De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 20 februari pagina 3

20 februari 1926 – pagina 3

Dit is een ingescande tekst.

No. 2542 DE 'GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND CLEMENCEAU SCHRIJFT DOOR DR. U. HUBER NOODT DE VASTE ZETELS IN DEN VOLKENBONDSRAAD Teekening voor de Groene Amsterdammer" door Joh. Braakensiek Georges Clemenceau, Démosthène. Plon-Nourrit, 1926. Paris, DE brave reeks: Nobles Vies-Grandes Oeuvres, waar Victor Hugo, Poincaréen J. H. Fabre op rustige manier en met opvoedende kracht door bekwame pennen lof wordt toegezwaaid, heeft opeens een ander .?karakter gekregen door een klauwenden houw van den Ouden Tijger, dien een elk vergeten waande, en deemoedig kool plantend in de Vendée. Na zes of zeven jaar stilzwijgens werd het den eeuwig-jeugdigen grijsaard te machtig, en deze studie, gewijd aan den .grootsten redenaar van Hellas, roept gemengde ge voelens op in de gemoederen. Men vraagt zich af: waarom nu juist deze publicatie? De tijden gaan snel en na Locarno en Genève ver«ischt het bijna inspanning, terug te moeten denken .aan die laatste oorlogsjaren en hun aspect in Frank rijk; aan de dreigende catastrofe van den zomer van 1917; aan Clemenceau's senaatsrede van 22 Juli tegen JVlalvy (Malvy !) en den Bonnet rouge; aan de dicta tuur van den grijzen politicus, den medicus van weleer, die nu onverbiddelijk het mes zette in al wat rot was, maar misschien ook te veel in het gezonde vleesch om de wonden heen. Maar thans, in deze oogenblikken ?waarin de Derde Republiek welhaast verplicht is 1(0, ironie !) den strijd aan te binden tegen haar eigen parlementarisme, thans doet de minister-president van voorheen zijn werkje over Demosthenes het licht zien, als een leerboek van patriotisme en een ruw ?wakkerschudden: Moed ! wilskracht ! la patrie en ?danger! Ik vrees voor ontgoocheling bij vlijtig-helleniseerende scholieren, wien tevreden ouders dit boekje als blijk hunner waardeering cadeau doen. Want hoe dikwijls de naam van Demosthenes er ook in voorkomt, .het is voor de lectuur volkomen overbodig of men veel, weinig of niets afweet van de Grieksche historie. .Niet, dat de auteur deze verwaarloost of er (voorzoover ik beoordeelen kan) tegen zondigt. Maar \vie deze tien dozijn bladzijden leest, denkt nauwelijks aan Athene of aan Philippus van Macedoniëof aan de Pnyx. Hij ziet Parijs voor zich, en Wilhelm II, en den ?quasi-Griekschen gevel van het Palais-Bourbon. De essentieele fout van deze studie is, dat haar waarde ligt in hetgeen zij eigenlijk niet behandelt, maar zegt tusschen de regels door, maar zegt in prachtig gevon den aphorismen, in meesterlijke maar nauwelijks in .het kader passende bladzijden van woeste gespierd heid en sombere energie. Schoonheid is er, als men wil, maar niet die van Hellas. Geest ook, maar niet die van Attica. Het zijn niet alleen de woorden, die ons ver weg leiden van de oude wereld (?ce général dcjaiHste"; een citaat uit Bernhardi), maar het is de denk wijze vooral. Een wetenschappelijke uiteenzetting geven van Demosthenes' leven en beteekenis ging boven des schrijvers kracht. Als essay bedoeld, werd het resul taat een politiek strijdschrift in den besten zin, fel, machtig, overtuigend. Maar.... een pamflet. Voor Clemenceau is Demosthenes slechts aanleiding tot een ?.schitterende rechtvaardiging zijner ideeën, een plei dooi bijna, gebaseerd op de philosophie en de psycho logie van de energie. Hij leed, hij worstelde, hij werd overwonnen, zonder zich een oogenblik te hebben laten verstrooien bij het volbrengen van zijn volslagen offer aan het vaderland. In den tempel van Calauria teert zijn gedachte zich in 't geheel niet tot hem zelf. Eén gebaar van welkom aan het vijandig lot... . en 'dan de welverdiende rust. . . . Wanneer Dionysos van Halicarnassos ons Demosthenes toont als den groot sten redenaar van alle tijden, dan veroorloof ik mij dezen lof onvoldoende te vinden, omdat het woord slechts ijdel rumoer is zonder de daad. In den volstrek,ten zin des woords was Demosthenes een man. Dit is genoeg. Welbezien is het vél". En elders nog vind ik MAAK VAN UW WONING EEN GOED VERZORGD GEHEEL TOT IN ALLE ONDERDEELEN ONZE BINNENHUIS ARCHITECTEN NEMEN DEZE TAAK OP ZICH ZONEN MICHEL: GA JKLUI MAAR WKG! KR ZIJN STOELEN GENOEG!" dit: ,,Slechts voor de opgegeven zaak is de nederlaag onherstelbaar. Demosthenes toont ons, dat in zekere uren n man voldoende kan zijn om van een verloren veldslag een gewonnen veldslag te maken". Is het niet gemakkelijk op bijna iedere bladzijde regels te vinden, vol mannenkracht zeker, maar die slechts in uiterst los verband staan met het onderwerp, die evenwel onmiskenbaar het levenswerk van den schrijver betreffen? Het is gemakkelijker, zijn leven te geven, d.w.z. zich geheel en met n slag op te offeren, dan zich zelf te geven in de duisternis van den vrede, met een geweld aandoen van zijn karakter, met een smartelijk voegen van eigen persoonlijkheid waarvan in de meeste gevallen de belooning slechts, beleediging en laster zal zijn. Neen, het is niet genoeg voor een volk, in den oorlog den schoonsten moed (e hebben getoond. Het maatschappelijk leven in vredes tijd verlangt nog uitingen van de grootste heldhaftig heid, omdat zij opeenvolgingen van roemlooze in spanning op elk gebied der individueele en sociale werkzaamheid in zich sluiten, terwijl de strijd /ich vergenoegt met een totale opoffering in het flikkeren eener wilsopvlamming. Alle volken zijn wel strijd vaardig opgesprongen in de smartelijke men der groote conflicten hunner historie. De inwerk i n g van den oorlog op de gevoelens roep', dan zieli plotseling vertoonende gevallen van heldenmoed op, waarvan men het weefsel heeft gemaakt der annalen van het openbaar leven, tot schade der doorloopende in spanning, die den donkeren grondslag vormt van de ontwikkeling des vrcdes". Hoe juist ge/ien, hoe scherp gezegd ! Maar was het noodig, Demosthenes als voorwendsel hiertoe te gebruiken? Cienieneeau schijnt over niet te langen tijd het publiek een groot werk te willen geven, dat de wijsbegeerte des levens, of liever van ;ijn leven, moet definieeren. Wachten wij dus, totdat dit pseudo-helleensche masker is afgeworpen, vóór te oordeelen over het geestesleven van den grooten l:ransehen patriot. Dit inleidend werkje toont echter reeds overduide lijk, dat Léon Daudet geen ongelijk heeft, den Tijger een Iwinnif niiitif te noemen, accinitnméu reiniiler *nn ntiitiritésaus des deliurs brusinies et niilleurs. l.eest deze bladzijde : ,,Het vaderland is de levende omlijsting der ge dachten, der emotiviteiten van iederen aard, die ons belegeren van de gebuurte tot den dood. O! 't lieti van 'i beekic, ttiit heel klein tne heelt yckein! ' zucht een Chineesch gedicht, l >nor hel ?vaderland nemen wij een p]aat> in binnen de ont wikkeling van een ideali>me, dat mis in mr/e eigen oogen grooter maakt en ons meesleept tot honger voltooiingen, oorspronkelijke npweliingen on/er per soonlijkheid. Het vaderland vipir, den burger naar.mate het hem kan plaatsen in een harmonie van menschelijke groepeeringen, des te schooner naar gelang de menschen verlichter zijn. Om dezen bond van denkende levens te adelen is er geen ander middel dan hem te doen groeien in belangeloosheid.De reacties van vaderlanden tegen vaderlanden zullen het weefsel vormen der ontwikkeling onzer histoiie, waartoe wij medelijken samenhang van burgers behoeven in plaats van een stofwolk hnlpelooze individuen. Zooals het individu zelf, hebben ook de volken te waken over hun leven, het te gebruiken in alle formaties der nienschelijkheid op de punten van ontmoeting, waar aan trekking en afstooting er toe komen, zich te ver eenigen". Niet als geschiedwerk, maar als document behoort Déinustlièiie tot het belangwekkendste, dat er in dit seizoen in Frankrijk verschenen is, gelijk lezenswaard voor landgenoot en vreemdeling. Jeugdige Ouderdom

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl