De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 27 maart pagina 15

27 maart 1926 – pagina 15

Dit is een ingescande tekst.

No. 2547 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 15 AMERICAN SMELTING 6 REFINING COMPANY DOOR PAUL SABEL De winst bijna verdrievoudigd binnen vier jaar *"P OT de weinige Amerikaansche ondernemingen, *? waarvoor hier te lande nog vrij geregeld belang stelling bestaat, behoort de in hoofde dezes genoemde maatschappij. De onderneming behoort tot de z.g. Cuggenheim-groep, de groote kopermagnaten, van ?wie zij in 1901 de installaties te Perth Amboy in den staat New Jersey overnam. Twee jaren tevoren was de American Smelting & Refining Co. ontstaan uit een fusie der United Smelting & Refining Co., Natio nal Smelting & Refining Co., Omaha & rant Snieliing Co., Culorado Smelting Co., Pennsylvania Lead Co., Pennsylvania Smelting Co., Germania Lead Works, Kansas City Smelting & Refining Co. en Uni ted States Zink Co., waarbij nog andere ondernemin gen werden gevoegd, die zich meer het smelten, raffineeren en verwerken van metalen en den verkoop der gewonre.T producten ten doel stelden. In dezen vorm is de combinatie in hoofdzaak blijven bestaan, be halve wat betreft den verkoop, welke sedert 1920 niet meer door de American Smelting & Refining Company ter hand wordt genomen. De maatschappij bezit thans 28 smelterijen en raffinaderijen in de staten Colorado, Utah, Texas, .Arizona, New Jersey, Maryland, Illinois, Oklahoma, .Nebraska, Californië, Washington, Montana, Mexico, Peru en Britsen Columbia. De voornaamste metalen, ?door de maatschappij behandeld, zijn goud, zilver, lood, koper en zink. In 1925 werden de volgende hoe veelheden van genoemde metalen geproduceerd: 1.667.849 onsen goud, 82.223.189 onsen zilver, 455.261 ton lood, 502.831 ton koper en 45.246 ton zink. Om verder een beeld te geven van den omvang van de onderneming zij vermeld, dat in totaal ruim 26.400 man personeel daarbij betrokken zijn, die met elkander het aantal inwoners van een niet onaanzienlijke stad zouden vormen. Zij wendde verder in het afgeloopen jaar niet minder dan 390.981 ton steenkolen en -517.401 cokes in hare bedrijven aan, benevens 2.268.267 vaten vloeibare brandstof en 5.432.356 duizenden kubieke voet gas. Er werden 5.538.730 ton erts versmolten en 936.346 ton bullion" geraffineerd. De netto-winst bedroeg in 1925 .s 15.190.000 tegen S 11.187.000 in 1924, S 8.924.000 in 1023 en S5.918.000 in 1922. Dit wil zoggen, dat de winst over 1925 vol doende was om na aftrek van dividenden op het prefe rente kapitaal een dividend van 19.17 0 op de ge wone aandeelen mogelijk te maken tegen 12.6",, in 1924, 8.89 % in 1923 en 3.28 "??in 1922. De financiëele positie der maatschappij moest bij een dergelijke winsttoeneming wel gunstig zijn en zoo beliepen de beschikbare middelen dan ook op het eind van 1925 meer dan S 25 millioen. Deze kaspositie komt in nog gunstiger licht te staan, wanneer men bedenkt, dat h;t vorige jaar circa S 7 millioen aan het bedrijf is ten koste gelegd voor nieuwe ondernemingen, uitbreidingen en verbeteringen, zonder dat daartoe behoefde te worden overgegaan tot uitgifte van nieuwe waarden. Bovendien werd nog circa s 2 millioen aan gewend voor bedrijfsdoeleinden uit speciaal daarvoor in 1923 beschikbaar gehouden middelen. Tegenover een vlottende schuld van ruim s 21 millioen staan beschikbare middelen van meer dan S 96 millioen, zoodat deze 4J- maal zoo groot waren als de vlottende schuld. Bij een dergelijken gunstigen stand van zaken is het .niet verwonderlijk, dat het bestuur zich in October j.l. verantwoord gevoelde het dividend op de gewone aan deelen te verhoogen tot een 7% basis. Hiermede is de uitkeering weder op het hoogste niveau gekomen, dat de maatschappij in den loop van haar bestaan heeft kunnen bereiken. Vóór den oorlog was een dividenduitkeering van 4 % 's jaars als normaal te be schouwen, maar in den oorlog kon dit worden op gevoerd tot 7 %, doch in 1918 daalde het reeds weder tot 6 % en in 1919 en 1920 tot 4 <"?. In 1921 liep het vervolgens verder terug tot l "?, terwijl in 1922 in het geheel geen dividend kon worden uitgekeerd. In 1923 kon daarna weder een aanvang met dividenduitkeering worden gemaakt, zoodat in dat jaar 2.', 0 aan aan deelhouders ten goede kwam, waarna het weder ge leidelijk steeg tot 5 % in 1924 en 6]- % in 1925 zijnde drie kwartaaldividenden van I i "0> dus op een C%-basis, en een kwartaaldividend van H dus op een 7 %-basis. Het kapitaal bestaat thans uit s 50 millioen 7 ", cumulatief preferente en 8 60.998.000 gewone aan deelen, terwijl de reserves ruim S 19 millioen bedragen Deze reserves zijn als volgt samengesteld: ruim 85 millioen tegen buitengewone waardevermindering van installaties, bijna S 10 millioen tegen metaalvoorraden, $ l millioen tegen onderzoekingen opmijnbouwgebied en nieuwe ondernemingen en ruim $ 3 millioen pensi oenfondsen. Bovendien bedraagt de surplusreketiing ruim S 19| millioen, zoodat reserves en surplusrekening tezamen meer dan S 38.6 millioen beloopen. De maatschappij hecht er blijkbaar veel aan het personeel in hare baten te doen deelen. Dit blijkt niet alleen uit hare pensioenregeling, welke, naar de mcening van haar bestuur, een belangrijke factor voor het instandhouden van het moreel en den trouw van het personeel" is, maar ook uit de omstandigheid, dat aan het personeel een extra-uitkeering van 7 % van het jaarsalaris werd toegekend. De diverse bezittingen der American Smelting & Refining Co. staan te boek voor S 119.472.1100, waar bij nog ruim S 5.000.000 belangen bij onderhoorige maatschappijen komen. Zooals reeds vernield beliepen de beschikbare kasmiddelen ruim S 25 millioen, waar bij dan nog zijn te voegen 8 12J millioen debiteuren. De metaalvoorraden vertegenwoordigden op het eind van het vorige jaar een waarde van circa 8 46 millioen en de grondstoffen en benoodigdheden een dito van circa 8 8 millioen. Het belang van ons land bii de American Smelting & Refining is van beteekenis. In een bericht in de Financial Chronicle van 9 April 1921 werd indertijd melding gemaakt van de candidatuur van een be stuurslid, gesteld door het Nederlandsch Administra tie- en Trustkantoor te Amsterdam, dat toen met 40.000 shares oftewel S 4.000.000 de grootste aandeel houder der maatschappij was. Het is niet met zeker heid te zeggen of dit bedrag nog steeds zoo groot is, maar dat het altijd nog aanzienlijk is, mag wel veilig worden aangenomen, want in de Nederlandsche certi ficaten, die tegen dat bezit aan aandeelen door ge noemd administratiekantoor zijn uitgegeven, vindt steeds nog courante handel plaats. De reactie in Wall Street heeft ook op den koers stand dezer stukken niet nagelaten haren invloed uit te oefenen, zoodat het niveau thans vrijwat lager is dan in het begin van dit jaar. Aan den anderen kant valt niet te verwachten, dat het dividend spoedig een verdere verhooging zal ondergaan, daar de maat schappij, zooals de ondervinding heeft geleerd, niet spoedig een dividend declareert, dat zij naar alle waarschijnlijkheid voorloopig niet kan handhaven. Li r bestaat dan ook wel gegronde reden om aan te nemen, dat de tegenwoordige dividendbasis van 7 ",, naar alle waarschijnlijkheid voorshands wel gehand haafd kan blijven. SCHILDERKUNST DOOR A. 1'LASSCIIAKKT DIERSTUDIE: UIL. PAARD EN AAP Teekening voor ..(Je Groene Amsterdammer door H. Versfijnen GIDDINGÊ! ITUYNENBURG MUYS ^CHILDEDSI Ik heb het elders op andere wijs geschreven, maar nu ik het beeldhouwwerk van Krop heb gezien bij d'Audretsch, leek me de fout van den architekt Kramer bij zijn Bijenkorf in tien Haag nog meer openbaar dan te voren. Hij heeft niet gehandeld bij de versiering van zijn gebouw, zooals dat paste: noch in de keuze der glazeniers noch in de keuze der beeld houwers heeft hij o.a. getoond te weten hoe daar gehandeld moest worden. Hij had hier nheid moeten bereiken, en dan waren onze beeldhouwers aange wezen voor het geheel: Raedecker (John natuurlijk) Krop en Polet, en n van deze drie had als leider of organisator van den arbeid kunnen optreden. Maar hoe dat ook zij, we zullen het verder over de ten toonstelling van Krop hebben bij d'Audretsch. Li n dan moet, ten eerste, gezegd worden (wat hij maakte soms stelde mij niet steeds in de gelegenheid dat te zeggen), dat deze tentoonstelling een goeden dunk geeft of hergeeft, van wat wij vroeger wel konden waardeeren in Krop's werk. Hier is niet de stout moedige aanvaarden van velerlei opdracht te vinden, maar hier treffen sommige dingen door een beter gehalte, door een goed gehalte. Tot dat werk van goed gehalte is zonder twijfel te lekenen de reeks der maskers, die wij, in ander mate riaal, gebruikt zagen bij Van Dalsum's maskerspel. De drie koppen, geheel verschillend van wezen, hebben leven en sterke expressie, en een straffe formuleering van den psychischen inhoud. Ze zijn waar en werkelijk en persoonlijk. Goed is de langneuzige kop in steen met groen glazuur gebakken, en goed genoeg is het pas-voltooide kinderkopje. De aarde (of de gevende) het groote beeld in steen heeft in de dieren etc. zeker vastheid, zeker vastheid in de omvaêming van al dat levende, maar de rug der vrouw mist voldoende modéléen is zwak tegenover de rest. lir zijn hier verder een aantal groepen van twee figuren: die in de geprikkelde steen in de achterzaal zijn 't eenvoudigst. natuurlijkst, en hebbeu daardoor het vermogen het bezien van den beschouwer lang te verdragen, hveneens te loven is het beeld, ai een lijd in dezen kunst handel, van den man met het ster k-ge welf de voorhoofd. Ook daar is innerlijkheid, zomu r uclkc een beeld noodeloos-bewerkt materiaal bliitt. Curieus is een haardplaat. een paar eckhonrnt u1:- eic.. maai' meer zijn deze toch niet : de andere genoemde werken ueven de belangrijkheid aan Krop's tentoonstelling. DK PARVENU Och, wat 'n fratse mo' j', ruit al je sjinte maoke Om tot de hoogte van de fane lui te raoke!" De heere-knecht, die 't hoort, staat '/Ach een aap te grinniken, Maar 't eedle ros, dat 't nok begrijpt, bedwingt zijn hinniken. Stillevens. Museum Ale.s</do, Den Hnaii. l Deze tentoonstelling is mij een teleurstelling (ik mis er o. a. Toorop en Van Konijnenburg); zij is niet sterk, en zij is vol onbillijkheid in malkaar gezet. De grootste onbillijkheid, die ik er vond, was wel een overmaat van voorgangers, en een tekort der tegenwoordigcn. Deze zijn onvoldoende in aantal en in hoedanigheid: daarenboven zijn ze gestopt iu hel kleine kamertje het zwcethokje", waar geen af stand is juist voor hen, die gemeenlijk een vrij grooteu afstand eischen. Ik wil dit nader bepalen. Het was onbillijk ze in dat zweethokje te stoppen (om een armelijke chronische volgorde !), terwijl twee zalen daarvan terug er eene is gevuld mei een aantal werken waarvan een deel kon worden gemist, een ander deel ergens anders ingeschoven kon worden in een groepeering. Daarenboven deugt de keuze niet; uit de verzameling Huenderniaker hadden betere en meer kunnen zijn uitgezocht. Matthicu Wiegman, de schil der der zeer krachtig-gebonden stillevens, kreeg niet zijn volle maat, niet de halve maat. Piet Wiegman is er niet, Hynckes mis ik. Kelder mis ik. Sluyters is rijker en subtieler dan hier, de curieuze Landheer bleef afwezig, Piet van Wijngaerdt, Dirk Nijland om van een anders-geaarde te spreken. Ik zal de tegen woordige dan [ook als niet vertegenwoordigd niet behandelen. Toorop Ge merkt aai alles, wat ge van deze schilderes hier ziet, dat zij weer op schoolgaat om iets te leeren. Zij heeft altijd expressie gehad; ge vergeet een schil derij van haar niet, want zij is een karakter, maar zij is weer op school voor de derde dimensie, zoudt ge dat moeten noemen; zij wil den vorm meer dan ooit plastisch geven. Zij is bij zich zelf op school. Ge ziet dat zoowel in hef zich rondend portret van haai vader (van hoe verschillend zicht op den zelfde naast dat van Kelder); ge ziet dat bij den vuurtoren als wel bij de groote vrouwenfiguur Twee schilderijtjes hebbeu echter iets volledigs aan zich, en doen niet die lust ter studie ten eerste voelen, en dat is het Westkapelsch koffiehuis (van een eenvoudig realisme haast) en het tweede is het gezicht op de Middelburgsche Kermis, waar liet bizarre, arme en toch verwonderingwekkende gegeven is van een samenhoopsel van dingen, alle gemaakt tot amnscering, tot amusement, en waar in het uiterlijke der gebouwen een soms lugubere pbantaisie te vinden is. Met de drie zeeuwsche meisjes zijn dit voor haar op dit oogenblik de vol tooide" werken. Kunstzaal VAN LIER G\fJ G\ï> iiïiast het Postkantoor te Laren (N.-H.) G\0 G\S ANTIQUITEITEN - OOSTERSCHE KUNST SCHILDERIJEN _ NEGERPLASTIEK Dagelijks ook des Zondags geopend

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl