Historisch Archief 1877-1940
No. 2542
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
DUVEL-IN-DE-DOOS. . . .
Teekening voor de Groene Amsterdammer" door L. J. Jordaan
. ... OF 1>K KABINKTSVORMATIK IN NKDKRI.AM)
UIT DE NA TUUR:
DE TERUGKEER DER VOGELS
DOOR DR. JAC. P. TIIIJSSK
Met tweede bedrijf
WITTE 'K\VIKSTAART
T~\ IE indeeling in bedrijven is stilistisch misschien
"-J wel handig, maar strookt niet geheel en al met
de werkelijkheid. We zullen daarom afspreken, dat
elk bedrijf blijft voortduren, ook nadat het volgende
reeds begonnen is en /.e eindigen zoowat allemaal
tegelijk. We kunnen heel gemakkelijk volgens e
regelen van de kunst vijf bedrijven onderscheiden,
doch stel u gerust, ik zal het voor dezen keer bij drie
laten. Ge moet u dus voorstellen, dat de trek van
strandloopers, lijsters, spreeuwen, kieviten, waarvan
ik de vorige week vertelde, nog wekui blijft uuren;
tot in Mei toe. Dat is dan de doortrek van vogels die
broeden tot in Noord-Rusland en_ misschien nog
verder op.
Wij beperken ons echter tot onze eigen broedvogeis
en wachten nu dezer dagen op de aankomst van twee
heel merkwaardige figuren: ooievaar en lepelaar,
twee van otv/.e zeldzaamste vogels. Als we het eens
goed natelden, dan zou misschien aan het licht komen
dat de ooievaar nog de zeldzaamste van de twee is.
Nederland ligt op het randje van het Rijk der ooie
vaars. In Engeland zijn er al geen meeren het Engelsen
goud is misschien voor een deel aansprakelijk voor den
achteruitgang van. onze ooievaarsbevolking.
We weten tegenwoordig met zekerheid dat de
ooievaars van Midden-Europa overwinteren in Cen
traal Afrika en Zuid-Afrika en 't is voor menschen,
die houden van gemak en behaaglijkheid, wel moeilijk
te begrijpen, dat ooievaars uit Kaapland in het hartje
van den zomer onweerstaanbaar gedreven worden
naar de kille landen aan de Noordzee en de Oostzee,
waar bij hun aankomst de bruine kikkers nog half in
den dut zijn. Een enkele maal toeven ze dan ook wel
eens bij de vleeschpotten van Zuid-Afrika, getuige
de zeshonderd waarvan ons het bericht gewerd dat
TA nog in 't eind van Januari 1024 in Natal rond
reisden met een tweetal groote zwermen van sprink
hanen. Een hunner, die een ring aan had, kwam om
het leven en heeft daardoor de wetenschap met dit
feit verrijkt. Zijn ring rust in Rossitten. Sommige
ooievaars blijven wel den heclen zomer over in
Afrika zonder te broeden en daar staat tegenover,
dat een dood-enkele ook wel eens probeert om in
Midden-Enropa te overwinteren.
( De lepelaars ook. Zij overwinteren in Afrika, maai
er zijn er in den winter gezien langs het Engelsche
kanaal, langs de Engelsche Oostkust en natuurlijk
ook op het onvermijdelijke Tcxel. Tegenwoordig
broeden in ons land Uisschen de vierhonderd en vijf
honderd paren lepelaars in twee groepen, die van het
Zvvanewater en die van het Naardermeer. Men zou
licht denken, dat zoo'n troep in eens de terugreis naai
de zoo streng begrensde broedplaats zou aanvaarden,
maar dat komt heel anders uit. Dat gaat in 't eerst
maar met dozijntjes tegelijk of zelfs bij nog kleinere
troepjes. In de vierde week van Februari verwachten
wij de eersten op het Naardermeer. Ze strijken altijd
neer in een bepaald gebied bij de eendenkooi in de
strook waar een paar jaar geleden de H.IJ.S.M. haar
electrische spoorlijn wilde leggen. Meestal zijn ze in
het eind van Maart voltallig, maar het wordt ook wel
eens later. Het schijnt wel alsof zoo'n afzonderlijk
klein volkje gevoeliger is voor stoornissen dan een
groote populatie en we zijn daarom met die lepelaars
dubbel voorzichtig.
Ongeveer tegelijk met ooievaars en lepelaars komc i
de wulpen en die komen ,,mit Sang und Klang". De
beide andere langbeenen spelen vrijwel stommetje en
je moet al een heel gelukskind wezen, om ze werkelijk
te zien aankomen. Maar 't is wel de moeite waard,
om in de laatste dagen van Februari met je neus
omhoog te loopen en dan heel, heel in de hoogte een
troep ooievaars of lepelaars te ontwaren als stipjes
of schimmen, die zich al dalend als hei ware
materialiseereii tot groote vogels. Een lepelaar in de hoogte is
echt een schim.
De wulpen echter zijn zwervende stemmen, Hun
gejoel is een zeer welkom lentegehiid. .Als de sneeuw
klokjes beginnen open te gaan, zonder dat ze nog dooi
de zon worden beschenen, als de weg bestrooid ligt
met de bruine schubben van de iepenbloesems, dan is
het wulpenweer. Overal in Holland kun je dan de
kromsnavels hooren, zelfs binnenskamers, als je er
maar op bedacht bent en genoeg van die vogels houdt.
Soms vliegen ze nog al hoog, bij nevelig weer zoo
laag, dat ze bij den overgang van weide naar bosch
juist over de toppen der hoornen strijken. Bij ons
in Kennemerland komen ze vaak opzetten uit het
Oosten, dwars over Liede en Spaarne naar het duin
toe in troepen van wel honderd of meer, nu eens
in breede frontrijen, dan weer achter elkaar en ook
wel in de bekende formatie van de V. Dikwijls ver
anderen ze van schikking, ook kunnen troepen zich
splitsen of zich vereenigen en elke manoeuvre wordt
ingezet en begeleid met melodieus gejodel. Een paar
dagen later hooren we hun liefdezang.
Omstreeks l Maart komen ook de tapuiten en de
kwikstaart jes aan. Als ik wil weten of de kwikstaartjes
al trekken, dan wandel ik U gen zonsondergang naar
de een of andere plas onder het duin, die zich verheugt
in het bezit van een rietzoom. Dan tsjissik, tsjissik",
hoor je ze aankomen, een vlucht van een stuk of tien
en nog eens en nog eens zoo'n stelletje. Ze strijken neer
in het riet, keuvelen nog een poosje en gaan dan
slapen. Den heelen middag hebben ze g'.stapt c»
gefladderd over het veld, zoekend naar voedsel. Ze
hebben het minder gemakkelijk dan vroeger, toen ze
de eerste voorjaarsvlicgen konden vinden op de
paardenmest langs de wegen. Avond aan avond zie
ik die kwikstaartjcs hun slaapplaats betrekken in
het riet. Ik weet niet zeker of dat telkens een nieuwe
troep is, of ecm'ge dagen achtereen dezelfde. Er is wei'
reden om aan te nemen, dat dit laatste het geval is.
want wij weten ook alweer door vingproeven van
sommige vogelsoorten, dat ze hun voorjaarstrek niet
7.011 snel volbrengen als men vroeger wel meende. In
't voorjaar zoowel als in het najaar reizen de vogels
op hun gemak en vinden ze gelegenheid tol smullen,
/irgen en spelen. Dat is zeker ook het geval niet de
tapuitjes. Menigmaal heb ik in de duinen deze
aardigevogeltjes in troepen van wel een paar dozijn aange
troffen, bezig met hun aardige huppeldansen,
vleugelgewaaier en staartgesprei. Ze zirgen ook wel en soms
zelfs heel aardig, maar meestal gaa.t zoo'n
lentevertoon in stilte voorbij en je zoiidt er niets van
merken, als die grappige vogeltjes niet zoo'n prachtige
wit-met-zwarte speelstaart hadden. Ze kunnen het
niet laten, om de konijnengaten in en uit te loopen en
dat is geen wonder want daar bouwen ze later hun
nesten in, tenminste zij die blijven.
Tegelijk met de tapuiten reizen de boomleeuwe
riken en dikwijls genoeg heb ik die de muziek zien
en hooren leveren bij den dans der stille tapuitjes
Hiermee eindigt het tweede bedrijf.
NIEUWE UITGAVEN
M. VAN DICK Vi.ir.s, gemeente-accountant van
Schiedam, De Oemcentcbaluns. Met een voorwoord
van Prof. J. (ï. Ch. Volmer. \.V. Uitgevers Maat
schappij v h. (i. Delwel te Wassenaar.
Door de colleges van Gedeputeerde Staten der ver
schillende provinciën zijn in 1H23 nieuwe voorschriften
vastgesteld betivftende de inrichtirg van de begrooting
en rekening der gemeente. Door de toepassing van die
voorschriften wordt een juister eu overzichtelijker
beeld verkregen van het gemeentelijk financieel be
heer. Door deze voorschriften is de vraag, óf en in
hoeverre het voor gemeenten gewenschl is aan hel
einde van het rckeningjaar een balans op te maken,
in een nieuw stadium gekomen. De schrijver nu heeft
de balans eeiier gemeente opgesteld en de daarbij op
gedane ervarirg neergelegd in dit hoek.
DEN HAAG
LUNCHROOM DE BIJENKORF'
WAGENSTRAAT -»5_«a
LUNCH 75 et, van 12-2 uur