De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 6 februari pagina 3

6 februari 1926 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2540 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND Mr. LIMBURG LAAT BEKEND MAKEN, DAT ZIJN REGEERINGSPROGRAM GEREED IS Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh, Braakensiek Vrij naar een schilderij van Van O stade DE BAKKER OP DEN HOEK DIE HEEFT VANNACHT GEBLAZEN DE ENCADREERING VAN HET LEGER EN DE OPLEIDING VAN HET VERLOFSKADER door I c K D i ]?: x Incompleet in de hoogere rangen; onvol doende bezetting van de lagere. QOGENSCHIJNLIJK is dit een onderwerp voor een militair vakblad. Inderdaad vormt de regeling dier opleiding een vraagstuk van algemeen belang van de eerste orde. Eenerzijds is grootendeels van de oplossing van dit vraagstuk de waarde van het leger afhankelijk, met alle consequenties van dien anderzijds zijn bij die oplossing de particuliere belangen van een gniot aantal Nederlanders ten nauwste betrokken. Bovendien is het zóó moeilijk een naar alle zijden bevredigende regeling te vinden, dat, vooral van conservatief militair standpunt beschouwd, het vraagstuk onoplosbaar schijnt. De gestie der vorige regeering heeft er het hare toe bijgedragen om de moeilijkheden te vergrooten. Zij voerde de organisatie van het leger tot een goede 300.000 man op, maar bleef in gebreke te zorgen dat voor dat leger het noodige kader in alle rangen beschikbaar was. Dientengevolge bestaat er vooral in de hoogere rangen een ontstellend tekort. Het spreekt vanzelf, dat men voor een leger van dergelijke sterkte geen beroepskader in dienst kan houden: de kosten zouden te hoog worden en de mrmale arbeidsprestatie te gering. Integendeel vindt meer en meer het streven ingang _om de sterkte van het beroepskader zooveel doenlijk terug te brengen tot het minimum, dat noodig is voor het in vredestijd te verrichten werk. Daar uiteraard echter in oorlogstijd voor de leiding van het leger ook een aantal bekwame mannen van het vak onmisbaar zijn, zal dus om de meest econo mische legerorganisatie te verkrijgen een middel gevonden moeten worden, waardoor de voor het militaire werk in vredestijd noodige vaklieden tevens voldoende zijn om de leidende functies in het ?oorlogsleger te vervullen. Dat is minder eenvoudig dan het lijkt, omdat het niet alleen een kwestie van aantallen is, maar ork van rangen : bij de leidende functies in oorlogstijd behooren de hooge rangen, voor het werk in vredestijd zijn vooral de lagere noodig. Regelt men dus de rangindeeling van de beroeps officieren naar de behoefte voor het oorlogsleger.danzijn zij te hoog in rang voor het werk in vredestijd; regelt men haar naar de vredesbehoefte, dan blijven zij te lang in de lage rangen otrf aan de behoefte aan f unctionnarissen in de hooge regionen van het oorlogsleger te kunnen voldoen. Dat men in het Nederlandsche legerde laatste methode volgt, vormt dan ook n der groote ' bezwaren, waarop de voorziening in de behoeften der oorlogsencadreering ge strand is. Een andere cate gorie moeilijkheden betreft meer in het bijzonder het ver lof skader, en wel zijn rangindeeling en ca paciteiten. Daar de verlofs officieren bezwaar lijk de vaklieden voorbij kunnen gaan, blijven ook zij te lang in de lage ran gen om de hoofdofficiersplaatscn te be reiken, die aan ver lofsofficieren zouden ten deel moeten vallen. Bedenkelijker nog is, dat de opleiding der verlofsofficieren geen voldoende waarborgen schenkt voor hunnegeschiktheid voor comman do's in het oorlogs leger. Bij de opkomst voor herhalingsoefe ningen xaii slechts enkele lichtingen zijn moeilijkheden ondervonden, die aan de afwezigheid van een voldoend aantal van Het be roepskader werden toegeschreven. Men heeft daarom een volgend maal meer beroepskader bijeen gebracht en is er toen in geslaagd de moeilijkheden te voorkomen. Maar in het oorlogsleger zal het verlofskader voor het over winnen van dergelijke bezwaren wel op eigen wieken moeten drijven. Er is dan geen zekerheid dat het daartoe opgewassen zal zijn. Evenmin bestaan er voldoende waarborgen voor zijn militair-technische bekwaamheden. De oorlogsencadreering lijdt dus aan twee ernstige gebreken: incompleet in de hoogere rangen, en onvoldoende bezetting van de lagere. Om verbetering te verkrijgen zal het legerbestuur vooreerst zorgen, dat het beroepskader het oorlogsleger kan encadreeren in de hoogere rangen. Het zal daartoe de rangindeeling der beroepsofficieren moeten regelen naar de oorlogsbehoefte en hen in vredestijd, zonder acht te geven op den rang, te werk stellen. Of het zal aan de beroepsofficieren naast den vredes-rang nog een tweeden, een mobilisatie-rang moeten toekennen en natuurlijk moeten zorgen, dat zij voor beide geschikt zijn. Daarna zal het ook mogelijk worden de rang indeeling der verlofsofficieren aan te passen aan de oorlogsbehoeften. Maar hier Weegt ook dan nog de moeilijkheid heel zwaar om de vereischte practische en theoretische bekwaamheid te doen bereiken. Vooral als men op den bodem der realiteit blijft. Op papier kan men allerlei fraaie regelingen ontwerpen. Maar in de praktijk stuit men op twee belangrijke bezwaren: de beperking in de te besteden gelden en in de te vorderen offers. Het leger mag zeker niet duurder Worden; dus alles wat tot verhooging van kosten leidt is reeds daardoor veroordeeld. En de persoonlijke lasten, die aan reserve-officieren worden opgelegd, moeten binnen redelijke grenzen blijven. De verbetering kan dus uitsluitend voortkomen uit de opvoering van het rendement van de reeds beschikbare middelen. Indien het maximum rende ment reeds bereikt was, zou de tnestand hopeloos zijn. Gelukkig (wel te verstaan: alleen in dit verband) ontbreekt daar nog al heel Wat aan ! In den laatsten tijd zijn voornamelijk twee pogingen tot verbetering bekend geworden: het rapport van de commissie-Wittert en het plan van de Standaard. De commissie-Witttert had tot taak na te gaan, hoe het verlofskader moest worden opgeleid en bevorderd om te voorzien in de behoeften der encadreering van het leger op oorlogsvoet. Wij meenen, dat haar rapport heel weinig bij draagt om tot een oplossing van het encadreeringsvraagstuk te geraken. Zij berekent voor een deel harer voorstellen de jaarlijksche extra-kosten op ongeveer ?3 millioen, en wanneer zij al haar voor stellen in rekening had gebracht, zou dat bedrag allicht verdubbeld zijn. Daarmee alleen is de levens vatbaarheid van haar stelsel reeds vrijwel tot nul gereduceerd. Zij schat voorts het jaarlijks benoodigde aantal leerlingen-verlofsofficier op duizend maar blijft in gebreke een bruikbaar middel aan de hand te doen om deze te krijgen, terwijl dit aantal in het door de loting aangewezen contingent bij lange na niet bereikt wordt ! De offers, die volgens deze commissie van de ver lof sofficieren gevraagd zouden Worden, blijven be lleden de totale wettelijke verplichtingen, die thans op hen rusten. Maar. . . . die Wettelijke verplichtingen worden aan niemand ten volle opgelegd. In werkelijk heid zou dus de dienst dezer officieren door de in voering van dit stelsel nog weer verzwaard worden. De commissie poogde eenige regelmaat in de theoretische cursussen te brengen. Maar voor de practische geschiktheid doet zij lang niet genoeg. Als stelsel is daarom het voorstel dezer commissie o.i. noch uitvoerbaar, noch aanbevelenswaardig. Het treffendst is wellicht de gemoedereerdheid, waarmee zij constateert, dat ,,de encadreering der krijgsmacht eerst verkregen zal zijn, wanneer het ontwikkelde stelsel 24 jaar heeft doorgewerkt"\ De commissie vindt daarin geen aanleiding tot een andere opmerking dan.... dat het wenschelijk is om zoo spoedig mogelijk te beginnen. Men zou anders zeggen, da t a Is we nog 24 jaarkunnein wachten, er toch ook waarlijk zoo'n haast niet bij is. Betere waarborgen voor een goede oplossing bood het Standaard-stelsel. Het verlangde een rang-indccling der beroeps officieren naar de oorlogsbehoefte. Daardoor zou althans een der voornaamste hinderpalen, die een behoorlijke encadreering onmogelijk maken, worden opgeruimd. De beroepsofficieren zouden op jongeren leeftijd voor de hoogere rangen in de gemobiliseerde krijgsmacht kunnen worden bestemd en daardoor zon tevens het veld Worden vrij gemaakt voor ver snelling der bevordering van de verlofs ifficicrcn. Het zwaartepunt der opleiding dezer verlofs officieren Werd naar de eerste opkomst onder de wapenen Verlegd, waarbij zij zelveii zouden belast Worden met de opleiding der dienstplichtigen. Met de aldus door hen opgeleide manschappen zouden ?/ij de compagnie vormen, die zij ook te velde zouden rioeten aanvoeren. Met diezelfde manschappen youden zij steeds ook bij herhalingsoefeningen in de zelfde compagnie Worden vereenigd. Daardoor was hun overwicht iu de compagnie en de samenhang (ussclien de manschappen veel beter verzekerd dan, thans het geval is. En de kosten van het leger zouden sterk dalen. Want indien de taak bij de opleiding der dienst plichtigen op de schouders van het beroepskader gelegd wordt, kan een groot deel, meer dan de helft, van de beroepsofficieren en -onderofficieren het leger verlaten. Dat dit een eiiormeii invloed kan hebben op de totale militaire uitgaven, zal duidelijk zijn, wanneer men in aanmerking neemt, dat voor het beroepskader meerdanSOpCt. dier uitgaven noodig is. Het strekt den minister Coliju tot' eer dat hij dit stelsel in de Standaard opnam, hoewel een minister van Oorlog aan het bewind was uit de eigen partij. Behalve van de zijde van dezen militairen ministèren zijn naaste geestverwanten, was er begrijpelijkerwijze tegen dit stelsel ook verzet van beroepsmilitairen. Niettemin gelooven wij, dat, ondanks dit verzet, de oplossing in die richting zal gezocht moeten worden. Want alleen in die richting is het mogelijk de vele tegenstrijdige eisenen met elkander te verzoenen en het encadretringsvraagstuk zoo goed op te lossen als de omstandigheden gedoogen. MEUBELSTOFFEN WARME TINTEN RUSTIGE DESSINS ONVERSCHIETBAAR ENORME SORTEERING g XOMEM

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl