De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 30 januari pagina 11

30 januari 1926 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 2539 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 DRAMATISCHE KRONIEK ? door TOP NAEFF HET NIEUWE NEDERLANDSCHE TOONEEL. Tokayer, door Hans Muller. Het dankbaar onderwerp van den grooten kunste naar, met lijf en ziel der Muze toegevallen, en de hém «toegewijde vrouw van vleesch en bloed, is in Duitschland, en vooral in Oostenrijk, door zooveel fijne en gevoelige geesten op het tooneel gebracht, dat de heer Hans Muller heeft gedacht: daar moet wel iets van mijn gading bij te vinden zijn, dat mijn publiek ook uit de tweede of derde hand voldoet. Hij herinnerde zich waarschijnlijk nog het succes van Heinrich Kron, Hofschauspieler" uit Felix Salten's ,,Kinder der Freude", of den beroemden Hamlet" uit Schnitzler's Komödie der Worten", die juist vóór zijn optreden in deze glansrol van zijn tactlooze echtgenoote moest vernemen, dat zij van hem wenschte te scheiden; Wedekind's wrange, maar treffende eenakter: Der Kammersa'nger", of, het laatste niet het minste, Herman Bahr Das Concert", het meesterwerk der moderne blijspelkunst. Ik vraag me altijd af waarom, waar er in een genre zooveel waardevolle tooneelkunst voor het grijpen ligt, een tooneeldirectie nu juist het minderwaardige er uit kiest? De heer Saalborn, die Tokayer" regisseerde, heeft zich daarom trent in de Telegraaf zijnerzijds positief uitgelaten. Hij vindt, dat de kunstenaars het nu lang genoeg voor het zeggen hebben gehad, en dat nu het publiek mag decreteeren wat het in den schouwburg begeert te zien. Op rekening van deze illusie moeten wij dan ook maar de vulgaire grapjes schuiven, over Göttinger worst m'n worstevrouwtje" noemt de beroemde tenor Beppo Lutz de dame-collega met wie hij de eer had te soupeeren in een restaurant, waar dit gerecht de spijskaart sierde; over luiers", in verband met de omstandigheid dat een heer in smoking niet te best met een handdoek-compres weet om te gaan, alsook de poëtische verkorting: Aaggie" voor Agatha, waarin dit quantitatief beduidend publiek bovenal behagen schijnt te scheppen. Ik geloof ook: niets trekt" den braven burger meer dan een kijkje achter de coulissen van het artiestenleven. En wanneer dan nog mag blijken, dat deze, altijd eenigszins op wantrouwigen afstand be wonderde goden, deze koningen en Lohengrinen, in civiel radicaal de teekenen hunner waardigheid af leggen, om slechts te eten als spaaiers, tot ze alle knoopen van hun lijvig colbert moeten openzetten om hun gerenommeerden adem lucht te verschaffen, is het enthousiasme van de zaal verzekerd. De Kunst is een jaloersche geliefde", heeft Lodewijk van Deyssel geschreven. De geliefde van den kunstenaar zij mag zijn vrouw zijn of zijn vriendin heeft het tegen deze rivale altijd af moeten leggen, de vrouw blijft hem middel", en zal nimmer doel" zijn. Dit hebben zoowel Goethe's geliefden ervaren als de dames, die haar geluk bouwden op den tenor Beppo Lutz, zijn vriendin Fritta Sibelus, die de Nedda'' van zijn Paljas is, zijn vrouw Agatha, die hij voor al het overige behoeft. De functies, welke deze laatste vervult, zijn zelfs erotisch verfijnd en tot op zekere hoogte niet onvleiend: alle avonden, prompt een half uur vóór zijn optreden moet zij in haar liefste gedaante in zijn kleedkamer present zijn, om hem moed in te spreken, op te wekken, te inspireeren.... kortom, te zijn wat de wijn is voor den weifelmoedige. Vandaar dat men, schoon Beppo Lutz geen druppel drinkt, om ongestoord deze séance te kunnen genieten, er tegenover de pers dezen uitleg aan heeft gegeven: in dit half uur savoueert de beroemde tenor zijn alras even beroemden Tokayer". Op den langen duur echter begint Agatha deze pest van vertrouwen te verdrieten, in zóó hooge mate dat zij ??door aanstoking van een anderen man, in wien wij een poovere imitatie van Molnar's Duivel moeten zien tot een staking neigt. Alvóór echter hiertoe over te gaan, wil zij nog het uiterste, klassieke middel beproeven. In haar rol van Fancy" biecht zij hem een harer ontrouw-droomen, als ware deze in de werkelijkheid geschied. De catastrophe blijft niet uit. De al te vitaal geworden tenor haalt dien avond zijn hooge b niet! Althans hij, dien men, naar zijn beroep, voor dom houdt, maar die intusschen een verstandig man is, wendt, verslagen in de kleed kamer terugkeerend, dit onherstelbaar ongeluk vóór. En dit is dan ook al voldoende om het liefhebbend hartje van Agatha van berouw te doen smelten, haar in te doen zien, dat juist in die magnifique hooge b waaraan zij deel had haar nederigst, haar innigst geluk lag. De duivelsche aanbidder Stanislaus, die zich rijk gezwendeld heeft en ook haar niets te bieden heeft dan zwendel, trekt aan het kortste einde, en Beppo Lutz vraagt aan zijn intendant een maand verlof. Want ook hij heeft ingezien, dat zelfs een groot man van de vrouw niet altijd kan vragen en nemen, zonder op zijn beurt eens iets te geven; niet alleen van zijn kunst, die zij met stalles en parquet moet deelen, maar van z'n menschelijk hart. En dat pok in dit geven, in het bijzonder voor den niet meer in zijn prilste jeugd verkeerenden kunstenaar, een succes kan schuilen, een klein geluk,* dat i de glansperiode van het kunstenaarschap overleeft. Hoe bekoorlijk had deze comedie kunnen zijn, ware zij door een beteren geest gegaan dan door dien van Hans Muller. In de groote lijnen had ze dezelfde kunnen blijven, de mengeling van realiteit en fantaisie thans op plompe wijze Molnar nagemaakt ? zou zich in het wereldje achter de schermen even teeder als geestig hebben laten verdroomen, en de figuren van Beppo en Agatha zouden, als een waardig pendant van het echtpaar uit Das Concert", zich in de beste tooneellitteratuur hebben gehandhaafd. Aan een bekentenis van Henri Becque denkt men onwille keurig bij deze moedwillige vermorsing van een mooie, bijna klassieke stof. Ik lees", zei de criticus, de stukken die ik moet afkeuren, ijverig door.... en dan maak ik ze over". Laten we hopen, dat een meester in het vak als deze Franschman, zich eenmaal over het bocht, dat de Duitscher Tokayer" noemde, ontfermen zal. Ook mevrouw Lobo-Braakensiek, als gast bij Het Nieuwe Nederlandsche Tooneel" de bataille des dames aldaar voort zettend, zou dan in condities geraken haar gaven meer waardig. Zóó jeugdig als zij zich, naar de mode van den dag, in de rol van Agatha voordeed, behoefde zij, geloof ik, ook niet te zijn. Agatha is geen ingénue, het moederlijke in haar is daarvoor reeds te rijk ontwikkeld; zij is de kunstenaarsvrouw bij uitnemendheid, die tegelijker tijd minnares en moeder kan zijn voor het uitzonder lijk menschenkind, haar toevertrouwd, dat beiden gelijkelijk behoeft; en haar bekoring is aan geen leeftijd gebonden. Dat mevrouw Lobo, ondanks de omstandigheden, toch nu en dan de illusie in de richting van een dergelijke vrouw wist te leiden, mag pleiten voor de warmte van haar hart en de kracht van haar talent. Saalborn (Beppo Lutz) bracht meer den buitenkant van het vadsige, verwende kind naar voren dan de innerlijke angsten en kwellingen, waartoe de kunste naar, die nmaal in zijn leven iets moois heeft ge maakt, levenslang veroordeeld wordt. Meer diens luimen en onhebbelijkheden, dan de egocentrische, maar daarin toch ook weder oprechte, en in haar afhankelijkheid roerende liefde voor het eenige wezen, waar hij, in zijn onwezenlijk bestaan van opwinding en applaus, op bouwen kan, voor haar, die hem welk een rust ! ook in zijn zwakheid kent en onver anderlijk liefheeft. Tegenover een tooneelstuk als dit, behoeft de tooneelspeler weliswaar niet veel egards te hebben, maar aan den anderen kant laten juist zulke chablonen ruimte voor individueele verfijning en verdieping, al naar mate de vertolker zijn publiek hooger of lager meent te moeten aanslaan. Als tenor" behaalde Saalborn inmiddels veel succes. Een zekere correctheid wist Car! Veerhoff te geven aan de onmogelijke rol van den zwendelaar Stanislaus, waarmede hij de fantaisie althans naar werk van beteren huize verwees. Antoinette Sohns, de onge lukkige, die slechts de worstfabricage in herinnering te brengen had, deed dit in den bekenden kluchtspeltrant. Mocht Het Nieuwe Nederlandsche Tooneel" nog eens terugkeeren tot het standpunt, dat zij thans verouderd gelooft, om weder te erkennen, dat du kunstenaar zijn kunst altijd, gelijk de Tantalusvrucht, boven de menigte moet hangen, wil deze er op den duur begeerig naar blijven, dan /ij het gezelschap in dit verband ook een vertaler toegewenscht van ietwat litteraire begaafdheid. MUZIEK IN DE HOOFDSTAD door CONSTANT VAN WESSEM II 1 MUZIEKHANDEL f l 1 P I A N O 'S IA* 1835 D Achter St.Pieter 4 t H, j RAHR VLEUGELS D Tel. 443 UTRECHT I V ie K A JANACOPOULOS Dat de zangeres Vera Janacopoulos geregeld bij ons gaat terugkomen is verheugend. Men d.w.z. de zangers en leeraren der oude school smalen zoo licht, dat de modernen niet meer zingen kunnen, dat hun smaak voor een goede zangvoordracht, een goeden toon bedorven is en dat zij zelfs niet meer weten wat zingen is: ziehier een zangeres die zingen kan en toch modern is, modern in haar gevoel, in haar rythme, in haar voordracht. Trouwens, wat praten wij toch steeds van modern? Wat van onzen tijd is, is modern en dat is even waarachtig gegroeid en met ons ver groeid als datgene, wat eertijds eveneens modern was, waarachtig gegroeid en met ons vergroeid is geweest, doch nu tot traditie" is geworden. Het leven schept zich telkens nieuwe vormen en uitingen, doch de mensch schijnt telkens opnieuw weer te vergeten, dat wat thans zijn smaak en zijn liefde heeft gevestigd,dich toen in wording, evenzeer verworpen, en als tijdelijk en snobistisch werd afgekeurd. Maar een zangeres als Vera Janacopoulos moet ons wel overtuigen, moet ons wel weer doen mei leven in de echtheid van dezeuitin gen, die zij ons tot zoo'n overtuigende schoonheid weet te maken. Daar leeft ziel, gemoed, bewogenheid in zulk een innig lied als Mandoline" en in de teeder speelsch-gezongen grilligheid van Fantoches" en in de Balladen de Villon" van Debussy. Och, dat ge smade, moderne werk. Milhaud b.v. De allure wijzigt zich, maar niet het levende, dat schiep en het werk zijn eigen innigheid gaf. Vera Janacopoulos zingt dit levende en dit innige, dat in voordracht en muziek tot eenheid is verweven, er weer voor ons uit cp en het moet overtuigen, deze overtuigende menschelijkheid, deze breede, vrije aanvoeling van iedere lied individualiteit, zooals het gevoeld en gecomponeerd1 werd. Campra, Martini, Mozart, Debussy, Milhaud, Moussorgsky, De Falla, het is allemaal gezang, zingende werkelijkheid, door een groot zangeres, een levend, groot mensch, tot een ontroerende feestelijkheid ge maakt ! Zóó waren de indrukken van Vera Janacopoulos' liederenavond, zoo waren de indrukken van haar voor drachten onder Monteux in het Concertgebouw; Mozart's Motet, een jeugdwerk, inderdaad een jube ling, Moussovgsky's Chef d'armée groot en hart verscheurend als een doodenklacht, Hopah, volksch,. spottend en toch innig van wilde, speelsche oerkracht. Waarlijk, wij die dit allemaal gehoord hebben, wij kunnen niet dankbaarder zijn ! MONTEUX'S AFSCHEID Zondagmiddag dirigeerde Monteux in het Concert gebouw zijn laatste concert in dit seizoen, een afscheid, dat allerhartelijkst is geweest. Inderdaad, Monteux kan op dit eerste seizoen onder zijn leiding terugzien als een der werkzaamste, die wij de laatste jaren in het Concertgebouw hebben meegemaakt. Hier heeft het Concertgebouw-bestuur eindelijk den dirigent gevonden, die zijn plaats naast Mengelberg kan verantwoorden, die niet het reper toire van Mengelberg nog eens zwakjes na-kauwt, doch die een nieuw repertoire schept, op zijn eigen terrein, dat toch wel voornamelijk dat der moderne muziek blijft en mag blijven, omdat wij tot nog toe den dirigent hebben gemist, die dit terrein wilde of kon entameeren en die ook liefde voor deze moderne muziek had, waarmee het publiek in het Concertge bouw, te conservatief gezind, nog ondanks het toe nemend aantal enthousiasten onder de jongere genera tie, het nog steeds moeielijk weet te stellen. De arbeid, die Monteux, in dit eerste seizoen heeft verricht is eerbiedwaardig. Hij heeft ons uitvoeringen gebracht van Petrouchka", van Pelléas et Melisardé", vanDebussy, van Ravel, van Rimsky Korsakoff, Prokofieff, die ons onvergetelijk blijven. Hij heeft bijna. geen programma gegeven waarop niet een noviteit voorkwam, en niet alleen noviteiten uit de moderne muziek, ook uit de oude muziek wist hij ons nog menige interessante eerste kennismaking" te brengen. Het is daarom een verheugende mededeeling geweest, dat. Monteux het volgend sei/.oen eveneens weer voor djn lessenaar in het Concertgebouw zal staan. Op zijn laatste concert bracht Monteux als noviteit nog de fragmenten van. Le Martyre de Saint Sebastien" uit. een der zuiverste en doorlichtste scheppingen. van Debussy, te weinig gehoord nog en ten onrechte nog geen repertoire-stuk geworden. Hoezeer Debussy een eenxame Meester blijft onder deze inkhirs der muzikale Franschc renaissance, genaamd impres sionisten, voelt men nogmaals met deze teeder-sterke door het geniale vergoddelijkte schoonheid, die tot armoede wordt wanneer een kleineic aanleg zich van. deze ,/uitingswijze" bedient. CONCERT ALLIANCT: FKANCAISI:., De Alliance franchise" organiseert concerten. Het i.- steeds een sympathieke daad de banden tusschen Holland en Frankrijk strak te houden, en over en weet elkaar complimenten te zenden. Men speelt Fransche muziek. Dit is ook een compliment, blijkbaar. Pio nierswerk doet men niet. Men speelt het goede programma". Dat was Dinsdagavond: Cesar Franck. Saint Sains, terwijl Deodat de Sevérae en (juy Ropartz reeds de modernen" zijn. Soit ! Deze com posities werden in ieder geval goed gespeeld, in goede,. verzorgde vertolkingen, door den violist Herman Leydensdorff en de pianiste Coba Swaan. beiden getraind in een juist samenspel. Dat het eerste stuk, de sonate van Guy Ropartz minder boeide ligt in de eerste plaats aan deze muziek, die het halfslachtige heeft dat men zoo vaak in het werk van DuitschFransch georiënteerde componisten aantreft; ook was Leydendorff hier. dunkt mij, nog niet al te best op dreef. Coba Swaan, leerlinge uit de Fransche school: van Blanche Selva gaf daarop in ,,lïu Tartane" een mooi staaltje van gecquilibreerden krachtig beeldend spel, terwijl zij in de Havanoise" van Saint Saens als begeleidster een mooien, zachten toon liet door klinken. Hier was ook Leydensdorff in zijn kracht met deze soepele kleurige evocatie van een dans der Creoolsche meisjes onder warmen, zuidernachtelijken hemel. Ook de sonate van Cesar Franck bracht een mooie eenheid van samenspel, waarin de toon van het werk goed werd getroffen, do?r de uitvoerenden.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl