Historisch Archief 1877-1940
12
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2543
BOEKBESPREKING
C. en M. Scharten?An/ink. Het eeuwige licht.
derde deel van Het leven van Francesco
Campana, Mij. van g. en g. lectuur, Amster
dam, 1925.
Lode Baekelmans, De wannen van ,,Elck wat
wils . Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon,
zonder jaar.
F. de Sinclair, De erfenis van Oom Ceorge,
Van Holhema en Warendorff, Amsterdam, 1925.
Het werk van De Schartens laat zich best vergelijken
met Woutertje Pieterse en den Kleine Johannes. Ik
wees er reeds op bij de bespreking van het eerste deel.
Ook hier hebben we te doen met een ernstige poging
om heel het gemoeds- en verstandsleven van een
kleinen jongen te volgen in heel zijn ontwikkeling, in
al zijn aarzelen en twijfelen, zijn verwachten en ver
trouwen, zijn teleurstellingen en idealen, heel den
bouw van zijn levensvisie en levensleer, van kleinen
jongen tot man en vader, tot hij omkomt in zijn onder
zeeër tijdens den oorlog. Aan welke eenzame kust,
in welke zeediepte, ligt verloren en vergaan dit
schoone hoofd, waarin leefde het lichtend vizioen
van God, en het geloof in de eindelijke zegepraal der
alles doorstralende Liefde?"
Een vergelijking valt zeer stellig ten voordeele van
de Schartens uit. Woutertje is een fragment, groteske
karikatuur soms, waarin enkele schitterende brokken
litteratuur voorkomen. Het is meer geschreven om
maatschappelijke en huiselijke toestanden en ver
houdingen te kunnen striemen met feilen spot, dan
wel om werkelijk trouw het zieleleven van Woutertje
uit te beelden. De Kleine Johannes is geen geheel;
het is een losse aaneenhechting van twee zeer dis
parate brokken, in geheel verschillende perioden van
Van Eedens eigen ontwikkeling geschreven. Bij de
Schartens is eenheid, is evenwicht; zij houden hun
?doel in het oog. Er is naast knappe teekening van
?de realiteit in natuur en huiselijk leven een diep
doorvorschen van het zieleleven, een werkelijk doormaken
"van een langen weg van geestelijken en zedelijken
groei, dien we als logisch en natuurlijk kunnen accep
teeren .
Toch blijft voor mij enkel het eerste deel een boek
van gave, evenwichtige schoonheid, een boek om
innig lief te hebben. In de beide andere voelt men de
auteurs te veel denken; men voelt, dat ze een een
maal schitterend opgezet motief langs vooraf bepaalde
wegen tot een goed eind moeten brengen.
Nadat we Francesco in het tweede deel hebben
zien tasten en grijpen naar wat ongeveer op Plato
nische liefde gelijkt in Ilda, en naar de grofzinnelijke
liefde voor Carolina, zien we hem in dit derde deel
terugkeeren tot zijn eerste liefdesontroeringen van
toen hij nog bij grootvader op den berg was, tot Agata,
en in haar de volle reine zuivere eenheid der hoogste
liefde vinden. In die liefde leert hij ten slotte de
reiniging en verheffing erkennen in alle bitterheid
n wantrouwen: ,,lk heb leeren begrijpen, dat de
Algeest ook den verleider geschapen heeft, om de
kracht der Liefde openbaar te doen worden en daarin
zijn waarlijkste wezen te verwerkelijken".
Maar daaraan gaat vooraf de teekening van zijn
verderen geestelijken groei, zijn
populair-wetcnschappelijke overpeinzingen, zijn doorvorschen met
zijn ongeschoolden, maar scherpzinnigen, intuïtieven
geest, van de natuur en allerlei geestelijke mysteriën
van waarheid en recht en God. Wc hooren hem daarbij
wat al te veel hardop denken; hij borduurt wat al te
eentonig voort op het tnoordidee, dat heel het leven
in het heelal beheerscht. We verliezen de realiteit
en het wordt soms wat al te week en te sentimenteel.
Als later in het jonge huishouden van Francesco en
Agata het ongediert de mooie witte rozen vernietigt
en Agata bezig is de beestjes te vangen en te
verdrinken, dan doet het vrouwtje dit lang niet van
harte. Zoo, in ongewis gepeins, vond haar Francesco.
We moesten ze eigenlijk maar niet vangen", zei hij,
de ziel van die rozen is te mooi om er de heesten voor
ie doen lijden". En als Agata, in onvree toch ook
?over deze oplossing, hem vragend aanzag:,,Natuurlijk,
-ongedierte moet je vernietigen. Als er graan mee
gemoeid was, en er kon gebrek door komen, zou je
geen oogenblik mogen aarzelen. Maar deze rozen
lijken een teeken. Geurend offeren zij zich aan hun
.?schuldelooze moordenaars. Ik begin te gelooven,
?dat de planten hoogere bloeisels van den geest zijn
dan de dieren".
Zie, zoo zouden we langzamerhand in de sfeer van
Feith terugkomen. Maar waar Feith zijn snorkerig
en ontstellend proza schreef, hebben we hier een
levend, frisch proza. En buiten de vele meditaties
vonden de Schartens nog volop gelegenheid om hun
kracht als gevoelige teekenaars naar de realiteit te
toonen, in het huishouden van tante Letizia en in de
ontroerende figuur van den blinden musicus Taviglia.
Lode Baekelmans teekende eenvoudig en zonder
groote litteraire pretentie den groei van het Vlaamsche
besef in de Vlaamsche jeugd, van de Vlaamsche
Beweging in de harten der jongeren. !lij heeft die
verpersoonlijkt in een groepje Antwerpsche jongelui,
met eenige litteraire neigingen en uiterst vage en
oppervlakkige politieke en economische aspiraties.
Zoo nu en dan zien we eenige van de groote
bcheer.schende figuren, een Pol de Mont, Veniityk'ii, heel de
Van-Nu-en-Straksgroep op den achter
grond verschijnen.
Ik krijg den indruk,
dat hij opzettelijk
met zekeren zoeten
humor zijn jongens
als nog al slap en
lummelachtig heeft
uitgebeeld. Het is
vergaderen en nog
eens vergaderen,
biertjes drinken en
pijpen smoren, tijd
schriftjes oprichten,
die een paar maan
den bestaan, op
tochten houden, de
Vlaamsche Leeuw
brullen en dan zijn
we ten slotte nog
niet vee) verder.
Ieder gaat zijns
weegs en we voelen
niet, dat er van heel
dit troepje nog ooit
verdere kracht zal
uitgaan, dat u>t dit
onzekere
jongenslawaai nog ooit
iets krachtigs en
grootsch groeien zal.
Ik begrijp de be
doeling van dit boek
niet best. Het ver
wondert mij, dat
een Vlaming als
Lode Baekelmans
zulk een boek
schrijft. De Vlaam
sche geest is een
macht geworden in
de wereld. Ik heb
beter vertrouwen in
de zaak.
Immers de
algemeene volkscultuur
in Vlaanderen moge
laag staan, die staat
in Walloniëgeen zier
hooger, al schijnt
dit oppervlakkig misschien door eenige uiterlijke
vormen anders. Heel België, Vlaan- deren zoowel
als Wallonië, is onder een zelfde regime eeuwen lang
achterlijk gehouden. Maar daar staat tegenover, dat
uit de Vlaamsche massa machtige geesten zijn op
gerezen, waar Walloniëbitter weinig tegenover kan
stellen.
Waar is in Walloniëeen Gezelle, de schoonste en
zuiverste bloem van den Viaamschen geest? Waar
een Vermeylen, Teirlinck, Stijn Streuvcls, Van de
Woestijne, die men stellen kan naast de beste krachten,
die in heel Europa thans litteratuur voortbrengen?
Waar een Maeterlinek, Verhaeren, George Eekhoud,
Vlamingen in hart en nieren, al schreven ze dan ook
in het Fransch, al zijn /ij als de vier voorafgeiioemde,
als de besten van onze Noord-Nederlanders, gevormd
als kunstenaar in de Fransche school, zooals dit voor
heel de Nederlanden in het algemeen van de 12de
eeuw af, van toen Van Veldeke begon, het geval is
geweest.
e beste Belgische schilders, beeldhouwers, compo
nisten zijn op een enkele uitzondering na geboren
Vlamingen. Er zijn mannen van de wetenschap onder
de Vlamingen, die in niets voor hun Waalsche
landgenooten behoeven onder te doen. Waarom zou die
wetenschap niet spreken van den professoralen
katheder in eigen taal en door Vlaming en Waal
beiden dankbaar worden aangehoord? Waarom niet ? !
Welk een schamel hoopje kan Walloniëtegen dit
alles overzetten.
Wie deze dingen argeloos en zonder besef van
politieke elementen overweegt, staat stom van
verbazing, dat Walloniëniet dankbaar en eerbiedig
een plaats minstens als gelijke inruimt voor zijn
Vlaamsche landgenooteu, zich niet beijvert zooveel
mogelijk mee te leven in wat de roem en de glorie
van zijn eigen land is, niet ten volle bereid is mede
zorg te dragen, dat al wat boven tiet (geestelijk)
gepeupel uitkomt, de beide talen, die het land nu
eenmaal heeft, volkomen verstaat.
Walloniëheeft tot groote schade van zichzelf het
juiste, gunstige psychologisch moment voorbij laten
gaan om Belgiëte maken geestelijk tot een machtige
eenheid van schooue broederlijke Vlaamseh-Waalsciie
cultuur, van nature aansluitend bij de Fransche
beschaving, en het heeft daardoor sterker dan ooit
bevorderd, wat het steeds vreesde. Want daar zit
de politieke achtergrond, de naar mijn inzien onge
wettigde vrees voor volkomen Germaniseering en
afscheiding. En juist die dreigt thans meer dan ooit,
wordt ook voor Holland een gevaar. Vlaanderen kan
voor langen tijd een van de weeromstuit fel-duitsch
enclave worden tussdien Walloniëen Holland, dat
dankbaar erkent den Franscheil invloed van eeuwen
her en zich innig verwant voelt aan de Roniaanschc
wereld.
Maar ik zou op politiek terrein komen en daar
blijf ik liever buiten. Als ik een toast geslagen had.
voor ,,De Croene Amsterdammer door Ceorge van Raemdonck
I)K OORSPRONG VAN 1)K MODKRNIC SLANKK VROUWKN FIGUUR
zou ik eindigen met: Mijne Heeren, ik drink op de
onwrikbare eenheid van een krachtig, fier België,
met een broederlijke, schitterende Vlaamsch-Waalsche
cultuur, waarin Vlamingen en Walen elkaar grondig
verstaan in beide talen en elkaar waardeeren en
steunen.
Is dat wel ,,litteratuur", zoo'n boek van F', de
Sinclair? Ik moet toch eventjes verklappen, dat ik
het heelemaal in n stuk achter mekaar gelezen
heb en ervan heb genoten, 't Is zoo lekker frisch en
vlot neergepend, jolige nonsens voor jan en Alleman.
Toch in zijn soort allemachtig knap en handig ge
schreven en aardig in mekaar geprakkezeerd. En
die razend leuke en rasechte plat-Vlaamsche dialogen
vooral ! Wat moet daar een observatie en studie voor
noodig geweest zijn. Maar het blijft onder ons hoor !
J. l'KINSJ-N J.I./N.
SCHILDERKUNST
TOON KÜI .ni;n (i'JC'iruA, DOUDT). Deze ten
toonstelling geeft een zuiver overzicht van wat
Kelder tot nu toe bereikt heeft. Zij vertoont in som
mige portretten, en in sommige zijner
Moederschappen" Kelder's talent voor den innerlijken
inhoud eener voorstelling (zie den man voor liet
koffiehuis, en de Moeder, met het gele jak aan)
terwijl ge in een uaakt-studie kunt zien, dat Kelder's
zware knust ook de bloesems van een Ikhaam,
die een onthulde figuur kan zijn, blijkt te kunnen
geven. Verder blijkt uit deze reeks werken, dat de
eenvoud in het werk steeds grooter wordt, de pic
turale eenvoud, en dat het werk in zijn natuurlijkheid
veranderlijken beschouwers zonder houding" kan
lijkeu daarom. Dat Kelder, die een der regelma
tige voortzetters is van werklijk-Hollancisclie schil
derkunst voor uie niet schilderkunstig blind blijkt
is te eenvoudig, dan dat ik hier zelfs namen iu dit
verband zuu willen noemen. Van onzen tijd is des
schilders lust het geheel groot te houden en (Mik de
onderdeden van zulk een geheel; ge ziet dat in zijn
stilleven met de twee visschen, een stilleven, waar
de oplossing eenvoudiger is en natuurlijker gevonden
dan in de verdienstelijke zonnebloemen. Het ,,ge
zelschap" is ten siotte een der schilderijen in Dordt,
waar Kelder's kleurenklank sonoor overal bleef.
1M.ASSC1IAKKT
Kunstzaal VAN LIER
G\D G\S naast het Postkantoor te Laren (N.-H.) G\!> G\S
ANTIQUITEITEN - OOSTERSCHE KUNST
SCHILDERIJEN - NEGERPLASTIEK
Dagelijks ook des Zondags geopend