Historisch Archief 1877-1940
No. 2540
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
Mr. LIMBURG LAAT BEKEND MAKEN, DAT
ZIJN REGEERINGSPROGRAM GEREED IS
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh, Braakensiek
Vrij naar een schilderij van Van O stade
DE BAKKER OP DEN HOEK
DIE HEEFT VANNACHT GEBLAZEN
DE ENCADREERING VAN HET LEGER EN
DE OPLEIDING VAN HET VERLOFSKADER
door I c K D i ]?: x
Incompleet in de hoogere rangen; onvol
doende bezetting van de lagere.
QOGENSCHIJNLIJK is dit een onderwerp voor
een militair vakblad.
Inderdaad vormt de regeling dier opleiding een
vraagstuk van algemeen belang van de eerste orde.
Eenerzijds is grootendeels van de oplossing van dit
vraagstuk de waarde van het leger afhankelijk, met
alle consequenties van dien anderzijds zijn bij die
oplossing de particuliere belangen van een gniot
aantal Nederlanders ten nauwste betrokken.
Bovendien is het zóó moeilijk een naar alle zijden
bevredigende regeling te vinden, dat, vooral van
conservatief militair standpunt beschouwd, het
vraagstuk onoplosbaar schijnt.
De gestie der vorige regeering heeft er het hare toe
bijgedragen om de moeilijkheden te vergrooten. Zij
voerde de organisatie van het leger tot een goede
300.000 man op, maar bleef in gebreke te zorgen dat
voor dat leger het noodige kader in alle rangen
beschikbaar was. Dientengevolge bestaat er vooral
in de hoogere rangen een ontstellend tekort.
Het spreekt vanzelf, dat men voor een leger van
dergelijke sterkte geen beroepskader in dienst kan
houden: de kosten zouden te hoog worden en de
mrmale arbeidsprestatie te gering. Integendeel vindt
meer en meer het streven ingang _om de sterkte van
het beroepskader zooveel doenlijk terug te brengen
tot het minimum, dat noodig is voor het in vredestijd
te verrichten werk.
Daar uiteraard echter in oorlogstijd voor de leiding
van het leger ook een aantal bekwame mannen van
het vak onmisbaar zijn, zal dus om de meest econo
mische legerorganisatie te verkrijgen een middel
gevonden moeten worden, waardoor de voor het
militaire werk in vredestijd noodige vaklieden
tevens voldoende zijn om de leidende functies in het
?oorlogsleger te vervullen.
Dat is minder eenvoudig dan het lijkt, omdat het
niet alleen een kwestie van aantallen is, maar ork van
rangen : bij de leidende functies in oorlogstijd behooren
de hooge rangen, voor het werk in vredestijd zijn
vooral de lagere
noodig. Regelt men
dus de
rangindeeling van de beroeps
officieren naar de
behoefte voor het
oorlogsleger.danzijn
zij te hoog in rang
voor het werk in
vredestijd; regelt
men haar naar de
vredesbehoefte, dan
blijven zij te lang
in de lage rangen
otrf aan de behoefte
aan f unctionnarissen
in de hooge regionen
van het oorlogsleger
te kunnen voldoen.
Dat men in het
Nederlandsche legerde
laatste methode
volgt, vormt dan
ook n der groote
' bezwaren, waarop de
voorziening in de
behoeften der
oorlogsencadreering ge
strand is.
Een andere cate
gorie moeilijkheden
betreft meer in het
bijzonder het ver
lof skader, en wel zijn
rangindeeling en ca
paciteiten.
Daar de verlofs
officieren bezwaar
lijk de vaklieden
voorbij kunnen gaan,
blijven ook zij te
lang in de lage ran
gen om de
hoofdofficiersplaatscn te be
reiken, die aan ver
lofsofficieren zouden
ten deel moeten
vallen.
Bedenkelijker nog
is, dat de opleiding
der verlofsofficieren
geen voldoende
waarborgen schenkt
voor
hunnegeschiktheid voor comman
do's in het oorlogs
leger. Bij de opkomst
voor herhalingsoefe
ningen xaii slechts
enkele lichtingen
zijn moeilijkheden
ondervonden, die
aan de afwezigheid
van een voldoend
aantal van Het be
roepskader werden
toegeschreven. Men heeft daarom een volgend maal
meer beroepskader bijeen gebracht en is er toen in
geslaagd de moeilijkheden te voorkomen. Maar in
het oorlogsleger zal het verlofskader voor het over
winnen van dergelijke bezwaren wel op eigen wieken
moeten drijven. Er is dan geen zekerheid dat het
daartoe opgewassen zal zijn.
Evenmin bestaan er voldoende waarborgen voor
zijn militair-technische bekwaamheden.
De oorlogsencadreering lijdt dus aan twee ernstige
gebreken: incompleet in de hoogere rangen, en
onvoldoende bezetting van de lagere.
Om verbetering te verkrijgen zal het legerbestuur
vooreerst zorgen, dat het beroepskader het oorlogsleger
kan encadreeren in de hoogere rangen. Het zal daartoe
de rangindeeling der beroepsofficieren moeten regelen
naar de oorlogsbehoefte en hen in vredestijd, zonder
acht te geven op den rang, te werk stellen. Of het zal
aan de beroepsofficieren naast den vredes-rang nog
een tweeden, een mobilisatie-rang moeten toekennen
en natuurlijk moeten zorgen, dat zij voor beide
geschikt zijn.
Daarna zal het ook mogelijk worden de rang
indeeling der verlofsofficieren aan te passen aan de
oorlogsbehoeften.
Maar hier Weegt ook dan nog de moeilijkheid heel
zwaar om de vereischte practische en theoretische
bekwaamheid te doen bereiken. Vooral als men op
den bodem der realiteit blijft. Op papier kan men
allerlei fraaie regelingen ontwerpen. Maar in de
praktijk stuit men op twee belangrijke bezwaren: de
beperking in de te besteden gelden en in de te vorderen
offers. Het leger mag zeker niet duurder Worden; dus
alles wat tot verhooging van kosten leidt is reeds
daardoor veroordeeld. En de persoonlijke lasten, die
aan reserve-officieren worden opgelegd, moeten
binnen redelijke grenzen blijven.
De verbetering kan dus uitsluitend voortkomen
uit de opvoering van het rendement van de reeds
beschikbare middelen. Indien het maximum rende
ment reeds bereikt was, zou de tnestand hopeloos zijn.
Gelukkig (wel te verstaan: alleen in dit verband)
ontbreekt daar nog al heel Wat aan !
In den laatsten tijd zijn voornamelijk twee pogingen
tot verbetering bekend geworden: het rapport van
de commissie-Wittert en het plan van de Standaard.
De commissie-Witttert had tot taak na te gaan,
hoe het verlofskader moest worden opgeleid en
bevorderd om te voorzien in de behoeften der
encadreering van het leger op oorlogsvoet.
Wij meenen, dat haar rapport heel weinig bij
draagt om tot een oplossing van het
encadreeringsvraagstuk te geraken. Zij berekent voor een deel
harer voorstellen de jaarlijksche extra-kosten op
ongeveer ?3 millioen, en wanneer zij al haar voor
stellen in rekening had gebracht, zou dat bedrag
allicht verdubbeld zijn. Daarmee alleen is de levens
vatbaarheid van haar stelsel reeds vrijwel tot nul
gereduceerd.
Zij schat voorts het jaarlijks benoodigde aantal
leerlingen-verlofsofficier op duizend maar blijft
in gebreke een bruikbaar middel aan de hand te doen
om deze te krijgen, terwijl dit aantal in het door de
loting aangewezen contingent bij lange na niet
bereikt wordt !
De offers, die volgens deze commissie van de ver
lof sofficieren gevraagd zouden Worden, blijven be
lleden de totale wettelijke verplichtingen, die thans
op hen rusten. Maar. . . . die Wettelijke verplichtingen
worden aan niemand ten volle opgelegd. In werkelijk
heid zou dus de dienst dezer officieren door de in
voering van dit stelsel nog weer verzwaard worden.
De commissie poogde eenige regelmaat in de
theoretische cursussen te brengen. Maar voor de
practische geschiktheid doet zij lang niet genoeg.
Als stelsel is daarom het voorstel dezer commissie
o.i. noch uitvoerbaar, noch aanbevelenswaardig.
Het treffendst is wellicht de gemoedereerdheid,
waarmee zij constateert, dat ,,de encadreering der
krijgsmacht eerst verkregen zal zijn, wanneer het
ontwikkelde stelsel 24 jaar heeft doorgewerkt"\
De commissie vindt daarin geen aanleiding tot
een andere opmerking dan.... dat het wenschelijk is
om zoo spoedig mogelijk te beginnen.
Men zou anders zeggen, da t a Is we nog 24 jaarkunnein
wachten, er toch ook waarlijk zoo'n haast niet bij is.
Betere waarborgen voor een goede oplossing bood
het Standaard-stelsel.
Het verlangde een rang-indccling der beroeps
officieren naar de oorlogsbehoefte. Daardoor zou
althans een der voornaamste hinderpalen, die een
behoorlijke encadreering onmogelijk maken, worden
opgeruimd. De beroepsofficieren zouden op jongeren
leeftijd voor de hoogere rangen in de gemobiliseerde
krijgsmacht kunnen worden bestemd en daardoor
zon tevens het veld Worden vrij gemaakt voor ver
snelling der bevordering van de verlofs ifficicrcn.
Het zwaartepunt der opleiding dezer verlofs
officieren Werd naar de eerste opkomst onder de
wapenen Verlegd, waarbij zij zelveii zouden belast
Worden met de opleiding der dienstplichtigen. Met
de aldus door hen opgeleide manschappen zouden
?/ij de compagnie vormen, die zij ook te velde zouden
rioeten aanvoeren. Met diezelfde manschappen
youden zij steeds ook bij herhalingsoefeningen in de
zelfde compagnie Worden vereenigd. Daardoor was
hun overwicht iu de compagnie en de samenhang
(ussclien de manschappen veel beter verzekerd dan,
thans het geval is.
En de kosten van het leger zouden sterk dalen.
Want indien de taak bij de opleiding der dienst
plichtigen op de schouders van het beroepskader
gelegd wordt, kan een groot deel, meer dan de helft,
van de beroepsofficieren en -onderofficieren het
leger verlaten. Dat dit een eiiormeii invloed kan
hebben op de totale militaire uitgaven, zal duidelijk
zijn, wanneer men in aanmerking neemt, dat voor het
beroepskader meerdanSOpCt. dier uitgaven noodig is.
Het strekt den minister Coliju tot' eer dat hij dit
stelsel in de Standaard opnam, hoewel een minister
van Oorlog aan het bewind was uit de eigen partij.
Behalve van de zijde van dezen militairen ministèren
zijn naaste geestverwanten, was er begrijpelijkerwijze
tegen dit stelsel ook verzet van beroepsmilitairen.
Niettemin gelooven wij, dat, ondanks dit verzet, de
oplossing in die richting zal gezocht moeten worden.
Want alleen in die richting is het mogelijk de vele
tegenstrijdige eisenen met elkander te verzoenen en
het encadretringsvraagstuk zoo goed op te lossen
als de omstandigheden gedoogen.
MEUBELSTOFFEN
WARME TINTEN
RUSTIGE DESSINS
ONVERSCHIETBAAR
ENORME SORTEERING
g XOMEM