Historisch Archief 1877-1940
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
No. 2545
SPREEKZAAL
AMSTERDAM EN INDlE l)
DOOR L. VAN VUUREN
There is such a (hing as beincj loo proud
to fighl
WILSON
Prof. Brugmans heeft onder bovenstaanden titel
in dit weekblad gemeend op een artikel van mijn
hand in het Haagsche Maandblad van l Dec. j.l. te
moeten reageeren, omdat naar zijn meening mijn
argumenten hadden ingeslagen bij outsiders. Dit ver
heugde mij wel, maar bij lezing van het geheele
artikel van den Hoogleeraar kwam toch de hierboven
geplaatste gedachte van Wilson bij mij op. Ook nu
kan ik echter den vaderlijken raad van den
Hoogleeraar om mijn plichtsgevoel het zwijgen op te leggen
niet volgen, want het is niet mijn zaak waar het
omgaat, het is de zaak van Indië, dat is er eene van
het Nederlandsche volk, en dan moet iedere andere
overweging wijken. Prof. Brugmans heeft het mij
bovendien gemakkelijk gemaakt, want de zwakheid
van zijn betoog wordt slechts geëvenaard door de
hooghartigheid van den toon, terwijl hij bovendien
slecht gelezen heeft.
Slecht heeft Prof. Brugmans gelezen, immers met
geen woord is er in mijn artikel over gesproken, dat
Indiëop de Amsterdamsche tentoonstellingen geheel
vergeten is, zooals Brugmans aanteekent. Door mij
' is uitsluitend geconstateerd, dat bij de opening der
tentoonstellingen redevoeringen zijn gehouden door
de eersten in den Lande, ook gij waart daarbij Prof.
Brugmans, Hoogleeraar in de geschiedenis aan de
Amsterdamsche Universiteit, en dat in die rede
voeringen Indiëzelfs niet is genoemd. Geen woord
is er aan Indiëgewijd ! Daaruit reeds hadt gij mogen
begrijpen, dat mijn geschrift in geen enkel opzicht
gericht was tegen de tentoonstellingen, noch tegen
het comité, waarvan gij de Voorzitter waart. Zelf heb
ik teveel deelgenomen aan de inrichting van tentoon
stellingen om niet te weten, hoe moeilijk het is een
juiste afweging van de belangen te vertolken door de
bijeengebrachte zaken. Mijn betoog heeft een veel
wijdere strekking, het richt zich tegen de miskenning
van datgene, dat Indiëvoor Holland in het algemeen
en voor Amsterdam in het bijzonder geweest is. Dat
is heel iets anders dan het werk, dat gij met uwe
medewerkers gehad hebt voor de inrichting der beide
tentoonstellingen.
Zoo had bijna de geheele eerste halve kolom van
het artikel van Prof. Brugmans ongeschreven kunnen
blijven, indien de Hoogleeraar de moeite genomen
had goed te lezen.
Gelukkig beseft ook Brugmans, dat dit niet de
hoofdzaak is. Maar wat de hoofdzaak dan wel is, dat
ontgaat hem evenzeer. Ik heb n.l. de beteekenis van
het middeleeuwsch Amsterdam onderschat en mij
wordt dan aanbevolen de geschiedenis dier dagen nog
eens duchtig en grondig te bestudeeren. Op dien weg
van zelfoverschatting zal ik den Hoogleeraar niet
volgen. Ik wil, evenals hij te mijnen opzichte doet
slechts een enkel cijfer geven om te doen zien, hoezeer
de groei van Holland en van Amsterdam voor en na
de groote vaart verschilt. Die cijfers ontleen ik aan de
Memorie van B. van der Oudermeulen, waarvan
Uirk van Hogendorp, hoewel het volstrekt niet eens
met de strekking van de memorie, schrijft:, zoo
moet men echter erkennen, dat zijn werk allen lof,
en zelfs de dankbaarheid der natie verdient; hetzelve
H het volledigste stuk, dat ooit over deze stoffe het
licht gezien heeft, ten minste zoo verre mij bekend...."
Vergelijk om te oordeelen, dat de bevolking hier
te lande vermeerderd is.
In 1515 In 1632 In 1732
Haardstede Huizen Huizen
Dordrecht . . .
Haerlt m . . . .
Delf en Delfshaaven
Lcyde.i
AMSTERDAM. .
Kotterdam ....
Goren m ....
Goud' ....
S<hie<'am ....
1500
1714
2733
3017
2531
1137
700
1694
470
3278
6490
4323
8374
16051
5048
1609
2452
1373
3954
7963
5088
10891
26035
6621
1398
3974
1504
Ik geef slechts een gedeelte van de cijfers om niet
te veel plaatsruimte te vergen. Betoog behoeft dit
cijfermateriaal eigenlijk niet. Men ziet, dat in 1515
Ar.isterdam zelfs nog overtroffen wordt door Leiden.
Maar in de eeuw, die dan volgen gaat tot 1632 toe, is
Je groei enorm en hij blijft aanhouden ook in de
volgende eeuw. Niet alleen voor Amsterdam is dit
het geval. Gehrel Holland neemt deel aan dien groei,
mogelijk geworden door de groote vaart.
Het eenmalige gebeuren van zijn wetenschap heeft
dezen hoogleeraar bij de opstelling van zijn stuk wel
heel leelljke parten gespeeld. Wanneer meent dan
toch Brugmans, dat men in Holland en Amsterdam
iets van Indiëhoorde? Nog voordat iemand iets in
Amsterdam van Indiëwist, is daar de grondslag
gelegd voor een economischen opbloei, die inderdaad
van de allergrootste beleekenis was". Zoo schrijft
Brugmans. Dit is wel heel sterk. Ieder algemeen
ontwikkeld mensch weet dat het anders was. Reeds
lang, voor men zelf op Indiëging varen, was er in
Holland en Amsterdam niet alleen groote belang
stelling vóór, maar men wist er ook van Indië. Ter
bekorting wijs ik slechts op de eerste Hollandsche
wereldkaart van 1514 gemaakt door Cornelius
Aurelius (vgl. Dr. C. P. Burg.'r in Het Boek". 5e Jrg.
1916); de nog veel-vrocgere historische feiten ga ik
voorbij. Op die kaart immers is het Indiëdier
dagen zooals het bekend was na de tochten der
Portugeezen reeds afgebeeld.
Maar erger is toch zijn buiten alle verband plaatsen
van den handel met zijn Oosterlingen, van den handel
op Frankrijk en Portugal, jazelfs van dien op de
Middellandsche zee en de Levant, welke handel
immers ten nauwste samenhangt met dien op Indië.
Niet daarnaast staat de handel op Indië, zooals
Brugmans beweert; neen! die andere handel is door
den Indischen gevoed. Zoo sterk is dit geweest, dat
reeds in 1506, toen dus de Portugeezen nog maar
net begonnen waren, de Venetiaansche gezant te
Lissabon, Leonarda da Casa Masser, aan de Signoria
rapporteert, dat het zoo jammer is, dat de Portu
geezen zoo'n onjuist inzicht hebben in economische
zaken. Hunne schepen werden in Vlaanderen en
Biskaje gebouwd, en bijna alles wat zij voor de vaart
naar Indiënoodig hadden, moest door Nederlandsche
schepen worden aangevoerd. Welnu dit kwam allemaal
van die Oosterlingen van Prof. Brugmans. En dat dit
zoo gebleven is, bewijzen ons de cijfers van de Me
morie van van der Oudermeulen. Hij zag beter het
verband dan de historicus Brugmans:
Want, omdat de Comp., bij voorbeeld, groote
schepen moet bouwen, kan men meer schepen na
Noorwegen en de Oost Zee zenden, om hout, hennip,
pik, teer, masten en ijzer te halen".
Hij geeft dan met cijfers een opgave van hetgeen
'sjaars gemeenlijk bij de Kamer van Amsterdam
alleen wordt uitgegeven:
Aan
l
??
Eikenhout
Arbeidsloonen . . .
Boter
Hout divers
Ongelden Eqnipagiën .
op de retouren
Geschut en Ammunitic
Hennip en touwwerk .
Yzer en vzerwerk .
Koper en koperwerk .
Masthouten
Oly
Pik, leer en Harpuis .
253000 G/s.
86000 .,
550000 ,,
50000 .,
60000 .
84-000 ,
31100
9500 ,,
enz.
152000 ,.
255000 ,,
245000 ..
44000 .,
40000
30000 .,
50000 .,
Hoezeer verder het geheele binnenland van de
groote vaart profiteerde, blijkt uit zijn cijfers nopens de
jaarlijksche aanvoeren te Amsterdam alleen van de
verdere benoodigdheden voor den Indischen Handel:
Aan Groninger, Ge/t'ers en Weesper
Speek 82000 Gis,
Vetlewaaryen 20000
Lakenen, Wol/e en Zyde Stoften
voor Ji pan enz 80000
., Po/emieten van Leiden voor
China 100000 ,.
Lakenen voor China .... 40000
Wanneer men de moeite neemt de genoemde
memorie, waarvan ik hier natuurlijk slechts enkele
cijfers kan overnemen te bestudeeren, dan krijgt men
wel een ander denkbeeld van den invloed van de
groote vaart op de ontwikkeling van Amsterdam.
Bovendien mojie uit het vorenstaande zonneklaar
gebleken zijn, dat reeds lang voor de Compagnie
bestond die invloed zich deed gelden, al oefenden de
onzen de Groote vaar! toen nog niet zelf uit. Daarom
had ik het volste recht aan te nemen, dat de uit
breiding van 1593 reeds onder den invloed van de
plannen orn zelf daarmede te beginnen, stond. Alleen
de aan het eenmalige gebeuren gebonden historicus
kan zulks ontkennen. Maatregelen om op de hoogte
te komen van den zeeweg naar Indiëwaren reeds
lang genomen. Velen onzer jonge mannen waren in
dienst van Portugal in Indiëwerkzaam, kenden reeds
China en Japan. De noodzakelijkheid echter om zelf
te beginnen nu immers de tweedehands handel op
Indiënog zoovel» voordeden bracht - moest eerst
ter dege geboren worden, vóór de Amsterdamsche
handel daaraan zijn kapitaal geven wilde. En die
noodzakelijkheid was geboren, toen, zooals Heeres
het ergens zegt: Philips van Spanje in 1580 zijn re
bellen den zeewcg naar Indiëwees, door het sluiten
der Portugeesche havens voor onze schepen.
Dit zijn feiten, die een andere taal spreken clan
Brugmans doet hooren. De Hoogleeraar wil dan
verder met enkele dividendcijfers gaan aantoonen,
dat het geld voor de uitbreidingen niet gekomen is
van den Indischen handel. Moet ik na het boven
staande hiertegenover nog opmerken, hoe totaal f o ui
deze voorstelling van zaken is? Niet toch het uitge
keerde dividend bepaalt de beteekenis van de Com
pagnie voor de volkswelvaart en voor den groei van
Amsterdam. Die beteekenis wordt bepaald door de
gelegenheid, die zij schiep voor heel Holland en voor
Amsterdam jn het bijzonder, om ruim geld te ver
dienen. Dat die gelegenheid er was, toonen ons de
cijfers van de memorie. Daarom dan ook was het
juist gezien, dat de Staten Generaal dier dagen achter
de compagnie gingen staan.
Maar afgezien daarvan behoorde deze Hoogleeraar
in de geschiedenis te weten, dat de uitgekeerde divi
denden niets, maar dan ook niets, te maken hadden
met de behaalde voordeden. Zij werden willekeurig
vastgesteld buiten ieder verband van winst of verlies.
Men vraagt zich in ernst af hoe Prof. Brugmans den
moed heeft met een dergelijk argument aan te komen.
Een ander middel om de beteekenis van den
Indischen handel te verkleinen meent Brugmans te
vinden in de opsomming van enkele nalatenschappen
uit de eerste jaren van de 17e eeuw. Ook dit argument
deugt niet, vooral had de Hoogleeraar nooit mogen
aankomen met Reaal, die volstrekt geen Indische
loopbaan achter zich had. Ik kan daarop hier niet
dieper ingaan en moet verwijzen naar de genoemde
memorie, waarin uitgerekend wordt (met de cijfers ! !)
dat de particuliere fortuinen hier in Amsterdam
enorm gegroeid zijn tijdens de groote vaart. Dit zijn
dan nog alleen de zichtbare cijfers. Hoe denkt Prof.
Brugmans over de niet uit de boeken van de Com
pagnie blijkende onzichtbare cijfers"?
? De vergelijking van de scheepvaart wordt door
Brugmans gefundeerd op cijfers betreffende de
aantallen schepen. Deze cijfers zijn volstrekt waarde
loos. Men moet tonneninhoud en waarde van de
lading vergelijken, wil men hieraan een argument
ontleenen. Brugmans weet dat zeer goed. In de ge
noemde memorie wordt de waarde van iederen handel
van Holland met de buitenlanden opgegeven, ver
geleken en geanalyseerd, zoo leert men de wissel
werking kennen, zoo begrijpt men dat niet de cenc
handel naast den anderen staat, maar dat zij elkander
voeden.
Daarom heeft het evenmin waarde of Brugmans
constateert, dat in 1683 de waarde van den Indischen
handel slechts 15 pCt. uitmaakte van den
buitenlandschen handel van Amsterdam. Ik heb hierboven
reeds met een voorbeeld aangetoond, hoe de handel
met de Oosterlingen beïnvloed werd door dien op
Indië. Deze voorbeelden kunnen ook voor den handel
met de andere landen worden aangehaald, maar het
is voor ieder duidelijk genoeg, dat men met zulk een
cijfer als Brugmans geeft, niet ver komt.
Onder deze omstandigheden vergeef ik den Hoog
leeraar gaarne het kleine hatelijkheidje aan het slot
van zijn artikel, dat overigens wel een beetje beneden
de professorale waardigheid is.
Even onwaardig schijnt het mij, dat de Hoogleeraar
de geheele algemeene strekking van mijn betoog, dat
immers veel verder reikt dan het middeleeuwsch
Amsterdam, negeert. Beter ware het geweest, indien
Prof. Brugmans zijn geliefden Amsterdammers hun
locale belangen gevoel" met al de gevolgen van dien
had voorgehouden. Dan hadden zij misschien iets
gevoeld van het door mij aangewezen feit, dat toch
wel niemand ontkennen zal, zelfs Brugmans niet, dat
ook nu weer gedurende en na den wereldoorlog
Amsterdam en Holland door Indiëgered zijn. Daartoe
heeft hij den moed gemist. Het is dan ook veel ge
makkelijker te wijzen op een vermeende misstelling
in een artikel van n enkel persoon, een artikel, dat
duidelijk het karakter draagt van een zoo daar neer
geschreven cri du coeur", dan een machtige gemeen
schap te wijzen op een gevaarlijke geestesrichting,
welke zich in hare gevolgen nu reeds, veel eerder dan
ik verwacht had, gaat demonstreeren. Maar dit zijn
zaken, die den middeleeuwschen historicus weinig
belang schijnen in te boezemen. Indeed ! ! ! There is
such a thing as beïng too proud to fight.
Blaricum, 2ti Fehruarijl02(i.
Een kort woord naar aanleiding van het lange
betoog van den heer Van Vuuren, waarin hij mijn
voorstelling van de waarde van den Indischen handel
voor Amsterdam in vroeger eeuwen tracht te ont
zenuwen. Het zou een minstens even lang betoog
vragen, zoo ik mijn geachten bestrijder op den voet
wilde volgen. Ook ga ik niet in op de hoffelijke opmer
kingen over mijn persoon, mijn studie, mijn werk en
mijn methode.
Slechts enkele punten wil ik naar voren brengen,
omdat zij zoo karakteristiek zijn voor de methode van
werken van den heer Van Vuuren. Hij geeft uit de
bekende memorie van Van der Oudermeulen cenige
cijfers over het getal haardsteden en huizen in eenige
steden van Holland in 1515, Iri32 en 1732. Ik laat
nu de vraag in het midden, of men de cijfers
deihaardsteden zoo maar voetstoots met die der huizen
mag vergelijken. Maar dat daargelaten, wat bewijst het
dat Amsterdam in 1032 belangrijk meer huizen telt
dan in 1515 en in 1732 nog weer aanzienlijk veel meer
dan een eeuw vroeger? Toch niet anders dan dat
Amsterdam in die twee eeuwen belangrijk is gegroeid,
wat een algemeen bekend feit is. Maar deze cijfers
bewijzen in het geheel niets voor de beteekenis van
den Indischen handel voor den groei van Amsterdam.
Zij geven alleen den aanwas der bevolking aan, maar
-ET' -.,.-? ju 3|
'dil Weekblad .\'o.*'25¥/. Van M-2-'2<U