De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 13 maart pagina 5

13 maart 1926 – pagina 5

Dit is een ingescande tekst.

No. 2545 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND geven hoegenaamd geen licht ten opzichte van de oorzaak en van dien aanwas. De heer Van Vuuren haalt deze zinsnede uit mijn vorig artikel aan: Nog voordat iemand in Amsterdam iets van Indiëwist, is daar de grondslag gelegd voor -een economischen opbloei, die inderdaad van de allergrootste beteekenis was". Mijn geachte opponens meent, dat ieder algemeen ontwikkeld mensch weet, ?dat het anders was. Ik kan dat niet beoordeelen, maar s dat zoo, dan hebben deze algemeen ontwikkelden Shet mis. Om te betoogen, dat ik ongelijk heb, haalt de heer Van Vuuren het niet onbekende feit aan, dat reeds voor 1593 in Amsterdam allerlei bekend was «ver Indiëen den weg daarheen. Hij beroept zich ?daarbij op de wereldkaart van Cornelius Aurclius van 1514. Maar wat bewijst dat? Ik zou omgekeerd willen ?vragen: in welken tijd stelt de heer Van Vuuren de grondslagen van den economischen opbloei van Amsterdam? Toch niet in het begin der zestiende eeuw? Indien hij van die meening mocht zijn, zal hij goed doen die meening te herzien. Een derde kwestie. Wederom uit Van der Ouder.meulen haalt de heer Van Vuuren cijfers aan van ietgeen door de Kamer van Amsterdam jaarlijks wordt uitgegeven ten behoeve van de Indische uit rusting. Dat die uitrusting aanzienlijk was, spreekt van zelf; niemand heeft het ooit ontkend. Maar uit ?welk een tijd zijn deze cijfers en voor welke periode Tiebben zij dus bewijskracht? En wat bewijzen zij, zoolang daartegen geen andere cijfers ter vergelijking ?worden geplaatst, die den handel in het algemeen betreffen. Het is niet voldoende groote getallen te ioemen, men moet ze ook in hun verband weten te zien. Ten slotte. Wat de heer Van Vuuren bedoelt met zijn opmerking, dat Reael geen Indische loopbaan achter zich had, begrijp ik niet. Meent hij waarlijk, dat men geen aandeelen in de Oost-Indische Com pagnie kon hebben zonder Indische loopbaan? Zoo ja, dan moet hij deze opvatting nog maar eens toetsen aan de feiten. Ik ben in mijn betoog zakelijk gebleven. Als de heer van Vuuren dat ook was geweest, zou een dis cussie als deze vruchtbaarder zijn. Nu vrees ik, dat ik mijn bestrijder niet heb overtuigd. JUFFROUW CRISIS WORDT MEVROUW KABINET 7"ce/<en/fii>' voor ,,c/e GVoefie Amslcrdömmcr door L. J. Jorda<ui Discussie gesloten. Red. H. BRUGMANS DRAAGT ELKANDERS LASTEN! DOOR ). ]. BEKAAR HOE staat het toch eigenlij'k met onze finan ciën? Tal van sociale instellingen en alle rijksambtenaren ?zullen U, met den vinger wijzend op hun budget, aantoonen dat de Staat der Nederlanden nog in «enigszins zorgelijke omstandigheden verkeert, en af en toe vraagt eeii der ongelukkige familieleden (laatstelijk weer de gemeente Vaals) faillissement aan. En tegelijk vermeldt een vrijmoedig blad als de ,Telegraaf", dat 169 Nederlandsche ondernemingen in 1925 maar even zes honderd millioen rijker zijn geworden. Van welke vermogensvermeerdering an . sich in ons goede land geen cent belasting wordt etaald. Staan we er werkelijk slecht voor? Niet in vergelijking met het verleden. In den oorlogstijd van ruim een eeuw geleden hadden we nog heel andere tekorten dan die van 1918 tot en met 1922; in 1795 bijvoorbeeld was er 34 millioen tekort op 16 millioen ontvangsten ! En er bleven tekorten tot 1846 waaruit schijnt te volgen dat men ook met tekorten lang kan leven. Behooren we tot de minst gegoeden onder de staten van Europa? Sinds 1913 zijn onze staatsschulden in aanmerkelijk langzamer tempo gestegen dan die van alle Europeesche mogendheden behalve de Scandi navische en Zwitserland. Met de laatste gingen we n gelijk tempo, maar onze rug is heel wat breeder. Een vergelijking van de staatsschulden in alle landen van Europa, met inachtneming van hun draagkracht zou vermoedelijk uitwijzen dat wij er nog steeds het best voor staan. Aardrijkskunde en geschiedenis beide schijnen ons departement van financiën dus vriendelijk toe te lachen. Wat hapert er dan? Voornamelijk dit, dat de lasten ongelijk verdeeld zijn. Waarvan we hier een paar voorbeelden geven. Da grondbelasting ongebouwd wordt nog geheven naar de pachtwaarden 1877 tot en met 1881. Voor de kleigronden zal dat wellicht vijftig percent te laag zijn, voor de zandgronden zeker meer dan honderd percent. Een voorloopig voldoende herziening der pachtwaarden, die op zijn allerminst vier millioen per jaar in de schatkist zou brengen, is zonder veel kosten en omslag te bereiken. Waarom doen we het dan niet? Het is met de grondbelasting gebouwde eigen dommen al weinig minder erg. Xe wordt naar iets latere gegevens (de huurwaarde 1891- 189(i) geheven. OL'D KN TAAI MAAR NOG BK-GKKRD!' maar het verlies is al niet minder groot. Sinds 1897 toch zijn de huurwaarden gemiddeld per perceel in Nederland gestegen van ruim / 150 op ruim / 240. De heffing naar de oude huurprijzen kost den staat der Nederlanden jaarlijks weer ongeveer vier millioen ! We laten verder daar, dat er, behalve de gewone stijging, nog in de centra der groote steden een zeer hooge stijging is, en dat er daar alle reden zou zijn voor belasting op de waardevermeerdering naast de grondbelasting. Dat is weer de door ons departement van financiën nog niet geëxploreerde bron, die we straks ook al in de verte zagen spuiten. Onze gemeentebelastingen, die uit den aard der zaak, met de rijksbelastingen mede behoorlijk over de gezamentlijke Nederlanders moesten verdeeld worden, vertoonen een wonderlijk mozaïek met scherven van alle kleur en grootte, be drie provincies bezuiden den Moerdijk hebben samen ongeveer 420 gemeenten. Slechts in zeven er van wordt daar van een inkomen van vijf duizend gulden meer dan /even percent geheven. Daarentegen is in honderd dertig van de zeven honderd gemeenten boven den Moerdijk de belastingschroef zoo hoog, en vaak nog hooge. r opgedraaid. De totale gemeentebelastingen bezuiden den Moe rei ijk brengen dan ook maar twee cu twintig tuüliuen up, of iets meer dan tien pereent van het totaal over 't heele land. Hier is dus weer het gmote verschil liisschcn den eenen en den anderen Nederlander in zifn verplich tingen tegenover den fiscus. Het behoorde er niet te zijn. Want men betaalt benoorden den Moerdijk de/e belastingen niet voor /ijn genoegen. Men betaalt ze. omdat de Staat een aantal uitgaven voor algemeene belangen op de gemeenten schuift. Wanneer de Staat die zelve droeg, zooals hij behoorde te doen, zouden alle Nederlanders gelijkmatig in hun inkomsten belasting betalen, wat nu met harde hand in 't noorden en met zachte hand in 't zuiden wordt ge nomen. Betaalde men tnsschen Maas en Schelde evenveel als nu benoorden den Moerdij'k, dan zou er twintig millioen meer opgebracht worden. Bij gelijkmatige heffing naargegevens van de laatste jaren zonden dus onze belastingen heel wat millioenen meer in de schatkist doen vloeien. Want naar alle waarschijnlijkheid zullen de hier gegeven cijfers verbleeken bij hetgeen nog jaarlijks, door onvoldoende controle of door liet onvolledige van onze wet op de richtige heffing, aan de inkomstenbelasting en ver, mogensbelasting niet wat daarbij behoort, ontsnapt. Ik meen dat het bedrag op vijf en twintig millii en per jaar zér matig is geschat. Een onderzoek naar betere methodes is, al jaren lang, in hooge mate \vensehelijk. Is er dns een tekort, dat belet om het noodige geld voor allerlei sociale behoeften te geven? Het komt mij twijfelachtig voor. In ieder geval zon ook een onderzoek naar tle ongelijke verdeeling van onze belastingen nuttig zijn. Wanneer men eens het juiste percentage van hei inkomen \\ilde berekenen. d;;t allerlei Nederlanders. arbeiders, boeren, effectenbezitters, ambtenaren, kimpliedeü, in verschillende deelen van het land aan belastingen ophangen, en wanneer het publiek daar

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl