De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 24 april pagina 7

24 april 1926 – pagina 7

Dit is een ingescande tekst.

No. 2551 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND UIT DE NATUUR: VOOR DE GROOTE DIEREN DOOR DR. JAC. P. TH IJ SS E T N den laatsten tijd beginnen we hoe langer hoe ?^ meer ongerust te worden over het lot van de groote zoogdieren, de groote vogïls, de groote rep tielen. Het schijnt wel alsof de mensen op deze wereld geen plaats meer kan overlaten aan olifanten en neushoorns, leeuwen, gorilla's, nijlpaarden, giraffen, walvisschen, alken en arenden, de groote krokodillen en nog een groot aantal andere dieren, die kort en goed gezegd om de een of andere reden door den mensch worden verdelgd. Van sommigen meenen wij, dat ze niet naast ons kunnen hjstaan, omdat onze veiligheid er mee gemoeid is of de veiligheid van onze waardevolle huisdieren. Andere moeten. het loodje leggen, omdat wij den grond uoodig hebben, waarop zij hun bestaan vinden en nog andere worden vervolgd en gedood om de producten, die ze ons leveren: slagtanden, huid, spek, vleesch of veereu. Deze derde categorie doet ons dadelijk gevoelen, dat de verdelgiug dom en onredelijk en daarom on toelaatbaar is. Indien die producten waarde hebben, dan is het natuurlijk eerder noodig om de dieren, die ze ons leveren aan te fokken, dan ze uit te roeien. Niemand zal er aan denken om de koeien en schapen uit te roeien, maar met de olifanten en walvisschen begint het er al wat op te lijken. De ruime Oceaan, de ongebaande wildernis bevatten dan ook heel andere mogelijkheden, dan de stal of de weide. Geen wonder dan ook, dat weldenkende meuschen uit alle deelen der wereld in verzet komen tegen de vernietigende jachtmethoden, die zij terecht brandmerken als een misdadig bedrijf. Zij gaan nog verder en betwijfelen het, of het ook wel bij den tegenwoordigen stand van zaken noodig is dat wij aan sommige dieren hun woonplaatsen ontnemen. De aarde is nog groot genoeg, om aan de groote hoefdiereu, aan de groote mensch-apen de mogelijkheid te laten van een veilig en voorspoedig bestaan. En wanneer dat gelukt, dan is er ook kans dat de groote roof dieren ook nog een plaats aan tafel kunnen blijven vinden. Het kan zoo meevallen, ook met de roofdieren. In dit opzicht hebben wij in de laatste vijftig jaren al heel wat geleerd. Ik behoef maar te herinneren aan de beren in de Amerikaansche nationaalparken. Wat hebben wij vijftig jaar geleden niet zitten rillen bij het lezen van avonturen met de grizzly-beren, de grootste, wildste, gevaarlijkste dieren uit het Wilde Westen. En uu nu wandelen de toeristen met een handcamera naar den eersten den besten grizzly, die stroop komt snoepen in de afvalhoop van het hotel. Thompson Seton en zijn vrouw kampeeren heel gemoedelijk in de wouden van Montana en Wyoming en 's morgens als ze wakker worden blijkt het dat een poema coegoear, de ..leeuw" van Amerika, rondom hun slaapzakken heeft gekuierd, de sclioone slaapster het. f l besnuffeld en er toen stil is van door g'gaan. Aan zulke dingen moeten we nog wannen, maar intussehen is dat toch alvast gebeurd. Het blijkt, dat wij onze Natuurlijke Historie eens grondig moeten herzien. Hoen wij dat bijtijds, dan zal het ook blijken, dat de ondergang van al die dieren lang niet noodzakelijk of onvermijdelijk is en dat dezelfde mensch, die thans nog dien ondergang zou bewerken, geroepen is, om maatregelen te treffen tot instandhouding van de schoone en merkwaardige dierenwereld. Het heeft om een haartje g"scheeld of de Ameri kaansche bison was van de wereld verdwenen, uit gemoord door roodhuid en blanke, door de blanken vooral. Lees daar Roosevelt's boek maar eens op na of de g'schiedenis van den aanleg van den eersten Pacific-railway. Eindelijk bestonden er in de heele wereld nog maar een paarhonderd van die bisons. Juist bijtijds is men die gaan besehermen en thans zijn ze er weer bij duizenden, zoo veel en zoo levens krachtig, dat men er al aan begint te denken, om ze economisch te exploiteeren en misschien kunnen we ons over eenige jaren vergasten aan buffelbult in blik of dergelijke versnaperingen. Als een wild dier maar eenmaal een bruikbaar en voordeelig huisdier kan worden, dan is zijn bestaan verzekerd, maar dair zijn wij het toch eigenlijk als wild dier kwijt, en dat is alweer jammer. Aardiger is het wanneer het voordeelige dier als wild dier blijft bestaan en zoo behandeld wordt, dat er geen sprake meer is van verdelging, maar dat de bevolking op eenzeker peil gehandhaafd blijft. Zoo gaat het, hopen wij, al met de pelsrobben en wellicht is er nog kans, dat' de walvisschen ook nog bijtijds een goede behandeling ervaren. Eenander dier, dat het nog net op het nippertje zal brengen tot de waardigheid van wild dier-huisdier is de muskusos (Ovibos moschatus). Die muskus is een vergissing, er is aan het heele beest niets dat naar muskus riekt. Reeds Sverdrup heeft ons dat verteld in H>()4, en hij stelde toen voor om den naam muskusos te laten vervallen (hel beest heet zoo iu alle talen) en liever te spreken van Poolvee. Stefansson dikt dat in zijn Frer.dly Aretic nog eens aan. Hij weet te vertellen dat eens de nieren van een paar zeer oude Poolvee-stieren wat ,,sterk" gesmaakt hebbeu, maar dat overigens vleesch en vet, in 't bijzon der het nekvel van deze dieren, zeer smakelijk zijn. Hij noemt ze het meest bij hun wetenschappelijke!! naam van Ovibos, wat schaapos beteekent en de naam schaapos wordt ook al gebruikt in een enkel Nederlandsch Leerboek der Dierkunde. Die naam is etymologisch ook alweer niet vrij van bedenking en ik zou ook liefst het woord Poolvee gebruiken als dat maar vatbaar was voor een meervoud. Ik denk dus dat we het maar bij schaapos zullen laten. De schaap achtigheid zit hem in de dikke wollen wintervacht en die wol kan zelfs gesponnen worden en geweven. Sverdrup heeft ook de m:lk van de schaapos-koeien (lastig toch) gedronken en onze ovibos geeft dus alles wat we van goed vee kunnen verwachten. In vroeger tijden leefde de Ovibos in heel NoordAmerika zuidelijk tot iir Ohio, maar tegenwoordig komt hij niet ver meer bezuiden den poolcirkel. Thompson Setoir ontmoette er n m Augustus HUI bij Aylmer l.ake op den (Usten breedtegraad in wat hij noemt de Arctische Prairie. Ze komen het meest voor op (jroenland en de andere Pool-eilanden van hel Westelijk Halfrond, tegenwoordig veel op Melville Island en vroeg r waren z ? bijzonder talrijkop Banks, maar daar /.ij.i ?/.? uitgeroeid door de Eskimo's. Stefansson vertelt ons, dat het heel makkelijk is. om schaaposseti uit te roeien. Ze leven in kleine kud den, meestal niet talrijker dan 4(1 stuks en uu hebbeu ze de gewoonte om als zij aangevallen worden een soort van carréte vormen, de kalfjes in 't midden, de weerbare dieren daar omheen, de gehoornde koppen naar buiten gericht. Zoo wachten zij den aanval at en nu is het buitengewoon gemakkelijk om ze te ira deren en ze af te maken niet speer of geweer. Dat is dan ook op groote schaal gebeurd en Stefansson zelf heeft op zijn grooten zwerftocht van HUé! 191 7 her haaldelijk een kudde schaapossen ueergescho'en, om te eten te hebben. Hij maakt het heel plausiebel, dat 't het beste is om de kudde in zijn g'heel te do.iden, ook de kalfjes, maar een dergelijke proviairdeering lijkt ons toch wel wat overdadig. Dit is leven zooals de Eskimo's doen. Tegenwoordig begint men in te zien, geleerd door de waarnemingen van Stefansson, Rasmussen, Macmülan en Mikkelsen dat er voor eeir gewijzigd etr geperfectiouueerd Eskimobestaan wel iets te z 'gevu valt en liet denkbeeld van koloniseering van de Noord-Canadeesche eilanden wint al meer en meer veld. Daarbij zullen dan twee wilde huisdieren betrokken zijn, het rendier in de streken. waar de vegetatie hoofdzakelijk bestaat uit korstmossen,de schaapos daar waar gras eir bloemen de overhand hebben. Reeds is men ook bezig om schaap ossen over te brengen van die eilanden naar Alaska, waar uren ze1 ook zeer goed kan gebruiken en waar ze vanzelf niet zoo makkelijk zouden komen, omdat ze nog al honkvast zijn en zelfs in den winter niet graag over het ijs heen hun eiland verlaten. Dit vangen van sclraapossen voor .Alaska heeft eet? gerucht doen ontstaan dat men op Groenland en elders bezig zou zijn, om systematisch den schaapos uit te roeien, maar dat is gelukkig niet waar gebleken te zijn. Intusschen is men" toch waakzaam geworden. ,,Men" dat zijn eenige coiumissie's die zich gevormd hebben in sommige landen van Europa en die zich ten doel stellen het probleem van het behoud van de groote wilde diereu der wereld te bestndeeren en door onderling overleg te komen tot het vinden en uit voeren van de goede maatregelen om dat behoud teverzekeren. We zullen daar nog wel meer van hooren. De rotsvastliggende Ziedelijkste eo troowbaarste ermachiee 4 RK, 2-tact f 625.4 RK, 4-tact (Blackburne) f 775.TECHNISCH HANDELSBUREAU - E. E K E E R Jr.

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl