De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 27 februari pagina 12

27 februari 1926 – pagina 12

Dit is een ingescande tekst.

12 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2543 BOEKBESPREKING C. en M. Scharten?An/ink. Het eeuwige licht. derde deel van Het leven van Francesco Campana, Mij. van g. en g. lectuur, Amster dam, 1925. Lode Baekelmans, De wannen van ,,Elck wat wils . Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon, zonder jaar. F. de Sinclair, De erfenis van Oom Ceorge, Van Holhema en Warendorff, Amsterdam, 1925. Het werk van De Schartens laat zich best vergelijken met Woutertje Pieterse en den Kleine Johannes. Ik wees er reeds op bij de bespreking van het eerste deel. Ook hier hebben we te doen met een ernstige poging om heel het gemoeds- en verstandsleven van een kleinen jongen te volgen in heel zijn ontwikkeling, in al zijn aarzelen en twijfelen, zijn verwachten en ver trouwen, zijn teleurstellingen en idealen, heel den bouw van zijn levensvisie en levensleer, van kleinen jongen tot man en vader, tot hij omkomt in zijn onder zeeër tijdens den oorlog. Aan welke eenzame kust, in welke zeediepte, ligt verloren en vergaan dit schoone hoofd, waarin leefde het lichtend vizioen van God, en het geloof in de eindelijke zegepraal der alles doorstralende Liefde?" Een vergelijking valt zeer stellig ten voordeele van de Schartens uit. Woutertje is een fragment, groteske karikatuur soms, waarin enkele schitterende brokken litteratuur voorkomen. Het is meer geschreven om maatschappelijke en huiselijke toestanden en ver houdingen te kunnen striemen met feilen spot, dan wel om werkelijk trouw het zieleleven van Woutertje uit te beelden. De Kleine Johannes is geen geheel; het is een losse aaneenhechting van twee zeer dis parate brokken, in geheel verschillende perioden van Van Eedens eigen ontwikkeling geschreven. Bij de Schartens is eenheid, is evenwicht; zij houden hun ?doel in het oog. Er is naast knappe teekening van ?de realiteit in natuur en huiselijk leven een diep doorvorschen van het zieleleven, een werkelijk doormaken "van een langen weg van geestelijken en zedelijken groei, dien we als logisch en natuurlijk kunnen accep teeren . Toch blijft voor mij enkel het eerste deel een boek van gave, evenwichtige schoonheid, een boek om innig lief te hebben. In de beide andere voelt men de auteurs te veel denken; men voelt, dat ze een een maal schitterend opgezet motief langs vooraf bepaalde wegen tot een goed eind moeten brengen. Nadat we Francesco in het tweede deel hebben zien tasten en grijpen naar wat ongeveer op Plato nische liefde gelijkt in Ilda, en naar de grofzinnelijke liefde voor Carolina, zien we hem in dit derde deel terugkeeren tot zijn eerste liefdesontroeringen van toen hij nog bij grootvader op den berg was, tot Agata, en in haar de volle reine zuivere eenheid der hoogste liefde vinden. In die liefde leert hij ten slotte de reiniging en verheffing erkennen in alle bitterheid n wantrouwen: ,,lk heb leeren begrijpen, dat de Algeest ook den verleider geschapen heeft, om de kracht der Liefde openbaar te doen worden en daarin zijn waarlijkste wezen te verwerkelijken". Maar daaraan gaat vooraf de teekening van zijn verderen geestelijken groei, zijn populair-wetcnschappelijke overpeinzingen, zijn doorvorschen met zijn ongeschoolden, maar scherpzinnigen, intuïtieven geest, van de natuur en allerlei geestelijke mysteriën van waarheid en recht en God. Wc hooren hem daarbij wat al te veel hardop denken; hij borduurt wat al te eentonig voort op het tnoordidee, dat heel het leven in het heelal beheerscht. We verliezen de realiteit en het wordt soms wat al te week en te sentimenteel. Als later in het jonge huishouden van Francesco en Agata het ongediert de mooie witte rozen vernietigt en Agata bezig is de beestjes te vangen en te verdrinken, dan doet het vrouwtje dit lang niet van harte. Zoo, in ongewis gepeins, vond haar Francesco. We moesten ze eigenlijk maar niet vangen", zei hij, de ziel van die rozen is te mooi om er de heesten voor ie doen lijden". En als Agata, in onvree toch ook ?over deze oplossing, hem vragend aanzag:,,Natuurlijk, -ongedierte moet je vernietigen. Als er graan mee gemoeid was, en er kon gebrek door komen, zou je geen oogenblik mogen aarzelen. Maar deze rozen lijken een teeken. Geurend offeren zij zich aan hun .?schuldelooze moordenaars. Ik begin te gelooven, ?dat de planten hoogere bloeisels van den geest zijn dan de dieren". Zie, zoo zouden we langzamerhand in de sfeer van Feith terugkomen. Maar waar Feith zijn snorkerig en ontstellend proza schreef, hebben we hier een levend, frisch proza. En buiten de vele meditaties vonden de Schartens nog volop gelegenheid om hun kracht als gevoelige teekenaars naar de realiteit te toonen, in het huishouden van tante Letizia en in de ontroerende figuur van den blinden musicus Taviglia. Lode Baekelmans teekende eenvoudig en zonder groote litteraire pretentie den groei van het Vlaamsche besef in de Vlaamsche jeugd, van de Vlaamsche Beweging in de harten der jongeren. !lij heeft die verpersoonlijkt in een groepje Antwerpsche jongelui, met eenige litteraire neigingen en uiterst vage en oppervlakkige politieke en economische aspiraties. Zoo nu en dan zien we eenige van de groote bcheer.schende figuren, een Pol de Mont, Veniityk'ii, heel de Van-Nu-en-Straksgroep op den achter grond verschijnen. Ik krijg den indruk, dat hij opzettelijk met zekeren zoeten humor zijn jongens als nog al slap en lummelachtig heeft uitgebeeld. Het is vergaderen en nog eens vergaderen, biertjes drinken en pijpen smoren, tijd schriftjes oprichten, die een paar maan den bestaan, op tochten houden, de Vlaamsche Leeuw brullen en dan zijn we ten slotte nog niet vee) verder. Ieder gaat zijns weegs en we voelen niet, dat er van heel dit troepje nog ooit verdere kracht zal uitgaan, dat u>t dit onzekere jongenslawaai nog ooit iets krachtigs en grootsch groeien zal. Ik begrijp de be doeling van dit boek niet best. Het ver wondert mij, dat een Vlaming als Lode Baekelmans zulk een boek schrijft. De Vlaam sche geest is een macht geworden in de wereld. Ik heb beter vertrouwen in de zaak. Immers de algemeene volkscultuur in Vlaanderen moge laag staan, die staat in Walloniëgeen zier hooger, al schijnt dit oppervlakkig misschien door eenige uiterlijke vormen anders. Heel België, Vlaan- deren zoowel als Wallonië, is onder een zelfde regime eeuwen lang achterlijk gehouden. Maar daar staat tegenover, dat uit de Vlaamsche massa machtige geesten zijn op gerezen, waar Walloniëbitter weinig tegenover kan stellen. Waar is in Walloniëeen Gezelle, de schoonste en zuiverste bloem van den Viaamschen geest? Waar een Vermeylen, Teirlinck, Stijn Streuvcls, Van de Woestijne, die men stellen kan naast de beste krachten, die in heel Europa thans litteratuur voortbrengen? Waar een Maeterlinek, Verhaeren, George Eekhoud, Vlamingen in hart en nieren, al schreven ze dan ook in het Fransch, al zijn /ij als de vier voorafgeiioemde, als de besten van onze Noord-Nederlanders, gevormd als kunstenaar in de Fransche school, zooals dit voor heel de Nederlanden in het algemeen van de 12de eeuw af, van toen Van Veldeke begon, het geval is geweest. e beste Belgische schilders, beeldhouwers, compo nisten zijn op een enkele uitzondering na geboren Vlamingen. Er zijn mannen van de wetenschap onder de Vlamingen, die in niets voor hun Waalsche landgenooten behoeven onder te doen. Waarom zou die wetenschap niet spreken van den professoralen katheder in eigen taal en door Vlaming en Waal beiden dankbaar worden aangehoord? Waarom niet ? ! Welk een schamel hoopje kan Walloniëtegen dit alles overzetten. Wie deze dingen argeloos en zonder besef van politieke elementen overweegt, staat stom van verbazing, dat Walloniëniet dankbaar en eerbiedig een plaats minstens als gelijke inruimt voor zijn Vlaamsche landgenooteu, zich niet beijvert zooveel mogelijk mee te leven in wat de roem en de glorie van zijn eigen land is, niet ten volle bereid is mede zorg te dragen, dat al wat boven tiet (geestelijk) gepeupel uitkomt, de beide talen, die het land nu eenmaal heeft, volkomen verstaat. Walloniëheeft tot groote schade van zichzelf het juiste, gunstige psychologisch moment voorbij laten gaan om Belgiëte maken geestelijk tot een machtige eenheid van schooue broederlijke Vlaamseh-Waalsciie cultuur, van nature aansluitend bij de Fransche beschaving, en het heeft daardoor sterker dan ooit bevorderd, wat het steeds vreesde. Want daar zit de politieke achtergrond, de naar mijn inzien onge wettigde vrees voor volkomen Germaniseering en afscheiding. En juist die dreigt thans meer dan ooit, wordt ook voor Holland een gevaar. Vlaanderen kan voor langen tijd een van de weeromstuit fel-duitsch enclave worden tussdien Walloniëen Holland, dat dankbaar erkent den Franscheil invloed van eeuwen her en zich innig verwant voelt aan de Roniaanschc wereld. Maar ik zou op politiek terrein komen en daar blijf ik liever buiten. Als ik een toast geslagen had. voor ,,De Croene Amsterdammer door Ceorge van Raemdonck I)K OORSPRONG VAN 1)K MODKRNIC SLANKK VROUWKN FIGUUR zou ik eindigen met: Mijne Heeren, ik drink op de onwrikbare eenheid van een krachtig, fier België, met een broederlijke, schitterende Vlaamsch-Waalsche cultuur, waarin Vlamingen en Walen elkaar grondig verstaan in beide talen en elkaar waardeeren en steunen. Is dat wel ,,litteratuur", zoo'n boek van F', de Sinclair? Ik moet toch eventjes verklappen, dat ik het heelemaal in n stuk achter mekaar gelezen heb en ervan heb genoten, 't Is zoo lekker frisch en vlot neergepend, jolige nonsens voor jan en Alleman. Toch in zijn soort allemachtig knap en handig ge schreven en aardig in mekaar geprakkezeerd. En die razend leuke en rasechte plat-Vlaamsche dialogen vooral ! Wat moet daar een observatie en studie voor noodig geweest zijn. Maar het blijft onder ons hoor ! J. l'KINSJ-N J.I./N. SCHILDERKUNST TOON KÜI .ni;n (i'JC'iruA, DOUDT). Deze ten toonstelling geeft een zuiver overzicht van wat Kelder tot nu toe bereikt heeft. Zij vertoont in som mige portretten, en in sommige zijner Moederschappen" Kelder's talent voor den innerlijken inhoud eener voorstelling (zie den man voor liet koffiehuis, en de Moeder, met het gele jak aan) terwijl ge in een uaakt-studie kunt zien, dat Kelder's zware knust ook de bloesems van een Ikhaam, die een onthulde figuur kan zijn, blijkt te kunnen geven. Verder blijkt uit deze reeks werken, dat de eenvoud in het werk steeds grooter wordt, de pic turale eenvoud, en dat het werk in zijn natuurlijkheid veranderlijken beschouwers zonder houding" kan lijkeu daarom. Dat Kelder, die een der regelma tige voortzetters is van werklijk-Hollancisclie schil derkunst voor uie niet schilderkunstig blind blijkt is te eenvoudig, dan dat ik hier zelfs namen iu dit verband zuu willen noemen. Van onzen tijd is des schilders lust het geheel groot te houden en (Mik de onderdeden van zulk een geheel; ge ziet dat in zijn stilleven met de twee visschen, een stilleven, waar de oplossing eenvoudiger is en natuurlijker gevonden dan in de verdienstelijke zonnebloemen. Het ,,ge zelschap" is ten siotte een der schilderijen in Dordt, waar Kelder's kleurenklank sonoor overal bleef. 1M.ASSC1IAKKT Kunstzaal VAN LIER G\D G\S naast het Postkantoor te Laren (N.-H.) G\!> G\S ANTIQUITEITEN - OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN - NEGERPLASTIEK Dagelijks ook des Zondags geopend

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl