Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2541
AMSTERDAM EN INDI
DOOR PROF. DR. H. BRUGMAXS
Commercieel zijn de Indische retouren
niet te vergelijken bij wat uit de Oostzee
en de Middellandsche zee werd aangevoerd.
T N het Haagsch Maandblad van December
?*? heeft de heer L. van Vuuren een artikel geplaatst,
dat onder den titel Indiëmiskend den indruk
tracht te wekken, dat op de Amsterdamsche tentoon
stelling van het vorige jaar aan Indiëgeen voldoende
aandacht is geschonken. Ik heb, nu toch eenmaal de
tentoonstelling gesloten was en een groot succes was
geweest, geen aanleiding g>had op dit stuk in te gaan.
Intusschen is mij duidelijk geworden, dat de argu
mentatie van den heer van Vuuren op buitenstaanders
eenigen indruk heeft gemaakt; ik wil daarom de
zaak, waarom het hier gaat, kortelijk nog even nagaan.
De heer van Vuuren vat de zaak nog al hoog op.
Er zijn oogenblikken in het leven, waarop men
voelt dat spreken plicht is en zwijgen daardoor, in
eigen oog, plichtverzaking zou worden. Zulk een
oogenblik was voor mij gekomen, toen Amsterdam
het feest gevierd had van zijn zes honderd en vijftig
jarige .... ja wat.... tolvrijheid door geheel Holland,
aan de stad verleend door Floris V, op den 27 October
1275". Ik ben van meening, dat de heer van Vuuren
zijn plichtsgevoel in dit geval beter het zwijgen had
opgelegd: want tot zulk een noodkreet als hij slaakt,
was waarlijk geen grond.
Wat toch is het geval? De heer van Vuuren consta
teert met leedwezen, dat Indiëop de Amsterdamsche
tentoonstelling geheel is vergeten. Men wilde zijn
vreugde toonen, in het openbaar getuigen van den
geweldigen groei der hoofdstad, niet of niet
noemenswaard gestremd door alle rampen van het heden en
het verleden en dan is het niet zoo erg dat men die
herdenking vastlegde aan een ietwat onbeteekenend
?document. Maar het was niet goed, dat men daarbij
den oorsprong en de afkomst van dien groei, van dien
rijkdom verloochende". Moet ik nog zeggen, dal de
tentoonstelling Indiëallerminst verloochende? De
heer van Vuuren miste het portret van Jan Fietersz.
Coen. Hij zal wel meer hebben gemist. Maar ik kan
constateeren, dat het origineele octrooi der
OostIndische Compagnie op de tentoonstel'ing te zien
was met de oudste boeken van dat handelslichaam,
dat voor wie ze wilde opmerken, de oude reisboeken
en reisjournalen in de vitrines lagen, dat de groote
kaarten, waarop onze voorouders de zee beploegden,
den ernstigen bezoeker niet kunnen zijn ontgaan.
?Natuurlijk hadden wij gaarne meer gegeven. Maar de
zaak is eenvoudig, dat de geschiedenis van Amsterdam
zoo rijk is en zoo nauw met die van geheel Nederland
is verbonden, dat wij meer dan de halve vaderlandsche
geschiedenis in beeld hadden kunnen geven. Hadden
wij voor alle onderdeelen volledig willen zijn, dan
hadden wij de geschiedenis van onze marine, van
onzen handel, van onze letterkunde, van onze beel
dende kunsten nagenoeg geheel moeten opnemen.
Van Vondel alleen hadden wij een geheele tentoon
stelling kunnen organiseeren. Wij gaven alleen een
enkel portret, enkele handschriften en drukken, niet
om de beteekenis van 's lands oudsten en grootsten
poëet voldoende tot uitdrukking te brengen, maar
om even te accentueeren, dat ook Vondel zijn plaats
inneemt in het leven van het zeventieiide-ecnwsche
Amsterdam.
Intusschen, dat is niet de hoofdzaak. Geen tentoon
stelling voldoet iedereen, ook omdat men in den
regel niet weet, welk een omvangrijke voorbereiding
en welk een fijne verzorging van geheel en deelen
daaraan verbonden is. Maar de hoofdzaak is, dat de
heer van Vuuren zijn betoog baseert op een geheel
onjuiste voorstelling van het verleden van Amster
dam. Hij noemt Indiëden oorsprong en de afkomst
van dien groei, van dien rijkdom"; daarom had op
de tentoonstelling ook Indiëde eereplaats moeten
innemen. Dat nu is volkomen in strijd met de historie
zelf.
Ik zou kunnen volstaan met den heer van Vuuren
den goeden raad te geven de geschiedenis van Am
sterdam nog eens duchtig en grondig te bestudeeren.
Maar ik wil hem toch in het bijzonder wijzen op
enkele onderdeelen, waaraan hij speciaal zijn
aandacht zal hebben te geven. Vooreerst heeft deze
onderzoeker geen goed denkbeeld van het
middeleeuwsche Amsterdam. Dat Amsterdam in 1452
reeds de grootste koopstad van Holland was, is hem
evenzeer ontgaan als dat de stad, die Cornelis
Antonisz in beeld bracht, een voor die dagen zeer groot
emporium voorstelt: een stad van 50.000 inwoners
is in de zestiende eeuw volstrekt niet van die geringe
beteekenis als de heer van Vuuren zich dat voorstelt.
Nog voordat iemand iets in Amsterdam van Indi
wist, is daar dus reeds de grondslag gelegd voor een
economischen opbloei, die inderdaad van de aller
grootste beteekenis was. En die opbloei voltrekt zich
langs de reeds lang zichtbare lijnen. Wie Amsterdam
tot bloei hebben gebracht, dat zijn de Oosterlingen,
niet die van den heer van Vuuren, maar die der
geschiedenis. Wil men iets van de beteekenis van den
Oostzeehandel weten, dan behoeft men maar de
vraag te beantwoorden, waar de sleutels van de
Sont lagen. Toch immers voor de palen van Amster
dam ! En bij dien moederhandel" sloot zich nog
vóór het einde der zestiende eeuw een dochterhandel
aan op het westen, op Frankrijk, op Portugal en
vooral op de Middellandsche zee en den Levant.
Zoo vormt de handel van Amsterdam in de zeven
tiende eeuw een aansluitend geheel, dat aantrekt
door zijn zuivere evenredigheid en zijn volmaaktheid
in zich zelf.
Daarnaast staat de Indische handel, voorloopig
van nog niet zoo veel beteekenis. De heer van Vuuren
speurt echter overal den invloed van dien handel, in
alle sterke levensuitingen van het opstrevende
Amsterdam. De uitbreiding der stad in 1593 staat
reeds onder den invloed van de plannen voor -de
groote vaart". Het is haast overbodig te zeggen, dat
de uitleg van 1593 zich eenvoudig aansloot bij dien
van 1585, toen in Amsterdam nog geen plan voor de
groote vaart bestond. En dan het groote plan van
1612, dat met genialen greep het prachtige Amsterdam
der grachtenstad schiep, staat volgens den heer van
Vuuren in nauw verband met de stichting der
OostIndische Compagnie en de opening van Indiëvoor
den Nederlandschen handel. De rijkdommen van
Indiëzijn het geweest, die de uitbreiding van Amster
dam hebben tot stand gebracht. Maar wat zeggen
de feiten? De Oost-Indische Compagnie Werd in 1002
gesticht. Haar financicele toestand was vooralsnog
nog lang niet bevredigend. Van een uitstorten van
rijkdommen over stad en land was voorloopig nog
geen sprake; integendeel had de compagnie een
ernstige crisis door te maken, waaraan zij bijna is
bezweken; zij moest zelfs door de Staten Generaal
worden vrijgesteld van het afleggen van de eerste
tienjarige rekening; van publiciteit vreesde men den
ondergang der compagnie. Haar eerste dividend
keerde zij uit in 1610, 75 pCt., maar in muskaat
noten, die de aandeelhouders dan maar bij slechte
markt moesten zien te verkoopen. In 1611 wordt
weer 30 pCt. uitbetaald, maar in muskaatnoten.
Eerst in 1619 kan de compagnie aan de participanten
371 pCt. in geld uitkeeren. Maar in 1623 weer 25 pCt.
in muskaatnoten. En reeds in 1612 is na lange voor
bereiding het plan van uitleg van Amsterdam gereed.
Waar is hier het verband met de rijkdommen van
Indië?
Er is in het algemeen een veel te groote voorstelling
van die rijkdommen van de zeventiende eeuw. Wij
weten zoo een en ander van de vermogens der Amster
dammers in dien tijd. Ik doe daaruit een greep.
Barthold Croinhout, raad en burgemeester, sterft in
1631. Hij laat een vermogen na van / 435,000, meer
dan de helft in landerijen; aandeelen in de com
pagnieën heeft hij niet. De wed. Jaeoh van Campeii
Huygensz. laat in 1617een vermogen na van / 225,000;
geen aandeelen in de compagnieën. In 1623 sterft
Jasper Cornelisz. Lodder; hij laat een kapitaal na
van ? 100.000, waaronder n actie der West-Indische
Compagnie, die op een waarde van ?1166 wordt
geschat. In 1621 sterft ]an l'ietersz. Reael; hij liet n;1
?170.000; daaronder ?6000 aan aandeelen in de
Oost-Indische Compagnie. Genoeg zeker om te doen
zien, dat de aandeelen der compagnieën wel eenige.
maar toch geen overwegende beteekenis hadden in de
vermogensvorming te Amsterdam in den aanvang
der zeventiende eeuw.
Is de scheepvaart van Indiëdan overwegend te
Amsterdam? Sieveking berekent in /"ijn Grnni'~ü^e
il i'r ncncrcn Wirschtifts^c^diiclilt' de handelsvloot van
Nederland in de zeventiende eeuw op 34.850 schepen.
Daarvan dient de grootste helft. 20.000, voor de binnen
vaart ; voor de buitenvaart komt hij tot de volgende
cijfers: Levant, Spanje en 1'ortngal 800 schepen,
Engeland en Erankrijk 1500, de Noordzee 2öon.
Rusland en Groenland 250, de haringvisscherij 25on,
de Oostzee (iOOO, de Rijn en de Maas 100!) schepen.
Maar voor Indië, d.w.z. Oost-en West-Indië, Brazili
en Guinca, komt hij niet hooger dan tot 300 schepen.
Voor Amsterdam kan men in het algemeen deze
getallen halveeren. Maar ook dan blijft het percentage
hetzelfde. Dus van 34.850 Nederlandsche schepen
varen er slechts 300 op de Indien. Of wil men alleen
de buitenvaart berekenen, dan zijn het toch nog
slechts 300 van de 14,850, dus niet meer dan ongeveer
2 percent.
Maar, zal men zeggen, de vracht van een
OostIndievaarder is ook zooveel kostbaarder dan die b.v.
van een Levantvaarder. Dat kan men toegeven en dus
ook, dat het boven gevonden percentage den toestand
voor den Indischen handel te ongunstig voorstelt.
Maar toch is ook hier de verhouding vee! minder
gunstig voor Indiëdan men iti den regel aanneemt.
Wij weten een en ander van de opbrengst van de
inen uitgaande rechten, de convoyen en Meenten, zooals
men oudtijds zeide. Zoo kunnen wij ten minste van
sommige jaren vergelijken wat voor Indische en
wat voor andere waren aan in- en uitgaande rechten
moest worden betaald. In 1083 werd een overeen
komst gesloten tussehen de Staten Generaal en de
Oost-Indische Compagnie, waarbij werd bepaald,
dat de compagnie aan in- en uitgaande rechten zou
betalen per jaar ?300.000: de helft daarvan kwam
voor rekening van Amsterdam. Wij kennen de
opbrengst der convov en liccnten voor de geticele
republiek voor 1083 niet, maar gelukkig wel die van
de onder Amsterdam ressorterende kantoren. Welnu,
die opbrengst bedroeg voor het genoemde jaar iets
meer dan n milliocn. Wanneer men uneven bedenkt.
dat de Indische in- en uitvoer niet anderhalve ton
werd belast te Amsterdam, dan kan men gemakkelijk
BOUWT IN HEF
OOSTERPAPK
BILTHÖVEN
INLICHTINGEN VERSTREKT DE DIRECTIE
TELEF.INT. NÏ6555
het percentage uitrekenen: de Indische handel ver
tegenwoordigde i5 percent van dien van Amsterdam.
Men ziet dus. hoe veel of liever hoe weinig er
overblijft van de voorstelling van den heer van
Vuuren, dat Amsterdani's economische en sociale
kracht \va< gebaseerd op den Indischen handel. Ik
herhaal dan ook zonder eenige aarzeling wat ik reeds
meer dan een kwarteeuw geleden in Amsterdam in de
zeventiende eeuw heb geschreven: Men kan de
beteekenis der compagnie en haar invloed op handels
gebied te hoog aanslaan. Ongetwijfeld bracht zij veel
rijkdom in Amsterdam en daardoor heeft zij econo
misch een onberekenbaren invloed gehad; maar
commercieel zijn de Indische retouren niet te veige
lijken bij wat b.v. uit de Oostzee en de Middellandsche
Zee werd aangevoerd. Dat werd trouwens reeds in de
zeventiende eeuw ingezien".
Die voorstelling lijkt mij in hoofdzaak nog juist.
Maar men gaat te ver, als men den grondslag van
Amsterdams beteekenis gaat leggen in Indië. Wij
mogen Indiëzeker niet vergeten, maar aan den
anderen kant ook weer niet overschatten. Den lieer
Van Vuuren heeft de liefde voor Indiëparten gespeeld.
En ook nog iets anders: een zekere onervarenheid in
het hanteeren van historische gegevens. Mag ik ten
slofte daarvan een voorbeeld geven. De heer van
Vuuren wil een beroemd boek van Grotius aanhalen,
maar noemt het Mare c/aiisum. Blijkbaar gaat
Grotius' populariteit nog niet zoo ver, dat een ieder
weet, dat het befaamde boek Mare libennn heet.
OQKTFRED:.ÏPOESKE
ZANDBLAD - SIGAREN 8 enIO ets.
NIEUWE UITGAVEN
'h' l;nn.<t vun verknopen, uit het Amerikaansc
FIMNK !?' \KKi\ii roN. Uiigavc van de Leidsche
«evers Mij. te Leiden.
Een handleiding in .'!«?' !e.-sen voor allen die
winkelbedrijt' als verkooper werkzaam zijn; zij
?'.ich met cenii'e theoretische wenken zoowel to
patroon als tot tien bediende, uit wier samenwe
de knust van verkoopen moet ontwikkelen
niel de bedoeling, dat dit boekje aan n stuk
uitgelezen, d..cl: dat het dikwijls wordt ter
genomen en doorgebladerd.
LuCiirno. Tekst van de oorkonden van l.ocarno in
het l-'ranscll, en in Nedi.rlandsche vertaling, bewerkt
door C. A. Ki-i'vvLR, commies aan het Departement
van Biiitenlandsche Zaken, 's Gravenhage, Martinus
Nijhoft'.
Het moge volkomen juist zijn dat de beteekenis
van Locarno niet in de eerste plaats ligi in den tekst
van de aldaar tot stand gekomen overeenkomsten,
maar dat het vooral is de stemming, welke ter Confe
rentie heerschie, die hoop geeft op een betere toe
komst. Dit neemt echter niet weg, dat bij de beoor
deeling van problemen van oorlog en vrede besef van
den ijCt'Nl van Locarno alleen niet voldoende zal zijn.
Dan zal men van hetgeen te Locarno tot stand
kwam iets meer willen weten.
Aan zoodanig verlangen, ook van Nederlanders
die daarbij tui voorkeur niet van een vreemde taal
gebruik maken, beoogt deze uitgave tegemoet te
komen.
Kon, Meubeltransport-Maatschappij
DE GRUYTER & Co.
-?- »~ « DEN HAAG ^ ? ?
AMSTERDAM ~ ARNHEM
Bewaarplaatsen voor Inboedels