Historisch Archief 1877-1940
No. 2540
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
OP DEN ECONOMISCHEN
UITKIJK
door Jhr. Mr. H. SMISSAERT
j '??>* ??
Doelmatige Overheidsbemoeiing
J-JET is een merkwaardig verslag, dat uitgebracht
is door eene bijzondere studie-commissie der
Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel en
waarvan de titel luidt: Doelmatige overheidsbe
moeiing." Die titel belooft minder dan de inhoud
geeft, want in het verslag wordt ook over het stelsel
en de techniek der wetgeving gesproken.
Vooropgesteld wordt en hierop had Dr. Posthuma
als voorzitter der Maatschappij v. N. en H. reeds
in de jaarvergadering van 1924 gewezen dat
wetgeving en bestuur een tragen gang gaan, onze
wetten veelal omslachtig, onoverzichtelijkien
onpractisch zijn, een bureaucratisch karakter dragen,
veel ter uitvoering aan ambtelijke organenjoverlaten,
terwijl ook onze openbare diensten en bedrijven,
door starre voorschriften belemmerd, ver afstaan
van vlot en zakelijk beheer. Daarmee en met nog
heel veel meer "dat daarover gezegd wordt, zal
menigeen het hartgrondig eens zijn. En zeker zal
men ook de Commissie moeten toegeven dat dit
o.a. te wijten is aan overmatige verruiming van het
arbeidsveld n der Regeering n der Volksvertegen
woordiging; beide zijn inderdaad overbelast. De
(Tweede) Kamer heeft telkens beslissingen te nemen
over onderwerpen, van welker technische zijden
slechts zeer enkele harer leden iets afweten. De ken
nisneming van dezen staat van zaken verheft niet
de publieke waardeering van ons Parlement.
Maar wat dan? Andere personen in de Kamer?
Is het peil harer leden zoozeer gedaald? De Commissie
onthoudt zich van een uitspraak, doch merkt op,
dat alzijdige deskundigheid ook bij die andere
personen" niet te vinden zou zijn. Het ledental
vergrooten zou zijn: de moeilijkheden verzwaren.
De Kamer moet buiten haar midden, in commissies
van deskundigen, de aanvulling zoeken van de leemte,
die aan haar werk afbreuk doet. Bij haar blijve de
eindbeslissing over de wetsvoordracht, doch zij drage
aan commissies van deskundigen de beslissing op
omtrent gewenschte verbeteringen in de haar voor
gelegde regelingen.
Maar ook de taak der Regeering als uitvoerend orgaan
moet worden verlicht: de Minister, die voor alles
verantwoordelijk is, doch niet alles kan leiden of
beheerschen, moet te veel belangrijks overlaten aan
(slechts tegenover hem) aansprakelijke ambtenaren,
wier macht daardoor groot wordt. Niet anders staat
het tusschen den Minister (zijn departementale
ambtenaren) en de directies der groote staats
diensten en bedrijven.
Het in dit verslag aangewezen middel tot betering
van een en ander is het scheppen van nieuwe organen.
Ie. commissies voor amendeering van wetten; 2e.
commissies die verordeningen voor maatschap
pelijke groepen vaststellen; 3e. contróle-commjssies
bij het beheer der directies van openbare diensten
en bedrijven.
Wat de eerste soort betreft, de Tweede Kamer
kent reeds dit instituut, heeft reeds 3 vaste com
missies", maar niet in den hierbedoelden vorm:
deskundigen buiten de Kamer; hierbij wordt gedacht
aan personen, die voldoende georiënteerd zijn om
de politieke sfeer der Kamer te begrijpen, echter
geen felle partijgangers. Treedt een nieuwe Kamer op,
dan zullen ook deze commissies vernieuwd moeten
worden. De partij-fracties in de Kamer zullen
vóóroverleg omtrent de benoemingen moeten plegen.
Bereikt de Kamer een ontwerp, zij besluit in openbare
vergadering tot toezending aan de commissie, tenzij bij
de beraadslaging over dat besluit reeds dadelijk blijkt
dat de Kamer het beginsel der wetsvoordracht
afwijst. Bij het nemen van een verzendingsbesluit
kunnen in de Kamer opmerkingen worden gemaakt,
waarmede de commissie rekening zal houden.
Voorloopig Verslag en Memorie van Antwoord vervallen.
De commissie overlegt (in besloten vergadering)
met den minister; zij zendt haar verslag aan de Kamer
die het openbaar maakt. Zijn Minister en commissie
het over wijzigingen eens geworden, dan wordt
het aldus gewijzigd ontwerp aan de stemming der
Kamer onderworpen. Volgt de Minister de wenschen
der commissie niet, dan deelt zij die wenschen
(amendementen) mede aan de Kamer, die eerst
daarover (en dan over het ontwerp) stemt. De
commissie kan de Kamer ook tot verwerping
adviseeren. En de Kamer, tegen het gewijzigd ontwerp be
zwaren hebbende, kan het nog eens aan de com
missie toezenden.
Allicht zal een Minister er ook toe overgaan,
reeds bij de samenstelling van zijn wetsvoordracht
de commissie te raadplegen.
De in de tweede plaats bedoelde commissies zullen
groepsbelangen regelen en zullen zijn bij de wet
ingestelde groepsorganen. De wet zal ervoor moeten
waken, dat de regelingen, door deze commissies
gemaakt, niet het terrein van het algemeen belang
betreden. Reeds kent onze Grondwet (art. 194)
zoodanig instituut. De wet zal in eenig geval de
punten, die het algemeen belang raken, regelen,
doch tal van (voor niet-direct-belanghebbenden
minder gewichtige) aangelegenheden zullen door de
bij de zaak rechtstreeks betrokkenen worden
vastD\IERSTUDIE: BUFFEL
Teekening voor de Grosne A^nsferdammr" door H. Vers'ij
DE WINKELIER-ÉTAI.AOE-AKTIST-EXHERT-PRIJSGOOCHELAAR
't Is nu de tijd van uitverkoop
En 'k krijg besjlisjt en vast de loop,
Als 't redelo;>ze volk maar leest,
Dat 't nooit zóó billijk" is geweest.
Verlang je dat 'k 't geheim vertel ?
Kijk mij maar aan, dan raadjje 't wel...
CHAR.
gesteld, nadat die aangelegenheden in de wet nauw
keurig zijn begrensd.
En ten derde: de bestuursorganisatie van openbare
bedrijven worde ingericht naar het model der
naamlooze vennootschap, waarbij de bestuursmacht
het deel is der bedrijfsdirectie onder toezicht van
een bedrijfsraad (commissarissen).
Mijn bestek gedoogt niet de verdere ontwikkeling
van dit denkbeeld hier na te gaan, noch ook weer
te geven, wat de commissie voorstelt in zake reor
ganisatie van gemeentelijke bedrijven. Ik wil nml.
over de hier geopperde denkbeelden in het algemeen
een en ander in het midden brengen.
Laat mij allereerst zeggen, dat ik alle door de com
missie geuite kritiek onderschrijf en voorts ook:
dat ik wel heel graag zou gelooven in de toepasselijk
heid en doeltreffendheid der door haar aangeprezen
middelen tot redres. Het spijt mij, dat ik, wat scep
tisch daartegenover staande, zelf niet andere, betere
middelen aan de hand kan doen. Maar dit mag mij
niet weerhouden, mijn bedenkingen uit te spreken.
Mijn bedenking ten principale is: of verwezenlijking
van het denkbeeld der amendeerings-commissies
waarschijnlijk is te achten? Zal de daarvoor noodige
Grondwetsherziening, indien door eene regeering
voorgesteld, door de Tweede Kanier goedgekeurd
worden? Zal de Kamer bereid zijn, een zoo belang
rijk deel van haar macht, van haar invloed op de
wetgeving prijs te geven? Want een belangrijk deel
zal dat zijn. Zij zal, als een wetsontwerp haar wordt
aangeboden, daarover kunnen beraadslagen, bezwaren
opperen, zelfs amendementen aan de commissie in
overweging kunnen geven, doch haar
amendeeringsrecht geeft zij aan de commissie over; zij heeft slechts
te stemmen over het (door minister en commissie
al of niet gewijzigd) ontwerp. Is het aannemelijk,
dat de Kamer van zulk een gewichtig prerogatief
zal afstand doen?
Maar bovendien rijzen verschillende andere vragen.
Is het de bedoeling dat de Kamer, die niet tot ver
zending naar een commissie overgaat dan na een
daartoe strekkend besluit,) gedwongen zal zijn zoo
danig besluit te nemen? Zoo rniet, dan kan zij
het instituut krachteloos maken door vast te
stellen, dat zij in eenig geval de commissoriale
behandeling niet noodig vindt. Zal ook alsdan de
Kanier het richt van amendement missen? Moet
zij elk ontwerp doorzenden, wordt dit dan niet een
omslachtige Werkwijze?
In het rapport lees ik: Indien bij de Kanier
.Wetsontwerpen inkomen, waarvan het politieke
,karakter dermate het geheele ontwerp beheerscht,
,dat elke wijziging ervan ook meer een quaestie is
,van politieke dan van deskundig overleg, zon de
.Kamer op die wijziging Wellicht meer invloed
.moeten kunnen behouden, dan haar volgens
boveti,staanden gedachtengang zon overblijven. Het
,ware dan aangewezen, dat zij het ontwerp, gelijk
,ook thans in dergelijke gevallen gewoonte is, stelde
,in handen van een daartoe speciaal te benoemen
,Commissie van Voorbereiding uit haar midden,
,wi_lke commissie te zamen met de commissie van
.deskundigen het ontwerp met den Minister zou
.kunnen bespreken en, zoo noodig, wijzigen." ?
Mij dunkt, hier heeft men zelf reeds gevoeld, dat
de politiek zich mengt in technische qnaesties,
dat een scheiding veelal ondoenlijk is. Doch Voelt men
niet tevens, dat bij de hier gegeven oplossing het
mooie van de zaak eraf is? Die deskundigen niet die
kamerleden en dui Minister.... ! Ander geval:
de Minister gevoelt niets voor door de commissie
gewenschte amendementen, wijzigt zijn ontwerp niet,
maar toch beveelt de commissie die wijziging in haar
verslag aan en de Kamer zal eerst daarover, dan over
het ontwerp stemmen. Doch wie zal in de Kamer
die amendementen verdedigen tegenover de bestrij
ding door den Minister? -Andere vraag nog: als cfe
commissies wisselen met de Kamers, zullen /ij dan
niet te zeer (toch) een politiek karakter krijgen?
Zoo zie ik velerlei moeilijkheden, ook ten aanzien
der groepsorganen, van wie ik ducht dat zij minder
heden in bedrijfsgroepen onderdrukken zullen. Maar
eigenlijk is dit verslag van te verre strekking voor
een korte bespreking als deze.