De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 februari pagina 16

13 februari 1926 – pagina 16

Dit is een ingescande tekst.

16 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DE WATERSNOOD-COLLECTE TE AMSTERDAM Teckening voor ,,de Groene Amsterdammer" door B. van V/i/me ffl ra ^ No. 254 ^]K ^r^x /iv\ fLA,}> ^ A >-^xC^nb ^ MUZIEK DOOR CONSTANT VAN \VESSK.M Concertgebouw: ,,Das Lied von der Erde" STEEDS meer worden de menschen van de meest uiteenloopende meeningen omtrent Manier het er over eens, dat Mahler tenminste in zijn Lied von der Erde" een werk van onsterfelijke schoonheid heeft gegeven, en de gelukkig geregelde uitvoe ringen van dit werk blijven feesten voor de enthou siasten. Ik ken een heer, die naar iedere uitvoering van das Lied von der Erde" reist, die hij maar eenigszins kan bereiken. Inderdaad heeft Mahler in deze muziek iets gegeven dat wij de Eeuwige Schoonheid noemen (om dat onbenoembare wonder in een ontroerende, edele muziek een naam te geven). Merkwaardig, deze muziek is tevens Mahler's wellicht onpersoonlijkste werk, een werk, waarin het minst duidelijk een opzet" is aangegeven, een minst beredeneerbaar verband in de opbouw der deelen is gelegd. Het zijn tafereelen in volgorde van een symphonie geplaatst, doch slechts voorzoover een symphonie een evenwichtsvorm is en dan nog wel een evenwichtsvorm zooals Mahler die dikwijls gebruikt, nml. besluitend met een lang zaam deel. Het is Mahler's onpersoonlijkste werk, omdat hij hier niet in de eerste plaats die Mahler is, die actief en strijdend door het geestelijke leven van zijn tijd heen trekt, die hevig alle emoties als kosmische symbolen beleeft: de liefde als al-liefde, de rust de hemel (de Middeleeuwsche idylle), de smart, de hellegang op de wijze van een Apocalyps. ,,Das Lied von der Erde" is feitelijk de eenige maal, dat Mahler het leven rechtstreeksch, zonder ander geleide dan de exotische schoonheid van een chineesch dichter, in muziek bracht en het tegen het milde licht van een bezinning en een overgave, zich decoratief in tafereelen laat ontwikkelen. Hier is een Mahler, van het leven afscheid nemend meer zegenend dan verliefd", hier is een muziek, die Mahler zelf niet langer met zijn heftigste gebaren blijft begeleiden. De wondere werking van deze fluidieke muziek valt iedere maal weer te constateeren. Een stampvolle zaal heeft ook Donderdag deze werking weer ondergaan. Een prachtige uitvoering ook ditmaal onder Mengelberg's uiterst gespannen leiding en warme bezieling, met prachtige solisten als Ilona Durigo en Jac Urlus. Durigo, zingend menschelijk bewogen, groot, niet de open zwellende vokalen, waaronder de geheele luisterende ziel siddert, Urlus episch vaak, met vaart en dreunende overmoed en vertwijfelende uitgelatenheid, met ach ter alles een niet te vergeten weemoedige soms tra gische toon, maar dit en sordine" gelijk ook de muziek deze tragische tonen en sordine" laat hooren. Met dit alles werd weer een volmaaktheid bewerkt, die herinnerde aan de vroegere dagen der groote Amsterdamsche Mahler-glorie die reeds begint te verbleeken nu onze tijd om nieuwere" werken, zijn eigen werken meer en meer gaat vragen en bij een muziek als die van Mahler's reusachtige, uit problemen geboren symphonieen, niet meer zijn bevrediging vindt. Wtllern Kes 70 jaar ' Van de oprichting af, d. i. 1888?1895, leidde Willem Kes het Concertgebouw-orkest, en al is het publiek van het Concertgebouw Kes' arbeid te spoedig vergeten en wordt meestal alleen Mengel berg's naam aan de glorie van het orkest verbonden, het is niettemin een feit, dat, als Mengelberg in 1805 hier uitstekend materiaal heeft gevonden, waarop hij voort kon bouwen, Kes gedurende de zeven jaren van zijn dirigentschap van het orkest dit materiaal voor hem heeft klaargemaakt". Men moet de con certtoestanden van dien tijd hebben gekend om te weten hoe standvastig en disciplinair Kes had te werken vóór hij zulk een orkest had gesoneerd", niet alleen, doch hoe hij ook het publiek, dat op de concerten kwam, had opgevoed tot de juiste aandacht voor de te spelen muziek. Wanneer men weet, dat indertijd op de Park-concerten", die toen tot de beroemdste concerten van de hoofdstad behoorden, het publiek zijn muziek genoot aan tafeltjes, terwijl kellnersdoor de zaal rondliepen en bedienden, en, naar Hntschenruyter geestig vertelt, een buffet achter in de zaal de muziek met het gerinkel van koppen en schotels begeleidde, kan gerust aangenomen worden, dat de man, die tegen zulke ingeburgerde gewoonten" op dorst tornen, het hard te verantwoorden heeft gehad. Maar niet alleen ten opzichte van het publiek trad Kes streng op, ook den musici leerde hij wat stiptheid beduidde, stiptheid in de uitvoering der muziek, stiptheid in de repetitié'n ook. Wie te laat op de repetitie kwam werd beboet en wie slecht speelde moest ,,na blijven". Er wordt van Kes ver teld, dat hij de alt-solisten, die een passage slecht gespeeld hadden n voor n in de directeurskamer hun partij liet overstudeeren. -- Maar deze strengheid was noodig in een tijd, dat de muzikale discipline nog veel te wenschen overliet. Zóó heeft Kes het orkest opgevoed". Maar Kes had ervaring van orkesten. Sinds 1876 speelde hij mee in orkesten, in 1883 leidde hij de Parkschouwburg-concerten; doch na de concertge bouwjaren verliet hij ons land, en dirigeerde te lascow het Scottisch Orchestra. Vervolgens was hij te Moskou, en in andere plaatsen, totdat hij ten slotte het directeurschap van het Conservatorium in Coblenz op zich nam, welke post hij heden ten dage nog bezet en als hoedanig hij ook zijn 7(!sten verjaardag gaat vieren, die op 10 Februari a.s. valt. Willem Kes moge zich er dan van verzekerd houden, dat zijn reeds lange afwezigheid uit ons land niet zal verhinderen, dat vele Nederlanders op dien datum wederom met sympathie aan hem zullen denken. JAN FEITH EN ZIJN VOORBIJGANGERS" DOOR M A L'RITS \VAGKNVOORT INDIEN het in mijn geaardheid lag iemand te be^ nijden, dan zou het misschien Jan Feith zijn. Zonder dat hij een groot talent toont in n kunst, lijkt hij mij een vriendelijk talent te bezitten in vele, welke tezamen rijken aanleg geven voor een alles overheerschende: de moeilijke kunst van te leven. Heeft Jan Feith vijanden? Het is haast ondenkbaar, maar ik mag zijn beteekenis niet verkleinen door openlijk te veronderstellen, dat er niet, althans eenige menschen zijn, die hem voor dit of voor dat niet zoozeer mogen, al zullen zij dit misschien niet ronduit zeggen, wijl zij overal vrienden van hem zouden vinden om harte lijk partij voor hem te trekken. Neen. Hij mag in vele maatschappelijke opzichten dan door het leven begunstigd wezen, zijn natuurlijke aanleg is te rijk van aangename karaktereigenschappen om te ver onderstellen, dat iemand ernstig tegen hem zou zijn ingenomen. Jan Feith, dien ik naar aanleiding van zijn onderhoudende journalistieke herinneringen, ver zameld onder den titel Voorbijgangers", bij Schellens en Cültay te Amsterdam uitgekomen en door Willy Sluiter met overeenkomstige teekeningeii voorzien, hier alleen wil bespreken als schrijver, en alleen van dit boek, is, wanneer men hem persoonlijk kent, niet geheel los te maken van dit werk. Want wat Walt Whitman van zijn Leuves of grass zei, geldt er van: wie het aanraakt, raakt een mensch aan". Jan Feith's overheerschende karaktereigenschap is Jovialiteit, doch als ik in een woordenboek vind, dat dit slechts blijgeestigheid" of dartelheid" zou beteekenen, sommige woordenboeken verminderen haar zelfs tot koddigheid", dan doe ik hem te kort. Ik denk, dat de Ouden" er de meest kenmerkende eigenschap mee bedoelden van Jupiter, den oppergod, bewijs, dat zij Jovialiteit" veel hooger stelden dan dit. Of ik mij hierin vergis komt er ook niet op aan, want ik erken in wat men Jovialiteit" noemt een benijdenswaardige eigenschap om de menschen, hoog of laag, geletterd of niet, begaafd of gewoon voor /icli in te nemen. Ik denk, dat Jovialiteit de eigenschap is. door Lessing bedoeld in de fabel van ...\'ul/Kiii der W ei se" en de n'/.1»", en dat ook Jan Feith dien ring mee geërfd heeft. Jovialiteit lijkt mij de mecsteressceigenschap van h.et leven, in waarheid veel. veel hooger te waardeeren dan meester te zijn in eenige kunst, allereerst die der letteren, waarin niemand waarachtig meester kan /.ij n of worden, /.onder een schare bevitters of benijders om y.ich heen op te roepen, terwijl de posthnme roem van een groot schrijver te /.ij n geweest, mijns in/Jens niet vergeleken kan worden met het levensgeluk y.ich vele vrienden te hebben gemaakt en in vele vriendelijke oogen te hebben gekeken. In zijn gevarieerd en veel bereisd leven heeft Jan Feith tal van opmerkelijke menschen ontmoet en eenige zeer gewichtige gebeurtenissen bijgewoond. In dit boek, Voorbijgangers", waarin men spot of hekel te vergeefs yal zoeken, immers een werk van Jan Feith, toont hij wel humorist te zijn met een kijk op menschen, dingen in voorvallen, welke ook we eens den sprankel van ondeugendheid bezit, (leen groot schrijver, neen. Maar bij uitstek een onderhoudend schrijver. Ik geloof niet, dat iemand in ons land hem overtreft als sprekend causeur. Wanneer men hem eenige malen heeft gehoord, vindt men anecdoten van y.ijn ervaringen, door hem vertéld met een natuur lijkheid, welke een verfijnde kunst voortreffelijk verheelt, in zijn ,, Voorbijgangers" terug. Zou geeft hij ons een beeld van den mensch, /.ij 't ook niet van den gehélen mensch: van Jo/.et Israels, dr. A. Kuyper, Louis Bouwmeester, Is. Querido, l.odewijk van Deyssel, Louis Couperus, Sarah Bernhardt, den staatsraad Asser en vele anderen, en hun mogelijke geschiedschrijver zou een. gebrekkig werk leveren, indien hij dit boek van I-Vit h niet raadpleegde. Fc'lh mag dan, vluchtig schrijver, zijn licht laten vallen op maar eui y.ijde hnnnei persoonlijkheid, terwijl hij hun grootheid als algemeen erkend veronderstelt, aan dien kant komen /.ij dan toch typisch uit. Welke grootheid wordt echter algemeen erkend? Ik geef uit zijn journalistieke herinneringen een anecdote, welke mij een goed voorbeeld lijkt van zijn gemoedelijke!! geest: daarin juist komt aardig hel feit uit der tegenstelling van iemands beteekenis en de onwetendheid dienaan gaande van een ander. I-'eith heeft het dan nvei Lodewijk van Deyssel en o. m. ook over zijn ervaring. toen ook hij rondging om bijdragen te garen voor liet Van I)eyssel"-fonds, dat een dankbare schare den grooten auteur wilde aanbieden, l lij kwam daarbij. vertelt hij, bij een meer \velgestelden dan weibelezen kennis". Lerst keek die zuinig; dan vroeg hij, om tijd te winnen voor zijn uitvlucht: - Wat doet die Van Deyssel voor den kost?" -- Hij is schrijver: vandaar zijn nooddruftige toestand. Eigenlijk heet hij Alberdingk Th.ijm, misschien /egt die naam l' meer?" Waarom verbergt die man zich achter 'r pseudoniem als ie 'n fatsoenlijken naam draagt. zit daar wat achter?" -?,, Niets ! De verklaring is, dat hij /ich als jonge ling van nauwelijks zestien jaar reeds aan het hoofd plaatste der onder de Nederlandsche schrijvers nu nog bekend gebleven beweging der mannen van tachtig" Blijkbaar had hij inmiddels zijn uitvlucht gevonden, Hij sprak: Ik voel niets voor jullie schrijverij. Ik lees Nick Cartei ,iK ik me 's verpoozcn wil. Bovendien. lijkt 't me ongepast als 'n kwajongen van zestien zich aan het hoofd durft plaatsen van mannen van tachtig !" Is de/.e aardigheid werkelijke waarheid? Wat komt het er op aan? Zij kenmerkt Jan Feith's talenten geheel dit onderhoudende boek. H D AH D l 1. Ivr\l irv . MUZIEKHANDEL | Violen U Snaren Adlter S t. Pi e t er 4 Utrecht J Tel. 443 D T A T\T O ' Q L i f\ i N \J O PEEK & CLOPPENBURG

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl