De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 6 februari pagina 19

6 februari 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2540 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 OP DEN ECONOMISCHEN UITKIJK door Jhr. Mr. H. SMISSAERT j '??>* ?? Doelmatige Overheidsbemoeiing J-JET is een merkwaardig verslag, dat uitgebracht is door eene bijzondere studie-commissie der Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel en waarvan de titel luidt: Doelmatige overheidsbe moeiing." Die titel belooft minder dan de inhoud geeft, want in het verslag wordt ook over het stelsel en de techniek der wetgeving gesproken. Vooropgesteld wordt en hierop had Dr. Posthuma als voorzitter der Maatschappij v. N. en H. reeds in de jaarvergadering van 1924 gewezen dat wetgeving en bestuur een tragen gang gaan, onze wetten veelal omslachtig, onoverzichtelijkien onpractisch zijn, een bureaucratisch karakter dragen, veel ter uitvoering aan ambtelijke organenjoverlaten, terwijl ook onze openbare diensten en bedrijven, door starre voorschriften belemmerd, ver afstaan van vlot en zakelijk beheer. Daarmee en met nog heel veel meer "dat daarover gezegd wordt, zal menigeen het hartgrondig eens zijn. En zeker zal men ook de Commissie moeten toegeven dat dit o.a. te wijten is aan overmatige verruiming van het arbeidsveld n der Regeering n der Volksvertegen woordiging; beide zijn inderdaad overbelast. De (Tweede) Kamer heeft telkens beslissingen te nemen over onderwerpen, van welker technische zijden slechts zeer enkele harer leden iets afweten. De ken nisneming van dezen staat van zaken verheft niet de publieke waardeering van ons Parlement. Maar wat dan? Andere personen in de Kamer? Is het peil harer leden zoozeer gedaald? De Commissie onthoudt zich van een uitspraak, doch merkt op, dat alzijdige deskundigheid ook bij die andere personen" niet te vinden zou zijn. Het ledental vergrooten zou zijn: de moeilijkheden verzwaren. De Kamer moet buiten haar midden, in commissies van deskundigen, de aanvulling zoeken van de leemte, die aan haar werk afbreuk doet. Bij haar blijve de eindbeslissing over de wetsvoordracht, doch zij drage aan commissies van deskundigen de beslissing op omtrent gewenschte verbeteringen in de haar voor gelegde regelingen. Maar ook de taak der Regeering als uitvoerend orgaan moet worden verlicht: de Minister, die voor alles verantwoordelijk is, doch niet alles kan leiden of beheerschen, moet te veel belangrijks overlaten aan (slechts tegenover hem) aansprakelijke ambtenaren, wier macht daardoor groot wordt. Niet anders staat het tusschen den Minister (zijn departementale ambtenaren) en de directies der groote staats diensten en bedrijven. Het in dit verslag aangewezen middel tot betering van een en ander is het scheppen van nieuwe organen. Ie. commissies voor amendeering van wetten; 2e. commissies die verordeningen voor maatschap pelijke groepen vaststellen; 3e. contróle-commjssies bij het beheer der directies van openbare diensten en bedrijven. Wat de eerste soort betreft, de Tweede Kamer kent reeds dit instituut, heeft reeds 3 vaste com missies", maar niet in den hierbedoelden vorm: deskundigen buiten de Kamer; hierbij wordt gedacht aan personen, die voldoende georiënteerd zijn om de politieke sfeer der Kamer te begrijpen, echter geen felle partijgangers. Treedt een nieuwe Kamer op, dan zullen ook deze commissies vernieuwd moeten worden. De partij-fracties in de Kamer zullen vóóroverleg omtrent de benoemingen moeten plegen. Bereikt de Kamer een ontwerp, zij besluit in openbare vergadering tot toezending aan de commissie, tenzij bij de beraadslaging over dat besluit reeds dadelijk blijkt dat de Kamer het beginsel der wetsvoordracht afwijst. Bij het nemen van een verzendingsbesluit kunnen in de Kamer opmerkingen worden gemaakt, waarmede de commissie rekening zal houden. Voorloopig Verslag en Memorie van Antwoord vervallen. De commissie overlegt (in besloten vergadering) met den minister; zij zendt haar verslag aan de Kamer die het openbaar maakt. Zijn Minister en commissie het over wijzigingen eens geworden, dan wordt het aldus gewijzigd ontwerp aan de stemming der Kamer onderworpen. Volgt de Minister de wenschen der commissie niet, dan deelt zij die wenschen (amendementen) mede aan de Kamer, die eerst daarover (en dan over het ontwerp) stemt. De commissie kan de Kamer ook tot verwerping adviseeren. En de Kamer, tegen het gewijzigd ontwerp be zwaren hebbende, kan het nog eens aan de com missie toezenden. Allicht zal een Minister er ook toe overgaan, reeds bij de samenstelling van zijn wetsvoordracht de commissie te raadplegen. De in de tweede plaats bedoelde commissies zullen groepsbelangen regelen en zullen zijn bij de wet ingestelde groepsorganen. De wet zal ervoor moeten waken, dat de regelingen, door deze commissies gemaakt, niet het terrein van het algemeen belang betreden. Reeds kent onze Grondwet (art. 194) zoodanig instituut. De wet zal in eenig geval de punten, die het algemeen belang raken, regelen, doch tal van (voor niet-direct-belanghebbenden minder gewichtige) aangelegenheden zullen door de bij de zaak rechtstreeks betrokkenen worden vastD\IERSTUDIE: BUFFEL Teekening voor de Grosne A^nsferdammr" door H. Vers'ij DE WINKELIER-ÉTAI.AOE-AKTIST-EXHERT-PRIJSGOOCHELAAR 't Is nu de tijd van uitverkoop En 'k krijg besjlisjt en vast de loop, Als 't redelo;>ze volk maar leest, Dat 't nooit zóó billijk" is geweest. Verlang je dat 'k 't geheim vertel ? Kijk mij maar aan, dan raadjje 't wel... CHAR. gesteld, nadat die aangelegenheden in de wet nauw keurig zijn begrensd. En ten derde: de bestuursorganisatie van openbare bedrijven worde ingericht naar het model der naamlooze vennootschap, waarbij de bestuursmacht het deel is der bedrijfsdirectie onder toezicht van een bedrijfsraad (commissarissen). Mijn bestek gedoogt niet de verdere ontwikkeling van dit denkbeeld hier na te gaan, noch ook weer te geven, wat de commissie voorstelt in zake reor ganisatie van gemeentelijke bedrijven. Ik wil nml. over de hier geopperde denkbeelden in het algemeen een en ander in het midden brengen. Laat mij allereerst zeggen, dat ik alle door de com missie geuite kritiek onderschrijf en voorts ook: dat ik wel heel graag zou gelooven in de toepasselijk heid en doeltreffendheid der door haar aangeprezen middelen tot redres. Het spijt mij, dat ik, wat scep tisch daartegenover staande, zelf niet andere, betere middelen aan de hand kan doen. Maar dit mag mij niet weerhouden, mijn bedenkingen uit te spreken. Mijn bedenking ten principale is: of verwezenlijking van het denkbeeld der amendeerings-commissies waarschijnlijk is te achten? Zal de daarvoor noodige Grondwetsherziening, indien door eene regeering voorgesteld, door de Tweede Kanier goedgekeurd worden? Zal de Kamer bereid zijn, een zoo belang rijk deel van haar macht, van haar invloed op de wetgeving prijs te geven? Want een belangrijk deel zal dat zijn. Zij zal, als een wetsontwerp haar wordt aangeboden, daarover kunnen beraadslagen, bezwaren opperen, zelfs amendementen aan de commissie in overweging kunnen geven, doch haar amendeeringsrecht geeft zij aan de commissie over; zij heeft slechts te stemmen over het (door minister en commissie al of niet gewijzigd) ontwerp. Is het aannemelijk, dat de Kamer van zulk een gewichtig prerogatief zal afstand doen? Maar bovendien rijzen verschillende andere vragen. Is het de bedoeling dat de Kamer, die niet tot ver zending naar een commissie overgaat dan na een daartoe strekkend besluit,) gedwongen zal zijn zoo danig besluit te nemen? Zoo rniet, dan kan zij het instituut krachteloos maken door vast te stellen, dat zij in eenig geval de commissoriale behandeling niet noodig vindt. Zal ook alsdan de Kanier het richt van amendement missen? Moet zij elk ontwerp doorzenden, wordt dit dan niet een omslachtige Werkwijze? In het rapport lees ik: Indien bij de Kanier .Wetsontwerpen inkomen, waarvan het politieke ,karakter dermate het geheele ontwerp beheerscht, ,dat elke wijziging ervan ook meer een quaestie is ,van politieke dan van deskundig overleg, zon de .Kamer op die wijziging Wellicht meer invloed .moeten kunnen behouden, dan haar volgens boveti,staanden gedachtengang zon overblijven. Het ,ware dan aangewezen, dat zij het ontwerp, gelijk ,ook thans in dergelijke gevallen gewoonte is, stelde ,in handen van een daartoe speciaal te benoemen ,Commissie van Voorbereiding uit haar midden, ,wi_lke commissie te zamen met de commissie van .deskundigen het ontwerp met den Minister zou .kunnen bespreken en, zoo noodig, wijzigen." ? Mij dunkt, hier heeft men zelf reeds gevoeld, dat de politiek zich mengt in technische qnaesties, dat een scheiding veelal ondoenlijk is. Doch Voelt men niet tevens, dat bij de hier gegeven oplossing het mooie van de zaak eraf is? Die deskundigen niet die kamerleden en dui Minister.... ! Ander geval: de Minister gevoelt niets voor door de commissie gewenschte amendementen, wijzigt zijn ontwerp niet, maar toch beveelt de commissie die wijziging in haar verslag aan en de Kamer zal eerst daarover, dan over het ontwerp stemmen. Doch wie zal in de Kamer die amendementen verdedigen tegenover de bestrij ding door den Minister? -Andere vraag nog: als cfe commissies wisselen met de Kamers, zullen /ij dan niet te zeer (toch) een politiek karakter krijgen? Zoo zie ik velerlei moeilijkheden, ook ten aanzien der groepsorganen, van wie ik ducht dat zij minder heden in bedrijfsgroepen onderdrukken zullen. Maar eigenlijk is dit verslag van te verre strekking voor een korte bespreking als deze.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl