De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 maart pagina 4

13 maart 1926 – pagina 4

Dit is een ingescande tekst.

DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND No. 2545 SPREEKZAAL AMSTERDAM EN INDlE l) DOOR L. VAN VUUREN There is such a (hing as beincj loo proud to fighl WILSON Prof. Brugmans heeft onder bovenstaanden titel in dit weekblad gemeend op een artikel van mijn hand in het Haagsche Maandblad van l Dec. j.l. te moeten reageeren, omdat naar zijn meening mijn argumenten hadden ingeslagen bij outsiders. Dit ver heugde mij wel, maar bij lezing van het geheele artikel van den Hoogleeraar kwam toch de hierboven geplaatste gedachte van Wilson bij mij op. Ook nu kan ik echter den vaderlijken raad van den Hoogleeraar om mijn plichtsgevoel het zwijgen op te leggen niet volgen, want het is niet mijn zaak waar het omgaat, het is de zaak van Indië, dat is er eene van het Nederlandsche volk, en dan moet iedere andere overweging wijken. Prof. Brugmans heeft het mij bovendien gemakkelijk gemaakt, want de zwakheid van zijn betoog wordt slechts geëvenaard door de hooghartigheid van den toon, terwijl hij bovendien slecht gelezen heeft. Slecht heeft Prof. Brugmans gelezen, immers met geen woord is er in mijn artikel over gesproken, dat Indiëop de Amsterdamsche tentoonstellingen geheel vergeten is, zooals Brugmans aanteekent. Door mij ' is uitsluitend geconstateerd, dat bij de opening der tentoonstellingen redevoeringen zijn gehouden door de eersten in den Lande, ook gij waart daarbij Prof. Brugmans, Hoogleeraar in de geschiedenis aan de Amsterdamsche Universiteit, en dat in die rede voeringen Indiëzelfs niet is genoemd. Geen woord is er aan Indiëgewijd ! Daaruit reeds hadt gij mogen begrijpen, dat mijn geschrift in geen enkel opzicht gericht was tegen de tentoonstellingen, noch tegen het comité, waarvan gij de Voorzitter waart. Zelf heb ik teveel deelgenomen aan de inrichting van tentoon stellingen om niet te weten, hoe moeilijk het is een juiste afweging van de belangen te vertolken door de bijeengebrachte zaken. Mijn betoog heeft een veel wijdere strekking, het richt zich tegen de miskenning van datgene, dat Indiëvoor Holland in het algemeen en voor Amsterdam in het bijzonder geweest is. Dat is heel iets anders dan het werk, dat gij met uwe medewerkers gehad hebt voor de inrichting der beide tentoonstellingen. Zoo had bijna de geheele eerste halve kolom van het artikel van Prof. Brugmans ongeschreven kunnen blijven, indien de Hoogleeraar de moeite genomen had goed te lezen. Gelukkig beseft ook Brugmans, dat dit niet de hoofdzaak is. Maar wat de hoofdzaak dan wel is, dat ontgaat hem evenzeer. Ik heb n.l. de beteekenis van het middeleeuwsch Amsterdam onderschat en mij wordt dan aanbevolen de geschiedenis dier dagen nog eens duchtig en grondig te bestudeeren. Op dien weg van zelfoverschatting zal ik den Hoogleeraar niet volgen. Ik wil, evenals hij te mijnen opzichte doet slechts een enkel cijfer geven om te doen zien, hoezeer de groei van Holland en van Amsterdam voor en na de groote vaart verschilt. Die cijfers ontleen ik aan de Memorie van B. van der Oudermeulen, waarvan Uirk van Hogendorp, hoewel het volstrekt niet eens met de strekking van de memorie, schrijft:, zoo moet men echter erkennen, dat zijn werk allen lof, en zelfs de dankbaarheid der natie verdient; hetzelve H het volledigste stuk, dat ooit over deze stoffe het licht gezien heeft, ten minste zoo verre mij bekend...." Vergelijk om te oordeelen, dat de bevolking hier te lande vermeerderd is. In 1515 In 1632 In 1732 Haardstede Huizen Huizen Dordrecht . . . Haerlt m . . . . Delf en Delfshaaven Lcyde.i AMSTERDAM. . Kotterdam .... Goren m .... Goud' .... S<hie<'am .... 1500 1714 2733 3017 2531 1137 700 1694 470 3278 6490 4323 8374 16051 5048 1609 2452 1373 3954 7963 5088 10891 26035 6621 1398 3974 1504 Ik geef slechts een gedeelte van de cijfers om niet te veel plaatsruimte te vergen. Betoog behoeft dit cijfermateriaal eigenlijk niet. Men ziet, dat in 1515 Ar.isterdam zelfs nog overtroffen wordt door Leiden. Maar in de eeuw, die dan volgen gaat tot 1632 toe, is Je groei enorm en hij blijft aanhouden ook in de volgende eeuw. Niet alleen voor Amsterdam is dit het geval. Gehrel Holland neemt deel aan dien groei, mogelijk geworden door de groote vaart. Het eenmalige gebeuren van zijn wetenschap heeft dezen hoogleeraar bij de opstelling van zijn stuk wel heel leelljke parten gespeeld. Wanneer meent dan toch Brugmans, dat men in Holland en Amsterdam iets van Indiëhoorde? Nog voordat iemand iets in Amsterdam van Indiëwist, is daar de grondslag gelegd voor een economischen opbloei, die inderdaad van de allergrootste beleekenis was". Zoo schrijft Brugmans. Dit is wel heel sterk. Ieder algemeen ontwikkeld mensch weet dat het anders was. Reeds lang, voor men zelf op Indiëging varen, was er in Holland en Amsterdam niet alleen groote belang stelling vóór, maar men wist er ook van Indië. Ter bekorting wijs ik slechts op de eerste Hollandsche wereldkaart van 1514 gemaakt door Cornelius Aurelius (vgl. Dr. C. P. Burg.'r in Het Boek". 5e Jrg. 1916); de nog veel-vrocgere historische feiten ga ik voorbij. Op die kaart immers is het Indiëdier dagen zooals het bekend was na de tochten der Portugeezen reeds afgebeeld. Maar erger is toch zijn buiten alle verband plaatsen van den handel met zijn Oosterlingen, van den handel op Frankrijk en Portugal, jazelfs van dien op de Middellandsche zee en de Levant, welke handel immers ten nauwste samenhangt met dien op Indië. Niet daarnaast staat de handel op Indië, zooals Brugmans beweert; neen! die andere handel is door den Indischen gevoed. Zoo sterk is dit geweest, dat reeds in 1506, toen dus de Portugeezen nog maar net begonnen waren, de Venetiaansche gezant te Lissabon, Leonarda da Casa Masser, aan de Signoria rapporteert, dat het zoo jammer is, dat de Portu geezen zoo'n onjuist inzicht hebben in economische zaken. Hunne schepen werden in Vlaanderen en Biskaje gebouwd, en bijna alles wat zij voor de vaart naar Indiënoodig hadden, moest door Nederlandsche schepen worden aangevoerd. Welnu dit kwam allemaal van die Oosterlingen van Prof. Brugmans. En dat dit zoo gebleven is, bewijzen ons de cijfers van de Me morie van van der Oudermeulen. Hij zag beter het verband dan de historicus Brugmans: Want, omdat de Comp., bij voorbeeld, groote schepen moet bouwen, kan men meer schepen na Noorwegen en de Oost Zee zenden, om hout, hennip, pik, teer, masten en ijzer te halen". Hij geeft dan met cijfers een opgave van hetgeen 'sjaars gemeenlijk bij de Kamer van Amsterdam alleen wordt uitgegeven: Aan l ?? Eikenhout Arbeidsloonen . . . Boter Hout divers Ongelden Eqnipagiën . op de retouren Geschut en Ammunitic Hennip en touwwerk . Yzer en vzerwerk . Koper en koperwerk . Masthouten Oly Pik, leer en Harpuis . 253000 G/s. 86000 ., 550000 ,, 50000 ., 60000 . 84-000 , 31100 9500 ,, enz. 152000 ,. 255000 ,, 245000 .. 44000 ., 40000 30000 ., 50000 ., Hoezeer verder het geheele binnenland van de groote vaart profiteerde, blijkt uit zijn cijfers nopens de jaarlijksche aanvoeren te Amsterdam alleen van de verdere benoodigdheden voor den Indischen Handel: Aan Groninger, Ge/t'ers en Weesper Speek 82000 Gis, Vetlewaaryen 20000 Lakenen, Wol/e en Zyde Stoften voor Ji pan enz 80000 ., Po/emieten van Leiden voor China 100000 ,. Lakenen voor China .... 40000 Wanneer men de moeite neemt de genoemde memorie, waarvan ik hier natuurlijk slechts enkele cijfers kan overnemen te bestudeeren, dan krijgt men wel een ander denkbeeld van den invloed van de groote vaart op de ontwikkeling van Amsterdam. Bovendien mojie uit het vorenstaande zonneklaar gebleken zijn, dat reeds lang voor de Compagnie bestond die invloed zich deed gelden, al oefenden de onzen de Groote vaar! toen nog niet zelf uit. Daarom had ik het volste recht aan te nemen, dat de uit breiding van 1593 reeds onder den invloed van de plannen orn zelf daarmede te beginnen, stond. Alleen de aan het eenmalige gebeuren gebonden historicus kan zulks ontkennen. Maatregelen om op de hoogte te komen van den zeeweg naar Indiëwaren reeds lang genomen. Velen onzer jonge mannen waren in dienst van Portugal in Indiëwerkzaam, kenden reeds China en Japan. De noodzakelijkheid echter om zelf te beginnen nu immers de tweedehands handel op Indiënog zoovel» voordeden bracht - moest eerst ter dege geboren worden, vóór de Amsterdamsche handel daaraan zijn kapitaal geven wilde. En die noodzakelijkheid was geboren, toen, zooals Heeres het ergens zegt: Philips van Spanje in 1580 zijn re bellen den zeewcg naar Indiëwees, door het sluiten der Portugeesche havens voor onze schepen. Dit zijn feiten, die een andere taal spreken clan Brugmans doet hooren. De Hoogleeraar wil dan verder met enkele dividendcijfers gaan aantoonen, dat het geld voor de uitbreidingen niet gekomen is van den Indischen handel. Moet ik na het boven staande hiertegenover nog opmerken, hoe totaal f o ui deze voorstelling van zaken is? Niet toch het uitge keerde dividend bepaalt de beteekenis van de Com pagnie voor de volkswelvaart en voor den groei van Amsterdam. Die beteekenis wordt bepaald door de gelegenheid, die zij schiep voor heel Holland en voor Amsterdam jn het bijzonder, om ruim geld te ver dienen. Dat die gelegenheid er was, toonen ons de cijfers van de memorie. Daarom dan ook was het juist gezien, dat de Staten Generaal dier dagen achter de compagnie gingen staan. Maar afgezien daarvan behoorde deze Hoogleeraar in de geschiedenis te weten, dat de uitgekeerde divi denden niets, maar dan ook niets, te maken hadden met de behaalde voordeden. Zij werden willekeurig vastgesteld buiten ieder verband van winst of verlies. Men vraagt zich in ernst af hoe Prof. Brugmans den moed heeft met een dergelijk argument aan te komen. Een ander middel om de beteekenis van den Indischen handel te verkleinen meent Brugmans te vinden in de opsomming van enkele nalatenschappen uit de eerste jaren van de 17e eeuw. Ook dit argument deugt niet, vooral had de Hoogleeraar nooit mogen aankomen met Reaal, die volstrekt geen Indische loopbaan achter zich had. Ik kan daarop hier niet dieper ingaan en moet verwijzen naar de genoemde memorie, waarin uitgerekend wordt (met de cijfers ! !) dat de particuliere fortuinen hier in Amsterdam enorm gegroeid zijn tijdens de groote vaart. Dit zijn dan nog alleen de zichtbare cijfers. Hoe denkt Prof. Brugmans over de niet uit de boeken van de Com pagnie blijkende onzichtbare cijfers"? ? De vergelijking van de scheepvaart wordt door Brugmans gefundeerd op cijfers betreffende de aantallen schepen. Deze cijfers zijn volstrekt waarde loos. Men moet tonneninhoud en waarde van de lading vergelijken, wil men hieraan een argument ontleenen. Brugmans weet dat zeer goed. In de ge noemde memorie wordt de waarde van iederen handel van Holland met de buitenlanden opgegeven, ver geleken en geanalyseerd, zoo leert men de wissel werking kennen, zoo begrijpt men dat niet de cenc handel naast den anderen staat, maar dat zij elkander voeden. Daarom heeft het evenmin waarde of Brugmans constateert, dat in 1683 de waarde van den Indischen handel slechts 15 pCt. uitmaakte van den buitenlandschen handel van Amsterdam. Ik heb hierboven reeds met een voorbeeld aangetoond, hoe de handel met de Oosterlingen beïnvloed werd door dien op Indië. Deze voorbeelden kunnen ook voor den handel met de andere landen worden aangehaald, maar het is voor ieder duidelijk genoeg, dat men met zulk een cijfer als Brugmans geeft, niet ver komt. Onder deze omstandigheden vergeef ik den Hoog leeraar gaarne het kleine hatelijkheidje aan het slot van zijn artikel, dat overigens wel een beetje beneden de professorale waardigheid is. Even onwaardig schijnt het mij, dat de Hoogleeraar de geheele algemeene strekking van mijn betoog, dat immers veel verder reikt dan het middeleeuwsch Amsterdam, negeert. Beter ware het geweest, indien Prof. Brugmans zijn geliefden Amsterdammers hun locale belangen gevoel" met al de gevolgen van dien had voorgehouden. Dan hadden zij misschien iets gevoeld van het door mij aangewezen feit, dat toch wel niemand ontkennen zal, zelfs Brugmans niet, dat ook nu weer gedurende en na den wereldoorlog Amsterdam en Holland door Indiëgered zijn. Daartoe heeft hij den moed gemist. Het is dan ook veel ge makkelijker te wijzen op een vermeende misstelling in een artikel van n enkel persoon, een artikel, dat duidelijk het karakter draagt van een zoo daar neer geschreven cri du coeur", dan een machtige gemeen schap te wijzen op een gevaarlijke geestesrichting, welke zich in hare gevolgen nu reeds, veel eerder dan ik verwacht had, gaat demonstreeren. Maar dit zijn zaken, die den middeleeuwschen historicus weinig belang schijnen in te boezemen. Indeed ! ! ! There is such a thing as beïng too proud to fight. Blaricum, 2ti Fehruarijl02(i. Een kort woord naar aanleiding van het lange betoog van den heer Van Vuuren, waarin hij mijn voorstelling van de waarde van den Indischen handel voor Amsterdam in vroeger eeuwen tracht te ont zenuwen. Het zou een minstens even lang betoog vragen, zoo ik mijn geachten bestrijder op den voet wilde volgen. Ook ga ik niet in op de hoffelijke opmer kingen over mijn persoon, mijn studie, mijn werk en mijn methode. Slechts enkele punten wil ik naar voren brengen, omdat zij zoo karakteristiek zijn voor de methode van werken van den heer Van Vuuren. Hij geeft uit de bekende memorie van Van der Oudermeulen cenige cijfers over het getal haardsteden en huizen in eenige steden van Holland in 1515, Iri32 en 1732. Ik laat nu de vraag in het midden, of men de cijfers deihaardsteden zoo maar voetstoots met die der huizen mag vergelijken. Maar dat daargelaten, wat bewijst het dat Amsterdam in 1032 belangrijk meer huizen telt dan in 1515 en in 1732 nog weer aanzienlijk veel meer dan een eeuw vroeger? Toch niet anders dan dat Amsterdam in die twee eeuwen belangrijk is gegroeid, wat een algemeen bekend feit is. Maar deze cijfers bewijzen in het geheel niets voor de beteekenis van den Indischen handel voor den groei van Amsterdam. Zij geven alleen den aanwas der bevolking aan, maar -ET' -.,.-? ju 3| 'dil Weekblad .\'o.*'25¥/. Van M-2-'2<U

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl