De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 februari pagina 2

13 februari 1926 – pagina 2

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2541 AMSTERDAM EN INDI DOOR PROF. DR. H. BRUGMAXS Commercieel zijn de Indische retouren niet te vergelijken bij wat uit de Oostzee en de Middellandsche zee werd aangevoerd. T N het Haagsch Maandblad van December ?*? heeft de heer L. van Vuuren een artikel geplaatst, dat onder den titel Indiëmiskend den indruk tracht te wekken, dat op de Amsterdamsche tentoon stelling van het vorige jaar aan Indiëgeen voldoende aandacht is geschonken. Ik heb, nu toch eenmaal de tentoonstelling gesloten was en een groot succes was geweest, geen aanleiding g>had op dit stuk in te gaan. Intusschen is mij duidelijk geworden, dat de argu mentatie van den heer van Vuuren op buitenstaanders eenigen indruk heeft gemaakt; ik wil daarom de zaak, waarom het hier gaat, kortelijk nog even nagaan. De heer van Vuuren vat de zaak nog al hoog op. Er zijn oogenblikken in het leven, waarop men voelt dat spreken plicht is en zwijgen daardoor, in eigen oog, plichtverzaking zou worden. Zulk een oogenblik was voor mij gekomen, toen Amsterdam het feest gevierd had van zijn zes honderd en vijftig jarige .... ja wat.... tolvrijheid door geheel Holland, aan de stad verleend door Floris V, op den 27 October 1275". Ik ben van meening, dat de heer van Vuuren zijn plichtsgevoel in dit geval beter het zwijgen had opgelegd: want tot zulk een noodkreet als hij slaakt, was waarlijk geen grond. Wat toch is het geval? De heer van Vuuren consta teert met leedwezen, dat Indiëop de Amsterdamsche tentoonstelling geheel is vergeten. Men wilde zijn vreugde toonen, in het openbaar getuigen van den geweldigen groei der hoofdstad, niet of niet noemenswaard gestremd door alle rampen van het heden en het verleden en dan is het niet zoo erg dat men die herdenking vastlegde aan een ietwat onbeteekenend ?document. Maar het was niet goed, dat men daarbij den oorsprong en de afkomst van dien groei, van dien rijkdom verloochende". Moet ik nog zeggen, dal de tentoonstelling Indiëallerminst verloochende? De heer van Vuuren miste het portret van Jan Fietersz. Coen. Hij zal wel meer hebben gemist. Maar ik kan constateeren, dat het origineele octrooi der OostIndische Compagnie op de tentoonstel'ing te zien was met de oudste boeken van dat handelslichaam, dat voor wie ze wilde opmerken, de oude reisboeken en reisjournalen in de vitrines lagen, dat de groote kaarten, waarop onze voorouders de zee beploegden, den ernstigen bezoeker niet kunnen zijn ontgaan. ?Natuurlijk hadden wij gaarne meer gegeven. Maar de zaak is eenvoudig, dat de geschiedenis van Amsterdam zoo rijk is en zoo nauw met die van geheel Nederland is verbonden, dat wij meer dan de halve vaderlandsche geschiedenis in beeld hadden kunnen geven. Hadden wij voor alle onderdeelen volledig willen zijn, dan hadden wij de geschiedenis van onze marine, van onzen handel, van onze letterkunde, van onze beel dende kunsten nagenoeg geheel moeten opnemen. Van Vondel alleen hadden wij een geheele tentoon stelling kunnen organiseeren. Wij gaven alleen een enkel portret, enkele handschriften en drukken, niet om de beteekenis van 's lands oudsten en grootsten poëet voldoende tot uitdrukking te brengen, maar om even te accentueeren, dat ook Vondel zijn plaats inneemt in het leven van het zeventieiide-ecnwsche Amsterdam. Intusschen, dat is niet de hoofdzaak. Geen tentoon stelling voldoet iedereen, ook omdat men in den regel niet weet, welk een omvangrijke voorbereiding en welk een fijne verzorging van geheel en deelen daaraan verbonden is. Maar de hoofdzaak is, dat de heer van Vuuren zijn betoog baseert op een geheel onjuiste voorstelling van het verleden van Amster dam. Hij noemt Indiëden oorsprong en de afkomst van dien groei, van dien rijkdom"; daarom had op de tentoonstelling ook Indiëde eereplaats moeten innemen. Dat nu is volkomen in strijd met de historie zelf. Ik zou kunnen volstaan met den heer van Vuuren den goeden raad te geven de geschiedenis van Am sterdam nog eens duchtig en grondig te bestudeeren. Maar ik wil hem toch in het bijzonder wijzen op enkele onderdeelen, waaraan hij speciaal zijn aandacht zal hebben te geven. Vooreerst heeft deze onderzoeker geen goed denkbeeld van het middeleeuwsche Amsterdam. Dat Amsterdam in 1452 reeds de grootste koopstad van Holland was, is hem evenzeer ontgaan als dat de stad, die Cornelis Antonisz in beeld bracht, een voor die dagen zeer groot emporium voorstelt: een stad van 50.000 inwoners is in de zestiende eeuw volstrekt niet van die geringe beteekenis als de heer van Vuuren zich dat voorstelt. Nog voordat iemand iets in Amsterdam van Indi wist, is daar dus reeds de grondslag gelegd voor een economischen opbloei, die inderdaad van de aller grootste beteekenis was. En die opbloei voltrekt zich langs de reeds lang zichtbare lijnen. Wie Amsterdam tot bloei hebben gebracht, dat zijn de Oosterlingen, niet die van den heer van Vuuren, maar die der geschiedenis. Wil men iets van de beteekenis van den Oostzeehandel weten, dan behoeft men maar de vraag te beantwoorden, waar de sleutels van de Sont lagen. Toch immers voor de palen van Amster dam ! En bij dien moederhandel" sloot zich nog vóór het einde der zestiende eeuw een dochterhandel aan op het westen, op Frankrijk, op Portugal en vooral op de Middellandsche zee en den Levant. Zoo vormt de handel van Amsterdam in de zeven tiende eeuw een aansluitend geheel, dat aantrekt door zijn zuivere evenredigheid en zijn volmaaktheid in zich zelf. Daarnaast staat de Indische handel, voorloopig van nog niet zoo veel beteekenis. De heer van Vuuren speurt echter overal den invloed van dien handel, in alle sterke levensuitingen van het opstrevende Amsterdam. De uitbreiding der stad in 1593 staat reeds onder den invloed van de plannen voor -de groote vaart". Het is haast overbodig te zeggen, dat de uitleg van 1593 zich eenvoudig aansloot bij dien van 1585, toen in Amsterdam nog geen plan voor de groote vaart bestond. En dan het groote plan van 1612, dat met genialen greep het prachtige Amsterdam der grachtenstad schiep, staat volgens den heer van Vuuren in nauw verband met de stichting der OostIndische Compagnie en de opening van Indiëvoor den Nederlandschen handel. De rijkdommen van Indiëzijn het geweest, die de uitbreiding van Amster dam hebben tot stand gebracht. Maar wat zeggen de feiten? De Oost-Indische Compagnie Werd in 1002 gesticht. Haar financicele toestand was vooralsnog nog lang niet bevredigend. Van een uitstorten van rijkdommen over stad en land was voorloopig nog geen sprake; integendeel had de compagnie een ernstige crisis door te maken, waaraan zij bijna is bezweken; zij moest zelfs door de Staten Generaal worden vrijgesteld van het afleggen van de eerste tienjarige rekening; van publiciteit vreesde men den ondergang der compagnie. Haar eerste dividend keerde zij uit in 1610, 75 pCt., maar in muskaat noten, die de aandeelhouders dan maar bij slechte markt moesten zien te verkoopen. In 1611 wordt weer 30 pCt. uitbetaald, maar in muskaatnoten. Eerst in 1619 kan de compagnie aan de participanten 371 pCt. in geld uitkeeren. Maar in 1623 weer 25 pCt. in muskaatnoten. En reeds in 1612 is na lange voor bereiding het plan van uitleg van Amsterdam gereed. Waar is hier het verband met de rijkdommen van Indië? Er is in het algemeen een veel te groote voorstelling van die rijkdommen van de zeventiende eeuw. Wij weten zoo een en ander van de vermogens der Amster dammers in dien tijd. Ik doe daaruit een greep. Barthold Croinhout, raad en burgemeester, sterft in 1631. Hij laat een vermogen na van / 435,000, meer dan de helft in landerijen; aandeelen in de com pagnieën heeft hij niet. De wed. Jaeoh van Campeii Huygensz. laat in 1617een vermogen na van / 225,000; geen aandeelen in de compagnieën. In 1623 sterft Jasper Cornelisz. Lodder; hij laat een kapitaal na van ? 100.000, waaronder n actie der West-Indische Compagnie, die op een waarde van ?1166 wordt geschat. In 1621 sterft ]an l'ietersz. Reael; hij liet n;1 ?170.000; daaronder ?6000 aan aandeelen in de Oost-Indische Compagnie. Genoeg zeker om te doen zien, dat de aandeelen der compagnieën wel eenige. maar toch geen overwegende beteekenis hadden in de vermogensvorming te Amsterdam in den aanvang der zeventiende eeuw. Is de scheepvaart van Indiëdan overwegend te Amsterdam? Sieveking berekent in /"ijn Grnni'~ü^e il i'r ncncrcn Wirschtifts^c^diiclilt' de handelsvloot van Nederland in de zeventiende eeuw op 34.850 schepen. Daarvan dient de grootste helft. 20.000, voor de binnen vaart ; voor de buitenvaart komt hij tot de volgende cijfers: Levant, Spanje en 1'ortngal 800 schepen, Engeland en Erankrijk 1500, de Noordzee 2öon. Rusland en Groenland 250, de haringvisscherij 25on, de Oostzee (iOOO, de Rijn en de Maas 100!) schepen. Maar voor Indië, d.w.z. Oost-en West-Indië, Brazili en Guinca, komt hij niet hooger dan tot 300 schepen. Voor Amsterdam kan men in het algemeen deze getallen halveeren. Maar ook dan blijft het percentage hetzelfde. Dus van 34.850 Nederlandsche schepen varen er slechts 300 op de Indien. Of wil men alleen de buitenvaart berekenen, dan zijn het toch nog slechts 300 van de 14,850, dus niet meer dan ongeveer 2 percent. Maar, zal men zeggen, de vracht van een OostIndievaarder is ook zooveel kostbaarder dan die b.v. van een Levantvaarder. Dat kan men toegeven en dus ook, dat het boven gevonden percentage den toestand voor den Indischen handel te ongunstig voorstelt. Maar toch is ook hier de verhouding vee! minder gunstig voor Indiëdan men iti den regel aanneemt. Wij weten een en ander van de opbrengst van de inen uitgaande rechten, de convoyen en Meenten, zooals men oudtijds zeide. Zoo kunnen wij ten minste van sommige jaren vergelijken wat voor Indische en wat voor andere waren aan in- en uitgaande rechten moest worden betaald. In 1083 werd een overeen komst gesloten tussehen de Staten Generaal en de Oost-Indische Compagnie, waarbij werd bepaald, dat de compagnie aan in- en uitgaande rechten zou betalen per jaar ?300.000: de helft daarvan kwam voor rekening van Amsterdam. Wij kennen de opbrengst der convov en liccnten voor de geticele republiek voor 1083 niet, maar gelukkig wel die van de onder Amsterdam ressorterende kantoren. Welnu, die opbrengst bedroeg voor het genoemde jaar iets meer dan n milliocn. Wanneer men uneven bedenkt. dat de Indische in- en uitvoer niet anderhalve ton werd belast te Amsterdam, dan kan men gemakkelijk BOUWT IN HEF OOSTERPAPK BILTHÖVEN INLICHTINGEN VERSTREKT DE DIRECTIE TELEF.INT. NÏ6555 het percentage uitrekenen: de Indische handel ver tegenwoordigde i5 percent van dien van Amsterdam. Men ziet dus. hoe veel of liever hoe weinig er overblijft van de voorstelling van den heer van Vuuren, dat Amsterdani's economische en sociale kracht \va< gebaseerd op den Indischen handel. Ik herhaal dan ook zonder eenige aarzeling wat ik reeds meer dan een kwarteeuw geleden in Amsterdam in de zeventiende eeuw heb geschreven: Men kan de beteekenis der compagnie en haar invloed op handels gebied te hoog aanslaan. Ongetwijfeld bracht zij veel rijkdom in Amsterdam en daardoor heeft zij econo misch een onberekenbaren invloed gehad; maar commercieel zijn de Indische retouren niet te veige lijken bij wat b.v. uit de Oostzee en de Middellandsche Zee werd aangevoerd. Dat werd trouwens reeds in de zeventiende eeuw ingezien". Die voorstelling lijkt mij in hoofdzaak nog juist. Maar men gaat te ver, als men den grondslag van Amsterdams beteekenis gaat leggen in Indië. Wij mogen Indiëzeker niet vergeten, maar aan den anderen kant ook weer niet overschatten. Den lieer Van Vuuren heeft de liefde voor Indiëparten gespeeld. En ook nog iets anders: een zekere onervarenheid in het hanteeren van historische gegevens. Mag ik ten slofte daarvan een voorbeeld geven. De heer van Vuuren wil een beroemd boek van Grotius aanhalen, maar noemt het Mare c/aiisum. Blijkbaar gaat Grotius' populariteit nog niet zoo ver, dat een ieder weet, dat het befaamde boek Mare libennn heet. OQKTFRED:.ÏPOESKE ZANDBLAD - SIGAREN 8 enIO ets. NIEUWE UITGAVEN 'h' l;nn.<t vun verknopen, uit het Amerikaansc FIMNK !?' \KKi\ii roN. Uiigavc van de Leidsche «evers Mij. te Leiden. Een handleiding in .'!«?' !e.-sen voor allen die winkelbedrijt' als verkooper werkzaam zijn; zij ?'.ich met cenii'e theoretische wenken zoowel to patroon als tot tien bediende, uit wier samenwe de knust van verkoopen moet ontwikkelen niel de bedoeling, dat dit boekje aan n stuk uitgelezen, d..cl: dat het dikwijls wordt ter genomen en doorgebladerd. LuCiirno. Tekst van de oorkonden van l.ocarno in het l-'ranscll, en in Nedi.rlandsche vertaling, bewerkt door C. A. Ki-i'vvLR, commies aan het Departement van Biiitenlandsche Zaken, 's Gravenhage, Martinus Nijhoft'. Het moge volkomen juist zijn dat de beteekenis van Locarno niet in de eerste plaats ligi in den tekst van de aldaar tot stand gekomen overeenkomsten, maar dat het vooral is de stemming, welke ter Confe rentie heerschie, die hoop geeft op een betere toe komst. Dit neemt echter niet weg, dat bij de beoor deeling van problemen van oorlog en vrede besef van den ijCt'Nl van Locarno alleen niet voldoende zal zijn. Dan zal men van hetgeen te Locarno tot stand kwam iets meer willen weten. Aan zoodanig verlangen, ook van Nederlanders die daarbij tui voorkeur niet van een vreemde taal gebruik maken, beoogt deze uitgave tegemoet te komen. Kon, Meubeltransport-Maatschappij DE GRUYTER & Co. -?- »~ « DEN HAAG ^ ? ? AMSTERDAM ~ ARNHEM Bewaarplaatsen voor Inboedels

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl