De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 20 februari pagina 7

20 februari 1926 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2542 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND DUVEL-IN-DE-DOOS. . . . Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan . ... OF 1>K KABINKTSVORMATIK IN NKDKRI.AM) UIT DE NA TUUR: DE TERUGKEER DER VOGELS DOOR DR. JAC. P. TIIIJSSK Met tweede bedrijf WITTE 'K\VIKSTAART T~\ IE indeeling in bedrijven is stilistisch misschien "-J wel handig, maar strookt niet geheel en al met de werkelijkheid. We zullen daarom afspreken, dat elk bedrijf blijft voortduren, ook nadat het volgende reeds begonnen is en /.e eindigen zoowat allemaal tegelijk. We kunnen heel gemakkelijk volgens e regelen van de kunst vijf bedrijven onderscheiden, doch stel u gerust, ik zal het voor dezen keer bij drie laten. Ge moet u dus voorstellen, dat de trek van strandloopers, lijsters, spreeuwen, kieviten, waarvan ik de vorige week vertelde, nog wekui blijft uuren; tot in Mei toe. Dat is dan de doortrek van vogels die broeden tot in Noord-Rusland en_ misschien nog verder op. Wij beperken ons echter tot onze eigen broedvogeis en wachten nu dezer dagen op de aankomst van twee heel merkwaardige figuren: ooievaar en lepelaar, twee van otv/.e zeldzaamste vogels. Als we het eens goed natelden, dan zou misschien aan het licht komen dat de ooievaar nog de zeldzaamste van de twee is. Nederland ligt op het randje van het Rijk der ooie vaars. In Engeland zijn er al geen meeren het Engelsen goud is misschien voor een deel aansprakelijk voor den achteruitgang van. onze ooievaarsbevolking. We weten tegenwoordig met zekerheid dat de ooievaars van Midden-Europa overwinteren in Cen traal Afrika en Zuid-Afrika en 't is voor menschen, die houden van gemak en behaaglijkheid, wel moeilijk te begrijpen, dat ooievaars uit Kaapland in het hartje van den zomer onweerstaanbaar gedreven worden naar de kille landen aan de Noordzee en de Oostzee, waar bij hun aankomst de bruine kikkers nog half in den dut zijn. Een enkele maal toeven ze dan ook wel eens bij de vleeschpotten van Zuid-Afrika, getuige de zeshonderd waarvan ons het bericht gewerd dat TA nog in 't eind van Januari 1024 in Natal rond reisden met een tweetal groote zwermen van sprink hanen. Een hunner, die een ring aan had, kwam om het leven en heeft daardoor de wetenschap met dit feit verrijkt. Zijn ring rust in Rossitten. Sommige ooievaars blijven wel den heclen zomer over in Afrika zonder te broeden en daar staat tegenover, dat een dood-enkele ook wel eens probeert om in Midden-Enropa te overwinteren. ( De lepelaars ook. Zij overwinteren in Afrika, maai er zijn er in den winter gezien langs het Engelsche kanaal, langs de Engelsche Oostkust en natuurlijk ook op het onvermijdelijke Tcxel. Tegenwoordig broeden in ons land Uisschen de vierhonderd en vijf honderd paren lepelaars in twee groepen, die van het Zvvanewater en die van het Naardermeer. Men zou licht denken, dat zoo'n troep in eens de terugreis naai de zoo streng begrensde broedplaats zou aanvaarden, maar dat komt heel anders uit. Dat gaat in 't eerst maar met dozijntjes tegelijk of zelfs bij nog kleinere troepjes. In de vierde week van Februari verwachten wij de eersten op het Naardermeer. Ze strijken altijd neer in een bepaald gebied bij de eendenkooi in de strook waar een paar jaar geleden de H.IJ.S.M. haar electrische spoorlijn wilde leggen. Meestal zijn ze in het eind van Maart voltallig, maar het wordt ook wel eens later. Het schijnt wel alsof zoo'n afzonderlijk klein volkje gevoeliger is voor stoornissen dan een groote populatie en we zijn daarom met die lepelaars dubbel voorzichtig. Ongeveer tegelijk met ooievaars en lepelaars komc i de wulpen en die komen ,,mit Sang und Klang". De beide andere langbeenen spelen vrijwel stommetje en je moet al een heel gelukskind wezen, om ze werkelijk te zien aankomen. Maar 't is wel de moeite waard, om in de laatste dagen van Februari met je neus omhoog te loopen en dan heel, heel in de hoogte een troep ooievaars of lepelaars te ontwaren als stipjes of schimmen, die zich al dalend als hei ware materialiseereii tot groote vogels. Een lepelaar in de hoogte is echt een schim. De wulpen echter zijn zwervende stemmen, Hun gejoel is een zeer welkom lentegehiid. .Als de sneeuw klokjes beginnen open te gaan, zonder dat ze nog dooi de zon worden beschenen, als de weg bestrooid ligt met de bruine schubben van de iepenbloesems, dan is het wulpenweer. Overal in Holland kun je dan de kromsnavels hooren, zelfs binnenskamers, als je er maar op bedacht bent en genoeg van die vogels houdt. Soms vliegen ze nog al hoog, bij nevelig weer zoo laag, dat ze bij den overgang van weide naar bosch juist over de toppen der hoornen strijken. Bij ons in Kennemerland komen ze vaak opzetten uit het Oosten, dwars over Liede en Spaarne naar het duin toe in troepen van wel honderd of meer, nu eens in breede frontrijen, dan weer achter elkaar en ook wel in de bekende formatie van de V. Dikwijls ver anderen ze van schikking, ook kunnen troepen zich splitsen of zich vereenigen en elke manoeuvre wordt ingezet en begeleid met melodieus gejodel. Een paar dagen later hooren we hun liefdezang. Omstreeks l Maart komen ook de tapuiten en de kwikstaart jes aan. Als ik wil weten of de kwikstaartjes al trekken, dan wandel ik U gen zonsondergang naar de een of andere plas onder het duin, die zich verheugt in het bezit van een rietzoom. Dan tsjissik, tsjissik", hoor je ze aankomen, een vlucht van een stuk of tien en nog eens en nog eens zoo'n stelletje. Ze strijken neer in het riet, keuvelen nog een poosje en gaan dan slapen. Den heelen middag hebben ze g'.stapt c» gefladderd over het veld, zoekend naar voedsel. Ze hebben het minder gemakkelijk dan vroeger, toen ze de eerste voorjaarsvlicgen konden vinden op de paardenmest langs de wegen. Avond aan avond zie ik die kwikstaartjcs hun slaapplaats betrekken in het riet. Ik weet niet zeker of dat telkens een nieuwe troep is, of ecm'ge dagen achtereen dezelfde. Er is wei' reden om aan te nemen, dat dit laatste het geval is. want wij weten ook alweer door vingproeven van sommige vogelsoorten, dat ze hun voorjaarstrek niet 7.011 snel volbrengen als men vroeger wel meende. In 't voorjaar zoowel als in het najaar reizen de vogels op hun gemak en vinden ze gelegenheid tol smullen, /irgen en spelen. Dat is zeker ook het geval niet de tapuitjes. Menigmaal heb ik in de duinen deze aardigevogeltjes in troepen van wel een paar dozijn aange troffen, bezig met hun aardige huppeldansen, vleugelgewaaier en staartgesprei. Ze zirgen ook wel en soms zelfs heel aardig, maar meestal gaa.t zoo'n lentevertoon in stilte voorbij en je zoiidt er niets van merken, als die grappige vogeltjes niet zoo'n prachtige wit-met-zwarte speelstaart hadden. Ze kunnen het niet laten, om de konijnengaten in en uit te loopen en dat is geen wonder want daar bouwen ze later hun nesten in, tenminste zij die blijven. Tegelijk met de tapuiten reizen de boomleeuwe riken en dikwijls genoeg heb ik die de muziek zien en hooren leveren bij den dans der stille tapuitjes Hiermee eindigt het tweede bedrijf. NIEUWE UITGAVEN M. VAN DICK Vi.ir.s, gemeente-accountant van Schiedam, De Oemcentcbaluns. Met een voorwoord van Prof. J. (ï. Ch. Volmer. \.V. Uitgevers Maat schappij v h. (i. Delwel te Wassenaar. Door de colleges van Gedeputeerde Staten der ver schillende provinciën zijn in 1H23 nieuwe voorschriften vastgesteld betivftende de inrichtirg van de begrooting en rekening der gemeente. Door de toepassing van die voorschriften wordt een juister eu overzichtelijker beeld verkregen van het gemeentelijk financieel be heer. Door deze voorschriften is de vraag, óf en in hoeverre het voor gemeenten gewenschl is aan hel einde van het rckeningjaar een balans op te maken, in een nieuw stadium gekomen. De schrijver nu heeft de balans eeiier gemeente opgesteld en de daarbij op gedane ervarirg neergelegd in dit hoek. DEN HAAG LUNCHROOM DE BIJENKORF' WAGENSTRAAT -»5_«a LUNCH 75 et, van 12-2 uur

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl