De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 23 januari pagina 19

23 januari 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2538 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 WERELDDROOM door Dr. W. VAN BEMMELEN teekeningen voor de Groene Amsterdammer" door Is. van Mens) (Slot) Alles wat er in mij woelt, mijn idealen en illusies, Tnijn minnen en haten, mijn overtuiging en twijfel, mijn edelste en mijn misdadigste neigingen, dat alles dat zijn jullie; daaruit zijn jullie geformeerd. Jullie levenservaringen zijn niets anders dan de mogelijkheden, die zouden kunnen ontstaan tusschen al die tegenstrijdige driften, die in mij heerschen..... En waarom zou ik aan de menschheid, die mij tenslotte toch vijandig is, mijn ziel vol tweespalt bloot leggen? Waarom zou ik haar openbaren mijn rampzalige twijfelingen? Waarom haar verraden mijn verderfelijke, ja mijn misda dige neigingen?.... Neen, en nogmaals neen!!" vervolgde hij wild verdwijnen moeten jullie, wegzinken in den afgrond der volslagen vergetel heid l!" Nooit!! Wij willen verder leven ! !" riep even hartstochtelijk Walter, terwijl hij zich naast Maria voor Rudolf plaatste. En ook de spotter verhief zich uit zijn stoel en zei met nijdige stem: ,,Blijven zullen we !" Neen, duizendmaal neen !!" stootte Rudolf uit. .,, Ijdele verbeelding zijn jullie ! Waan is je wezen heid. Jullie bestaan is onwerkelijkheid. Oa weg! Vervluchtig in niets!!" En met een armzwaai wilde hij het drietal als wegvagen. Maar ze kwamen dichterbij en riepen met drukke gebaren tot . em: Wij leven en wij willen blijven leven!" Neen! !!" brulde Rudolf, die razend werd .?leege levenloosheden. zijn jullie en verdwijnen moet je ! l!" Maar de drie gasten drongen op hem aan' en grepen hem bij de schouders, hem toeschreeuwend, dat ze wel degelijk leefden en wilden blijven leven. Halt! J laat van hem af!" klonk plotseling een zware stem boven het geschreeuw uit. Dadelijk zwegen ze allen en keken verbaasd ?om naar den onverwachten spreker. Rudolf zag, dat het een man met een witte baard was, yn ditmaal behoefde hij niet lang te raden, wie ?daar stond. Dadelijk herkende hij Sebastiaan, Walter's leermeester. Wat wil je?" vraagt hij hem barsch. Wat ik wil?" antwoordt de oude man lang zaam en met nadruk, wel ulieder twist be slechten." En hoe dan?" vraagt de heer des] huizes op .schamperen toon. Door u duidelijk te maken, dat wij geen leegheden, geen waan, noch onwezenlijkheden zijn, geen ijle spooksels, maar even goed levend zijn als gij zelf; zij het ook, dat ons leven van 'n ander soort is Gij kunt ons niet wegvagen uit deze wereld; gij hebt recht noch macht daartoe, want ....zelf zijt gij evenzoo verbeelding ! Heel uw stoffelijke wereld is slechts een aanblik, dien de geestelijke wereld u aanbiedt, en in die geestelijke wereld bestaan wij even goed als gijzelf. ??In haar zijn wij inderdaad uw zonen en dochters, uw werkelijk kroost. Maar als gij ons kinderen der verbeelding noemt, weet dan dat ook gij verbeel ding zijt, gij met heel de wereld waarin gij leeft: Verbeelding, ontstaan in een droom ! " Kijk op!" ging hij voort. Kijk, en ik zal u laten zien, hoe gij niets anders zijt dan een Godsdroom" en het zeggende draaide hij zich om en wees naar den hemel. Rudolf volgde met zijn blikken de wijzende hand en mede met hem keken opwaarts de twee gelieven en Sybrand. En allen zagen hoe de maan, die hoog aan het lichtgewelf was gestegen midden doorspleet, en tegelijk met haar de geheele metalen hemelkoepel, van kim tot kim. Naar Oost en West schoven de beide helften geluidloos viit elkaar en zichtbaar werden goddelijke spheeren, die wegglansden tot in gouden oneindigheden. Midden in die stralende glorie zagen zij een reuzengestalte op een troon gezeten. Het lioofd steunende op den arm, de oogen gesloten. Zie!" hoorde Rudolf zich door den leermeester toevoegen Zie, de Godheid droomt en wat zij ?droomt, dat is uw wereld." Ontstellend begrijpen en verrukking over den aanblik doortrilden hem met machtige ontroering. Ademloos bleef hij staren naar het hemelsche tafe reel, dat hem de wereld openbaarde als een goddelijk droomvizioen. Droomverbeelding", en het was weer de leer meester, die sprak, zijt ook gij en heel uw zijn en denken. En evenzoo uwe verbeeldingen. Zoo zijn wij allen hier verbeelding." Hierop zweeg Sebastiaan, de oude leermeester, en in roerloosheid bleven zij allen omhoog staren. Verbeelding zij het" zoo verbrak Rudolf het stilzwijgen, maar verbeelding in een goddelijken droom, ontsproten in 'n goddelijk brein, gegroeid als 'n loot aan den steeds verder zich vertakkenden boom van den goddelijken gedachtenloop.?Echter, gegroeid in een droom ! Ongebonden dus als droomgedachten zijn. Wel is waar geboren in het goddelijke hoofd, maar dadelijk daarna zich onafhankelijk gebarend en zich keerend tegen den droomer. ??Eigen leven veroverend, oproerig zich verheffend tegen den droomenden vader, zooals de droomvizioenen den slaper verschrikken." Maar die eveneens vermogen htm op te voeren tot de hoogste verrukking!" viel de grijsaard hem in de reden. Ja Sebastiaan", vervolgde de eerste ik be grijp het, van goddelijken oorsprong is onze wereld, want een god kan niet anders dan goddelijke ge dachten droomen, maar elke gedachte staat na haar droomgeboorte zelfstandig tegenover haar oor sprong en zoo zijn wij menschen, en zoo is de wereld wel een droomverbeelding, maar niettemin vrije werkelijkheid." Dan" en zijn stem ging over in mompelen dan zijn jullie, mijn gasten hier, verbeelding van verbeelding en toch onafhankelijke werkelijkheid; menschelijke verbeelding en toch van goddelijken oorsprong." Hij zweeg, geheel weer opgaande in den alles tot zich trekkenden aanblik der slapende godheid, die droomde de wereld met heel haar oneindige veelheid van wezen en gebeuren,met haar eindeloozc opvolging van oorzaak en gevolg, haar klinkende gamma's, die telkens opgingen van ellende tot geluk en weer daalden van geluk tot ellende. De wereld met haar ontelbare tegenstrijdigheden, en alles verbindende samenwerkingen; de wereld vol vlammen, die verwarmden door liefde en ver teerden door haat, die verlichtten door wijsheid en verduisterden door den rook der dwaasheid. .... Lang bleven zij allen in zwijgende aanschou wing, tot zij eindelijk zagen, dat een glimlach de lippen van den goddelijken droomer zachtkens plooide. Zou het de schoonheid zijn, die hij droomt?" vroeg Walter. Of de liefde", zei Maria fluisterend tot hem. Maar die zijn toch n, mijn liefste !" kreeg zij met een handdruk ten antwoord. Spoedig echter ontwaarden zij, hoe de glimlach op de lippen wegstierf en 'n smartelijke trek zich over het slapende aangezicht uitbreidde. 't Kon niet uitblijven" hoorde ze Sybrand's spottende stem zeggen. Maar mijn meester," vroeg eindelijk Walter, hoe lang zal de droom nog duren? Zal de goddelij ke slaper niet spoedig ontwaken? En hoe dan?" Dan", antwoordde de oude leermeester en zijn stem verhief zich als die van den priester, die het orakel verkondigt dan zal onze wereld in het Niets zich oplossen !" Een rilling doorhuiverde Rudolf en hij zag hoe ook de beide geliefden elkaar angstig aankeken. En hoe lang zal hij nog slapen?" vroeg de jonge vrouw met bevende stem. Ik weet het niet," krijgt zij ten antwoord, maar lang zal het niet meer duren. Want zie, hoe 't nu niet meer smart, maar angst is, die zijn slapend gelaat weerspiegelt. Het moet wel 'n schrikwekkende droom zijn die door zijn goden brein woelt! Zie, ontzetting vaart door zijn trekken.... hij richt zich op, ontworstelt zich aan zijn vreeselijk droomvizioen, .... zijn oogen willen zich openen.... O, God ! ! Hij ontwaakt!" gilt Maria en tegelijkertijd verzinkt alles in zwarte duisternis. Rudolf kijkt als verdwaasd om zich heen en ziet een woelige zee; zwart met witte koppen. 'n Grauw zwerk hangt zwaar over de wijde watervlakte, waarover krijschende meeuwen in groote kringen heenschercn. 'n Somber licht, dat nergens vandaan schijnt te komen, verraadt den komenden dag. N.v.v/HF.VANDERHEIDE HILVERSUM 'SQRAVELANDSCHEWEO. TEL. 1150. VRAAGT U EENS TEEKENINGEN EN PRIJSOPGAAF VOOR HET SMAAKVOL INRICHTEN VAN uw LANDHUIS OF VILLA. BEKNOPT PROSPECTUS FRANCO. Ue lamp op de tafel maakt nog enkele stuip trekkingen en dooft uit. Kil is het geworden en de bewoner van het huis rilt, wat hem tot zicli zelven doet komen. Hij ziet weer zijn naaste omgeving, de leege stoelen, de tafel, waarop de glazen en de wijnkaraffen staan. Vóór hem ziet hij ook liggen het schrijfboek. ? En als zijn oogen zich daarop vestigen, ontwaart hij dat de bladen niet meer leeg zijn, maar dicht bedekt met zijn eigen handschrift. Het verhaal was toch geschreven ! f INDISCHE GLIMWORMPJES Geïmporteerd door H. VEERSEMA |, |j*3 N i e u w e reeks DL; INLANDSCHE BEGRAFENIS Op den zonnigen weg nadert met snelle passen een kleine stoet. Van verre kunt ge nog niet goed opmaken, waarom z.ij zoo eendrachtig en on-Inlandsch twee aan twee loopen, maar dichterbij gekomen komt er teekening in den stoet. Vier 'of zes Inlanders dragen een langwerpig smal voorwerp op de schouders en een loopt er aan het achtereinde naast en houdt een geopende pajong erboven ter bescherming tegen de zonne stralen. Daarachter loopen twee aan twee, ook we! slordig dooreen, kamponggenooten, doch nooit vrouwen en dan een paar lieden die attributen dragen voor het graven van een graf eri voor het plaatsen op dat graf van een merkteeken, een plaat, een houten opstand. f. Het is een Inlandsche begrafenis en /.ij toont duidelijk, dat de/e menschen niet treuren over hun afgestorvene, zooals wij dat plegen. Zij loopen meestal in drukken kout, en wat zij zelden doen: zij hebben den pas erin. Hoe vreemd en ongewoon de/.e stoet den vreem deling ook aandoet en hoe zonderling het lijkt van de voorgalerij af te kijken, omdat de aandacht getrokken is door een aantal druk pratende Inlanders en dan een begrafenisstoet te ontdekken. toch zit ook in deze begrafenis tragiek. Daar is allereerst die man met de pajong boven de plaats, waar het hoofd van de doode rust. Welk een zorg, welk een bijna lachwekkende zorg, een doode te beschermen tegen de zonnestralen! En de ernst, waarmee hij voortstapt! Eigenlijk is hij de eenige ernstige, die zich bewust is van zijn verheven taak: den doode naar de laatste rustplaats te brengen zonder hem of haar last te doen hebben van de zon. En dan die menschen met de graf-attributen: zij maken het maar in eenen klaar: het graf open leggen, het heuveltje opwerpen er overheen, de versiering of de aanwijzing erboven op zetten. En dan na een laatsten blik terug naar de kampong; wat zullen zij langer vertoeven bij de dooden? hun plaats is bij de k-venden. En iri de kampotig begint de slametan, het doodenmaal; nadat de hadji zijn gebeden heeft opgedreund en allen gezamenlijk de formules hebben nagepreveld, begint Het maal. Zijn niet alle men schen gelijk? Zouden Oost en West elkaar hierin niet ontmoeten, in het begrafenismaal en in de godsdienstplechtigheid? O1.OO TABAK f o.» s EN

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl