ongetwijfeld de markantste en compleetste persoonlijkheid" en de Nieuwe Courant over een schilder van groote beteekenis" (het is dus niet alleen de critica van de N.R.Ct., die geen verstand heeft van schilderijen, doch blijkbaar evenmin alle groote bladen, alleen uwcriticus Wel,maar dan toch alleen na Nov. 1924). .. Toen dus allen, uit in Scandinaviëtoe, waar men zei: geen Scandinaviër schildert de sneeuw zoo mooi als deze Hollander (Was uw criticus ook hier d'Oorzaak" van overschatting"?) als in een vlaag van gemeenschappelijk medelijden vcor den armen slokker dezen een handje hielpen (ach ! ik krijg er de tranen nog van in mijn oogen).... Toen heeft uw criticus gedacht: hoor eens, het is nu welletjes met mijn medelijden. Hij nam een kloek besluit. Hij greep in" (namelijk in zijn eigen meenin gen I); hij constateerde overeenkomstig zijn zicht op schilderijen" (hetgeen een vereenvoudigde uit drukking is voor: hij zag), dat het niet zoo bar was; kwam tot de definitieve bepaling zijner inzichten" met een weerkeer naar de zuiverheid" (weerkeer? waarheen? en was immers nooit zuiverheid geweest?) in den hartstocht voor de juiste plaatsing" (is het niet eenvoudiger, doodgewoon de waarheid te zeggen zonder al deze eenigszins prophetisch klinkende betuigingen van: zoo is het en niet anders", niet meer, maar dan ook niet minder"?) Toen kwam oordeel No. 2 los (nog steeds voldoende"). U dacht misschien, dat de zaak toen definitief geregeld was? Wtlneen, er komt een tweede herzie ning. Ditmaal is medelijden niet d'Oorzaak", integendeel zou ik zeggen. Uw criticus wordt in het najaar van 1924 boos (waarom, doet er in dit verband niet toe) en wederom ingrijpende, in een af/erdefinitiefsten bepaling zijner inzichten, in den alleruitersten hartstocht voor de juiste plaatsing en een allergrondigsten weerkeer naar de zuiverheid verplettert mijn werk, zoodat er niets van overblijft (29 Nov. 1924). Nu ik mij openlijk tegen hem verdedig, wordt (derde herziening? dernier cri?) mijn werk, zoo mogelijk, nog slechter (Groene 19 Dec. 1925 alinea 4: bezit niets aan ethische waarde; verdraagt geen du rend bezien; vroeger soms toch nog wel, nu heelemaal niet meer, wil er zelfs niet eens meer een cadeau hebben !). Hoe boozer de criticus, des te slechter de Werken ! Helaas ! het is afgeloopen, het was te schoon geweest. Doch als ik nog eens iets behoorlijks maakte? (men weet toch nooit, hoe een koe een haas vangt). Het doet er niet toe, in de Groene is het definitief" en a priori leelijk. Maar nu iets ernstiger, zelfs zeer ernstig: Wat dan ook de oorzaak moge zijn van de wisselingen in het oordeel van uwen criticus over hetzelfde werk, vast staat, dat hij: óf meer dan 15 jaar lang uw lezers verkeerd heeft voorgelicht, niet een nuance, niet zoo'n beetje geflat teerd, maar absoluut fout, óf uw lezers thans (en later, immers definitief") absoluut verkeerd inlicht. Dat hier g^en sprake is van een mogelijke weten schappelijke of artistieke, wijziging van inzicht" blijkt o.a.: 1. uit den vorm van het verpletterende stuk van 29 Nov, 1924, dat niet veel anders is dan een scheldpartij tengevolge van boosheid. Boosheid, zooals nu blijkt, omdat hij meende (geen haar op op mijn hoofd, dat aan den heelen heer P. dacht) dat ik hem bestreed (en wat dan nog !) in mijn openingswoord voor de tentoonstelling Bisschop-Robertson, waarbij de Dochter-schil deres mij haar erkentelijkheid betuigde en warmen dank voor de mooi doorvoelde woorden". 2e. uit een uitlating van uwen criticus tegenover een kunsthistoricus (dien ik, terwille van dezen, liever niet in het openbaar noem, doch wiens naam ik u persoonlijk meedeel): Wij zullen GEHEIDE f850.met garantie Ziet onze talage's Lit-juxaeov '2 Nachtkastjes l Tafel l Kaptafel l i'eauteul i Spiegelkast 2 Stoele» HEÊCEHOBAChT 5OO An 5 T E R D A H Kusteloozo opslag voor latere levering dezen mijnheer wel eens te pakken nemen'' (hetgeen dan blijkbaar een populaire wijze van uitdrukken is voor iemand, die bezig is, in den hartstocht voor de juiste plaatsing" over te gaan ,,tot de definitieve bepaling zijner inzichten"). Dit alles is het gevolg van een gemis in het karakter van Uwen criticus. Hem ontbreekt namelijk (ik zal het sine ira et studio zoo wetenschappelijk mogelijk uitdrukken) de eerste voorwaarde voor het zijn van een goed criticus: dat zijn karakter zoo vast is, dat hij zich niet laat leiden door bijmotieven bij de beoor deeling van kunstwerken. Als voorlichter over de qualiteit dier werken heeft hij getoond, een onbe trouwbare gids te zijn. Met de meeste hoogachting Uw dw. dr. Mr. R. S. B A K E i. s (Discussie gesloten. Red.) de meest volmaakte wagen. AUTO-CENTRALE - HAARLEM NIEUWE UITGAVEN HERMAN WIELEN, Voor Hagenbeck naai' lief Himataja gebergte en de Oerwouden van /«d/& Holland sche bewerking van A. van den Heuvel. Met 103 illustraties. Uitgave Scheltensen Giltay te Amsterdam. Een ruim 300 pagina's dik boek vol met spannen de jachtavonturen op groot en klein wild, beschrij vingen van dieren, planten en menschen uit de oerbosschen. Het werk bevat vele uitstekende, naar foto's ver vaardigde, illustraties. R. C. WATERS, Couévoor Moeders. Geautoriseerde vertaling uit het Engelsch door A. de Clercq van Wtel. Uitgave van P. N. van Kampen en Zoon te. Ams erdam. ADRIAAN BOER, Mergrooten. Een practische hand leiding voor het maken van groote foto's naar kleine opnamen. Uitgave van de N.V. Focus", Bloemendaal. Het vergrooten is met de hulpmiddelen, waarover wij tegenwoordig beschikken, uiterst eenvoudig,. De schrijver zet in dit handboekje duidelijk uiteen hoe men zelf van kleine foto's uitstekende vergroo tingen kan maken. Door eenvoudige be handeling met A B I S garandeeren wij absoluut afdoende bestrijding van Kakkerlakken en andere schadelijke insecten, muskieten, wandgedierte, enz. Vraagt inlichtingen en prospectus voor schepen, gebouwen en particulier gebruik aan N. V. A. B. L S., Mij. ter Afdoende Bestrijding van Insectenschade. Heerengracht 281 ~- Tel. 32281 Amsterdam

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl