De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 30 januari pagina 19

30 januari 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2539 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOORYNEDERLAND 19 FEUILLETON DAT N E BOEK door D. VAN DANTZIG zaten samen op mijne kamer, mijn collega en ik. We hadden beiden een drukken dag achter ons en. waren nog wat blijven napraten. Zwaar .?geboomd hadden we: over boeken, boeken en nog eens boeken. Mijn collega was namelijk een zeer groote boekenvriend, op het maniakale af. Ik had een paar whisky-soda klaargemaakt en Wenschte eindelijk eens een ietwat minder droog" onder werp aan te roeren. We moesten nu de boeken eindelijk eens laten rusten", zeide ik. Vertel me eens wat anders Waarom ben je eigenlijk nooit getrouwd? Of ben je zoo'n vrouwenhater?" Och, wat zal ik je zeggen?" zeide hij, vrouwen zijn eigenlijk net als boeken. Er zijn boeken die je koopt en er zijn boeken die je alleen maar n keertje leest. Zoo zijn er vrouwen die je trouwt en vrouwen die je niet trouwt. Het is treurig maar het is zoo. Een boek dat waard is gelezen te worden is ook Waard gekocht te worden en boeken leenen is eigenlijk profiteeren van den arbeid van den schrijver zondereenige tegenpraestatie. In principe ben ik tegenstander van het leenen van boeken, maar in de praktijk? Och, je hebt nu eenmaal geen geld om alle boeken te koopen. En zoo draait het toch maar weer op leenen uit". Je zoudt nu eens niet over boeken praten !" Och, met vrouwen is het net eender. Je kunt nu eenmaal niet met alle vrouwen trouwen: de wet ?staat er je maar n toe. Stel je voor, dat je maar n boek mocht koopen: hoeveel boeken zou je niet eerst willen lezen, voordat je het boek ge vonden had dat waard was uitverkoren te worden? Dan ben je tenslotte toch maar blij dat er zooveel leesbibliotheken zijn. Jammer alleen maar dat boeken die veel gelezen zijn er zoo smakeloos en beduimeld uit gaan zien ! De meeste boeken ver velen je trouwens als je ze een paar maal gelezen hebt. Dan wét je alles al; er is geen woord nieuw meer voor je Neen, die boeken zou je niet koopen. Een boek moet steeds weer iets nieuws bevatten. Er moet steeds weer een nieuw mysterie blijven, het ne mysterie, dat je nooit gaat be grijpen. Maar waar vind je zoo'n boek?" Heb je nooit gedacht zoo'n vrouw te vinden?" Ik zal je de geschiedenis vertellen van Het Eéne Boek. Lang geleden is het gebeurd, toen ik nog jong was en ieder boek verslond dat me in handen kwam. Ik was naar Parijs gegaan om boeken te koopen. Met zeer veel moeite had ik het geld daartoe bij elkaar gespaard, ik had mezelf alles ontzegd om dat te kunnen doen, maar het vurig verlangde was tenslotte toch bereikt: ik was in Parijs en doolde langs de boekenstalletjes bij de Seine. En of ik mijn oogen den kost gaf, daar in het paradijs van den boekenvriend ! Telkens weer bleef ik staan, en greep een boek en bladerde erin en genoot.... Nergens vind je zulke boeken als in Parijs, langs de Seine ! Monsieur Francais, een oud onaanzienlijk antiquairtje had mijne bijzondere gunst. Uren lang stond ik bij hem en snuffelde in zijne oude boeken. Maar gekocht had ik nog niets. Keus maken is zoo moeilijk ! M. Framjois was zelf ook een groot boekenliefhebber. Het speet hem altijd een boek te moeten verkoopen. Maar ja.... hij moest er van leven. Een ochtend dat ik bij hem kwam troonde hij me mee, geheimzinnig, naar een achteraf gelegen kastje dat ik nog nooit gezien had. Een heel oud boek haalde hij te voorschijn, uit den eersten tijd der boekdrukkunst. En sinds dat oogenblik was mijne keuze bepaald: dat boek wilde ik hebben of geen. Al was het alleen maar om het bandje, dat prachtige oeroude perkament, soepel en door schijnend als albast. En het formaat: sierlijk en toch ferm. Prettig om in de hand te houden en hier of daar open te slaan of op een afstand te houden om zoo'n pagina te kunnen overzien: een lust voor de oogen ! En meer nog dan alles: de inhoud ! De grootste dichter, de grootste Wijsgeer van zijn tijd, wellicht van alle tijden. Hoe heerlijk, die eeuwenoude mystiek, die doorleefde mysteriën. Ieder woord gaf rte denken; eene enkele zin voerde de gedachten ver weg, diep het leven in.... Die oude adel die zoo'n boek bezit, dat is het ?wat je mist tegenwoordig. Het was prachtig gecon serveerd, had lang in een bibliotheek gelegen, maar was onlangs onder den hamer gekomen. M. Francais had het gekocht, het had dadelijk zijn hart gestolen. Maar hij zag dat ook ik van boeken V.ROSSEM-S DE BESTEVARINAS Overal verkrijgbaar a[*?]" p.Kalf ons pakje | hield en hij had geld noodig. Een wissel, die spoedig vervallen zou En de prijs? Ja, die washoóg. Veel te hoog voor mijn bescheiden beurs. Ik zou er nog eens over denken; ik kwam toch iederen dag bij hem. En ik dacht erover, voortdurend. Steeds weer zag ik dat boekje voor me, hield het in gedachten in de hand, las de statige latijnsche verzen. Maar het geld? Ik zou schulden moeten maken, groote schulden, al mijne andere boeken moeten ver koopen. O, wat dat betreft, graag! Met graagte gaf ik mijne heele boekerij voor dat ne bandje. Maar ik dacht aan mijne Moeder die van mijn armoedje mee moest leven. Neen, het mocht niet. Morgen zou ik het M. Francais gaan zeggen, dat ik het niet koopen kon. Maar den volgenden ochtend, toen ik het bandje Weer in mijne handen hield, waren alle goede voornemens gevlogen. Het moest, ik kón dat niet laten gaan, ik kon het niet meer missen. En toch, en toch.... Zoo ging het dag op dag. Mijn twee strijd duurde voort; ik kon niet meer besluiten. Tenslotte vermande ik mij. Ik kón dat boek niet koopen, mocht het niet doen. Dien dag ging ik niet naar de Seine om, niet meer in de verleiding te komen. In het Bois de Boulogne liep ik en piekerde over het perkamenten bandje. Het wilde niet uit mijne gedachten, liet zich niet bannen. Ik kon niet meer leven zonder dat boek. Welk een offers vraagt toch het leven: al mijne boeken voor dat ne, maar het mocht niet zijn. En toch ? En 's avonds nam ik mijn besluit: ik zou het koopen. Mijne Moeder? O, zij zou het boekje ook leeren liefhebben, op den duur. De mooiste verzen zou ik voor haar vertalen; samen zouden we erover spreken, over denken. Zoo zou zij toch ook wat hebben voor de ontberingen die ze zou moeten lijden. Den volgenden ochtend ging ik naar de Seine. Van verre al wenkte ik M. Francois, wuifde, vroolijk, dat hij het begrijpen zou. Hij wachtte me, somber zijne houding, met schrik in de oogen dat hij me zag. En ik begreep. Dien eenen dag dat ik er niet geweest was Allén had hij het boek bekeken, denkend dat ik afgereisd was. Waarom had ik geen afscheid van hem genomen? Een rijk man was voorbijgekomen, had een bod gedaan, een hoog bod. De wissel Was juist dien dag bij hem gepresenteerd en hij had niet kunnen betalen. Waarom had ik niet een dag eerder gezegd, dat ik het koopen wilde? Met tegenzin had hij het ver kocht. ... aan dien parvenu. Ik sprak geen woord, ging naar het hotel, pakte mijne koffers en reisde nog denzelfden avond naar huis. Ik had geen boeken gekocht in Parijs". Het was stil geworden na zijn verhaal. Ik wist niet wat te zeggen. Het had me aangegrepen, weemoedig gemaakt. Ik voelde dat leed om het Onbereikbare, om het Voorbije, het niet-gegrepene. Na eenigen tijd, om de stilte te verbreken en de stemming weer wat op te wekken zeide ik, trach tend te schertsen, al ging liet me slecht af: Nu heb je toch over boeken gesproken !...." En bijna onhoorbaar antwoordde hij: Dacht je?" INDISCHE GLIM Wr O R Ai P J E S Geïmporteerd door H. VEERSEMA EEN ^CHINEESCIIE'BEGRAFENIS. DAAR weet men van af. Op zeer verren afstand reeds klinken de bekkenslagen, drie, vier, soms vijf achter elkaar en daarna een aanzwellend gerom mel op de trommels. En dan weer hoort men in de verte een oogenblik niets dan een paar schrille, hooge snelle fluittonen. En na een poosje weer die bekkenslagen en dat tromgeroffel. Dan onder scheidt het oor duidelijker. De bekkenslagen en het gedromdrom op de trom wordt afgewisseld door het spelen van bizarre melodieën op de fluit en op een Chineesch strijkinstrument, dat schril en iel en snerpend klinkt. Daar is de stoet. Voorop een aantal leege hon kongs, die hopen langs den weg vrachtjes op te pikken van Chineczen, die meewillen. Daarachter een Chinees, die steeds zijn hand in een zak dompelt en haar eruit halend vodjes papier met een stukje zilverpapier erop geplakt, strooit, welke de wind opneemt en verspreidt. Zij zullen den weg wijzen aan de goede geesten, naar de plaats waar de doode heen is gebracht, evenals Klein Duimpje zich den weg markeerde door kiezelsteentjes. Achter dezen man rijdt, in een rickshaw, een Chineesche priester. Hij is in vol ornaat en heeft een paar kleinere bekkens in de handen waarmee hij af en toe, als in droomtoe stand, een paar klinkende slagen geeft. BOUWTIN HET OOSTERPADK BILTHÖVEN . INLICHTINGEN VEHSÏSEKT DEL oiKECtiE Tti.EF.iNT. Ml 63AS Doch hij maakt het groote lawaai niet. Dat komt dan pas. De muziek met haar bekkens, haar dof-rommelende trommels, en dan de stilte om het grillige spel der fluiten en strijkinstrumenten. Achter de muziek de tafel met gerechten, welke de doode meekrijgt op zijn reis naar de eeuwigheid. Hoe rijker de begrafenis, des te rijker en wei voorziener de tafel. Daarachter, als om te lokken met de geuren, de lijkwagen met de zware bizar gevormde kist. Onmiddellijk daarachter een honkong, met een vrouw waarnaast een of meer huilkinderen met een zak over het hoofd. Bij enkele begrafenissen twee honkongs met twee huilmeisjes met schokkende lichaampjes, ondersteund door de vrouw. De zak dient o.a. om te verbergen dat er geen tranen zijn. Bij heel rijke begrafenisseu huilvrouwen. En dan in honkongs of loopend, fietsend of in auto's bloedverwanten en kennissen. Zoo gaat Baba of zijn vrouw ten grave. SINGKEH. IN Indiëleeft nog heel wat studentikositeit. Een gevolg van de vele geslaagde en mislukte studenten? En door die studentikositeit wordt van de nieuwelingen meer notitie genomen, dan men in Holland in ambtenaars- en handelskringen gewoon is. Een baar, groen, nieuweling of in het Chineesch singkeh is, zoodra hij ergens in Indi den voet aan wal zet, een speelbal van zijn nieuwe omgeving. Men ontgroent hem en op geenszins zachtzinniger wijze dan zulks in Leiden of Delft pleegt te geschieden. En de grapjes, welke men met hem uithaalt toonen klaarlijk aan, hoe studentikoos de Indische maatschappij in vele opzichten is. Want men kan op gewone door-de-weeksche avonden op een gewone binnenplaats of stadssocieteit komen en versteld staan van het lawaai en jolijt, een herrie en bende, welke de eerste de beste studentensociëteit eer zouden aandoen. En toch zijn de levenmakers allen gezeten lieden, die overdag zeer respectabele posities bekleeden en die morgen, zij het met eenigszins bewolkt hoofd, wee r f ui l speed aan den arbeid zijn. En in een maat schappij waar de leden zoo jong blijven dat ze van tijd tot tijd aan zulke vroolijkheid behoefte hebben, valt de singkeh binnen als een speenvarkcn. Hij wordt met gejuich begroet. Men valt op hem aan en begint het spel. Ontelbaar zijn de singkeh-verhalen vooral in plantersstreken. Wat men de singkeh's al laat doen, grenst aan het ongeloofelijke. En wat Holland op grocn-gebied naar Indiè' zendt, grenst dientengevolge ook aan het ongelooflijke. Het is niet de bedoeling in dit nietig glimwormpje van n dag een reeks singkchverhalen te geven. De singkehvcrhalen immers raken nooit uitgeput. Maar ik moet u, om te doen zien, hoe groen d loten van den Nederlandschen stam zijn, die naar Indiëkomen, vertellen van dien baar, die ter Oost kust van Sumatra een assistentenbetrekking bij een groote maatschappij aanvaard had. En die natuurlijk den eersten avond den besten in kennis raakte met een stelletje laukeh's of oud-gedienden. En deze lieden vertelden hem onder talrijke flesschen bier, dat hij morgen naar den gou verneur moest om zich te gaan melden. En dat hij dat doen moest in het voorgeschreven plantercostuum, nml. de pantalon in de sokken, de jastoetoep (witte uniformjas) geopend van boven, opdat de breede plantersborst te zien is. De helmhoed op. In de linkerhand een t jankei, een soort omgekeerde schop, waarmede de grond wordt omgewoeld. Kn m de rechterhand de piso-blatti, het breede, dunne koelie-mes. En men vertelde hem dat niet zoo'n ernst, dat hij het ging gelooven en den volgenden morgen begaf hij zich aldus uitgedost per sado naar het huis van den gouver neur en meldde zich. Wanneer ge dit singkeh-verhaaltje gelezen hebt, behoeft ge nooit meer een ander te lezen, want zo;) zijn ze allemaaal. 'RAMEHto

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl