Historisch Archief 1877-1940
No. 2539
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOORYNEDERLAND
19
FEUILLETON
DAT N E BOEK
door D. VAN DANTZIG
zaten samen op mijne kamer, mijn collega en
ik. We hadden beiden een drukken dag achter
ons en. waren nog wat blijven napraten. Zwaar
.?geboomd hadden we: over boeken, boeken en nog
eens boeken. Mijn collega was namelijk een zeer
groote boekenvriend, op het maniakale af. Ik had
een paar whisky-soda klaargemaakt en Wenschte
eindelijk eens een ietwat minder droog" onder
werp aan te roeren.
We moesten nu de boeken eindelijk eens laten
rusten", zeide ik. Vertel me eens wat anders
Waarom ben je eigenlijk nooit getrouwd? Of ben
je zoo'n vrouwenhater?"
Och, wat zal ik je zeggen?" zeide hij, vrouwen
zijn eigenlijk net als boeken. Er zijn boeken die je
koopt en er zijn boeken die je alleen maar n
keertje leest. Zoo zijn er vrouwen die je trouwt en
vrouwen die je niet trouwt. Het is treurig maar
het is zoo. Een boek dat waard is gelezen te worden
is ook Waard gekocht te worden en boeken leenen is
eigenlijk profiteeren van den arbeid van den
schrijver zondereenige tegenpraestatie. In principe
ben ik tegenstander van het leenen van boeken,
maar in de praktijk? Och, je hebt nu eenmaal geen
geld om alle boeken te koopen. En zoo draait
het toch maar weer op leenen uit".
Je zoudt nu eens niet over boeken praten !"
Och, met vrouwen is het net eender. Je kunt nu
eenmaal niet met alle vrouwen trouwen: de wet
?staat er je maar n toe. Stel je voor, dat je maar
n boek mocht koopen: hoeveel boeken zou je
niet eerst willen lezen, voordat je het boek ge
vonden had dat waard was uitverkoren te worden?
Dan ben je tenslotte toch maar blij dat er zooveel
leesbibliotheken zijn. Jammer alleen maar dat
boeken die veel gelezen zijn er zoo smakeloos en
beduimeld uit gaan zien ! De meeste boeken ver
velen je trouwens als je ze een paar maal gelezen
hebt. Dan wét je alles al; er is geen woord nieuw
meer voor je Neen, die boeken zou je niet
koopen. Een boek moet steeds weer iets nieuws
bevatten. Er moet steeds weer een nieuw mysterie
blijven, het ne mysterie, dat je nooit gaat be
grijpen. Maar waar vind je zoo'n boek?"
Heb je nooit gedacht zoo'n vrouw te vinden?"
Ik zal je de geschiedenis vertellen van Het
Eéne Boek. Lang geleden is het gebeurd, toen ik
nog jong was en ieder boek verslond dat me in
handen kwam. Ik was naar Parijs gegaan om
boeken te koopen. Met zeer veel moeite had ik het
geld daartoe bij elkaar gespaard, ik had mezelf
alles ontzegd om dat te kunnen doen, maar het
vurig verlangde was tenslotte toch bereikt: ik was
in Parijs en doolde langs de boekenstalletjes bij de
Seine. En of ik mijn oogen den kost gaf, daar in
het paradijs van den boekenvriend ! Telkens weer
bleef ik staan, en greep een boek en bladerde erin
en genoot.... Nergens vind je zulke boeken als in
Parijs, langs de Seine !
Monsieur Francais, een oud onaanzienlijk
antiquairtje had mijne bijzondere gunst. Uren lang
stond ik bij hem en snuffelde in zijne oude boeken.
Maar gekocht had ik nog niets. Keus maken is zoo
moeilijk ! M. Framjois was zelf ook een groot
boekenliefhebber. Het speet hem altijd een boek te
moeten verkoopen. Maar ja.... hij moest er van
leven.
Een ochtend dat ik bij hem kwam troonde hij me
mee, geheimzinnig, naar een achteraf gelegen
kastje dat ik nog nooit gezien had. Een heel oud
boek haalde hij te voorschijn, uit den eersten tijd
der boekdrukkunst. En sinds dat oogenblik was
mijne keuze bepaald: dat boek wilde ik hebben of
geen. Al was het alleen maar om het bandje, dat
prachtige oeroude perkament, soepel en door
schijnend als albast. En het formaat: sierlijk en
toch ferm. Prettig om in de hand te houden en
hier of daar open te slaan of op een afstand te
houden om zoo'n pagina te kunnen overzien: een
lust voor de oogen !
En meer nog dan alles: de inhoud ! De grootste
dichter, de grootste Wijsgeer van zijn tijd, wellicht
van alle tijden. Hoe heerlijk, die eeuwenoude
mystiek, die doorleefde mysteriën. Ieder woord gaf
rte denken; eene enkele zin voerde de gedachten
ver weg, diep het leven in....
Die oude adel die zoo'n boek bezit, dat is het
?wat je mist tegenwoordig. Het was prachtig gecon
serveerd, had lang in een bibliotheek gelegen, maar
was onlangs onder den hamer gekomen. M.
Francais had het gekocht, het had dadelijk zijn
hart gestolen. Maar hij zag dat ook ik van boeken
V.ROSSEM-S
DE BESTEVARINAS
Overal verkrijgbaar a[*?]" p.Kalf ons pakje |
hield en hij had geld noodig. Een wissel, die
spoedig vervallen zou En de prijs? Ja, die
washoóg. Veel te hoog voor mijn bescheiden beurs.
Ik zou er nog eens over denken; ik kwam toch
iederen dag bij hem.
En ik dacht erover, voortdurend. Steeds weer
zag ik dat boekje voor me, hield het in gedachten
in de hand, las de statige latijnsche verzen. Maar
het geld? Ik zou schulden moeten maken, groote
schulden, al mijne andere boeken moeten ver
koopen. O, wat dat betreft, graag! Met graagte gaf
ik mijne heele boekerij voor dat ne bandje. Maar
ik dacht aan mijne Moeder die van mijn armoedje
mee moest leven. Neen, het mocht niet. Morgen
zou ik het M. Francais gaan zeggen, dat ik het
niet koopen kon.
Maar den volgenden ochtend, toen ik het bandje
Weer in mijne handen hield, waren alle goede
voornemens gevlogen. Het moest, ik kón dat niet
laten gaan, ik kon het niet meer missen. En toch,
en toch.... Zoo ging het dag op dag. Mijn twee
strijd duurde voort; ik kon niet meer besluiten.
Tenslotte vermande ik mij. Ik kón dat boek
niet koopen, mocht het niet doen. Dien dag ging
ik niet naar de Seine om, niet meer in de verleiding
te komen. In het Bois de Boulogne liep ik en
piekerde over het perkamenten bandje. Het wilde
niet uit mijne gedachten, liet zich niet bannen. Ik
kon niet meer leven zonder dat boek. Welk een
offers vraagt toch het leven: al mijne boeken voor
dat ne, maar het mocht niet zijn. En toch ?
En 's avonds nam ik mijn besluit: ik zou het
koopen. Mijne Moeder? O, zij zou het boekje ook
leeren liefhebben, op den duur. De mooiste verzen
zou ik voor haar vertalen; samen zouden we erover
spreken, over denken. Zoo zou zij toch ook wat
hebben voor de ontberingen die ze zou moeten
lijden.
Den volgenden ochtend ging ik naar de Seine.
Van verre al wenkte ik M. Francois, wuifde,
vroolijk, dat hij het begrijpen zou. Hij wachtte me,
somber zijne houding, met schrik in de oogen dat
hij me zag. En ik begreep. Dien eenen dag dat ik er
niet geweest was Allén had hij het boek
bekeken, denkend dat ik afgereisd was. Waarom
had ik geen afscheid van hem genomen? Een rijk
man was voorbijgekomen, had een bod gedaan,
een hoog bod. De wissel Was juist dien dag bij hem
gepresenteerd en hij had niet kunnen betalen.
Waarom had ik niet een dag eerder gezegd, dat ik
het koopen wilde? Met tegenzin had hij het ver
kocht. ... aan dien parvenu.
Ik sprak geen woord, ging naar het hotel, pakte
mijne koffers en reisde nog denzelfden avond naar
huis. Ik had geen boeken gekocht in Parijs".
Het was stil geworden na zijn verhaal. Ik wist
niet wat te zeggen. Het had me aangegrepen,
weemoedig gemaakt. Ik voelde dat leed om het
Onbereikbare, om het Voorbije, het niet-gegrepene.
Na eenigen tijd, om de stilte te verbreken en de
stemming weer wat op te wekken zeide ik, trach
tend te schertsen, al ging liet me slecht af: Nu
heb je toch over boeken gesproken !...."
En bijna onhoorbaar antwoordde hij: Dacht
je?"
INDISCHE
GLIM Wr O R Ai P J E S
Geïmporteerd door H. VEERSEMA
EEN ^CHINEESCIIE'BEGRAFENIS.
DAAR weet men van af. Op zeer verren afstand
reeds klinken de bekkenslagen, drie, vier, soms
vijf achter elkaar en daarna een aanzwellend gerom
mel op de trommels. En dan weer hoort men in de
verte een oogenblik niets dan een paar schrille,
hooge snelle fluittonen. En na een poosje weer
die bekkenslagen en dat tromgeroffel. Dan onder
scheidt het oor duidelijker. De bekkenslagen en
het gedromdrom op de trom wordt afgewisseld
door het spelen van bizarre melodieën op de fluit
en op een Chineesch strijkinstrument, dat schril
en iel en snerpend klinkt.
Daar is de stoet. Voorop een aantal leege hon
kongs, die hopen langs den weg vrachtjes op te
pikken van Chineczen, die meewillen. Daarachter
een Chinees, die steeds zijn hand in een zak
dompelt en haar eruit halend vodjes papier met
een stukje zilverpapier erop geplakt, strooit,
welke de wind opneemt en verspreidt. Zij zullen
den weg wijzen aan de goede geesten, naar de
plaats waar de doode heen is gebracht, evenals
Klein Duimpje zich den weg markeerde door
kiezelsteentjes. Achter dezen man rijdt, in een
rickshaw, een Chineesche priester. Hij is in vol
ornaat en heeft een paar kleinere bekkens in de
handen waarmee hij af en toe, als in droomtoe
stand, een paar klinkende slagen geeft.
BOUWTIN HET
OOSTERPADK
BILTHÖVEN
. INLICHTINGEN VEHSÏSEKT DEL oiKECtiE
Tti.EF.iNT. Ml 63AS
Doch hij maakt het groote lawaai niet. Dat
komt dan pas. De muziek met haar bekkens, haar
dof-rommelende trommels, en dan de stilte om
het grillige spel der fluiten en strijkinstrumenten.
Achter de muziek de tafel met gerechten, welke
de doode meekrijgt op zijn reis naar de eeuwigheid.
Hoe rijker de begrafenis, des te rijker en wei
voorziener de tafel. Daarachter, als om te lokken
met de geuren, de lijkwagen met de zware bizar
gevormde kist. Onmiddellijk daarachter een
honkong, met een vrouw waarnaast een of meer
huilkinderen met een zak over het hoofd. Bij enkele
begrafenissen twee honkongs met twee
huilmeisjes met schokkende lichaampjes, ondersteund
door de vrouw. De zak dient o.a. om te verbergen
dat er geen tranen zijn. Bij heel rijke begrafenisseu
huilvrouwen.
En dan in honkongs of loopend, fietsend of in
auto's bloedverwanten en kennissen. Zoo gaat
Baba of zijn vrouw ten grave.
SINGKEH.
IN Indiëleeft nog heel wat studentikositeit.
Een gevolg van de vele geslaagde en mislukte
studenten? En door die studentikositeit wordt
van de nieuwelingen meer notitie genomen, dan
men in Holland in ambtenaars- en handelskringen
gewoon is. Een baar, groen, nieuweling of in het
Chineesch singkeh is, zoodra hij ergens in Indi
den voet aan wal zet, een speelbal van zijn nieuwe
omgeving. Men ontgroent hem en op geenszins
zachtzinniger wijze dan zulks in Leiden of Delft
pleegt te geschieden. En de grapjes, welke men met
hem uithaalt toonen klaarlijk aan, hoe
studentikoos de Indische maatschappij in vele opzichten
is. Want men kan op gewone door-de-weeksche
avonden op een gewone binnenplaats of
stadssocieteit komen en versteld staan van het lawaai
en jolijt, een herrie en bende, welke de eerste de
beste studentensociëteit eer zouden aandoen. En
toch zijn de levenmakers allen gezeten lieden, die
overdag zeer respectabele posities bekleeden en die
morgen, zij het met eenigszins bewolkt hoofd,
wee r f ui l speed aan den arbeid zijn. En in een maat
schappij waar de leden zoo jong blijven dat ze
van tijd tot tijd aan zulke vroolijkheid behoefte
hebben, valt de singkeh binnen als een
speenvarkcn. Hij wordt met gejuich begroet. Men valt op
hem aan en begint het spel.
Ontelbaar zijn de singkeh-verhalen vooral in
plantersstreken. Wat men de singkeh's al laat
doen, grenst aan het ongeloofelijke. En wat
Holland op grocn-gebied naar Indiè' zendt, grenst
dientengevolge ook aan het ongelooflijke. Het is
niet de bedoeling in dit nietig glimwormpje van
n dag een reeks singkchverhalen te geven. De
singkehvcrhalen immers raken nooit uitgeput.
Maar ik moet u, om te doen zien, hoe groen d
loten van den Nederlandschen stam zijn, die naar
Indiëkomen, vertellen van dien baar, die ter Oost
kust van Sumatra een assistentenbetrekking bij
een groote maatschappij aanvaard had. En die
natuurlijk den eersten avond den besten in kennis
raakte met een stelletje laukeh's of oud-gedienden.
En deze lieden vertelden hem onder talrijke
flesschen bier, dat hij morgen naar den gou
verneur moest om zich te gaan melden. En dat
hij dat doen moest in het voorgeschreven
plantercostuum, nml. de pantalon in de sokken, de
jastoetoep (witte uniformjas) geopend van boven,
opdat de breede plantersborst te zien is. De
helmhoed op. In de linkerhand een t jankei, een soort
omgekeerde schop, waarmede de grond wordt
omgewoeld. Kn m de rechterhand de piso-blatti,
het breede, dunne koelie-mes. En men vertelde
hem dat niet zoo'n ernst, dat hij het ging gelooven
en den volgenden morgen begaf hij zich aldus
uitgedost per sado naar het huis van den gouver
neur en meldde zich.
Wanneer ge dit singkeh-verhaaltje gelezen
hebt, behoeft ge nooit meer een ander te lezen,
want zo;) zijn ze allemaaal.
'RAMEHto