De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 29 mei pagina 11

29 mei 1926 – pagina 11

Dit is een ingescande tekst.

No. 2556 DE GROENE; AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 11 TYPISCHE BATAKSCHE HUIZEN ZANGVOGELS VAN PORT-SAID HABINSARAN DOOR MR. H. G. KOSTER Hef land van den zonnestraal WANNEER ik boeken] onder^oogen krijg, door oud-Indisch-gasten na ; beëindiging ? van hun diensttijd geschreven, wordt het mij steeds wonderlijk te moede. Een eigenaardig gemengd gevoel maakt zich van mij meester. Eenerzijds bespeur ik in mijn binnenste grooten eerbied voor de echt-Hollandsche pionierseigenschappen, die deze schrijvers doorgaans in hooge mate bezitten. Anderzijds bemerk ik ook iets als verwondering, tezamen met een tikje ergernis over de naief-luchthartige, kinderlijk-pedante wijze, waarop dez2 oudgasten hun opinies ten beste plegen te geven. Wanneer ik zulk een geschrift gelezen heb en rustig overpeins, moet ik steeds weer denken aan den allergeniaalstcn oudgast-auteur, aan Multatuli. Want hij is het prototype, het oer-beeld van alle schrijvende oudgasten. Zelfs als zij hem verloochenen of verfoeien, is en blijft hij hun geestelijke vader, hun heros, hun genius. Ook hij wekte bewondering door karakter en moed, ook hij initeerde doorzijn zinloos razen over allerlei zaken, waarvan hij geen verstand had. Maar Mnltatuli slingerde zijn ncuswijzigheden met zulk een macht van taal en grandioos gebaar de wereld in, dat ieder verrukt luisterde als naar een nieuw evangelie. Helaas, dit laatste kan niet gezegd worden van alle boekenschrijvende oudgasten. Slechts evenaren zij den meester in smalen op de bureau cratie", in afkeer van Christendom en zending, in maniakaal stokpaardjes-fetichisme. ?*' Habisaran, geschreven door den heer H. J. Kohier, oud-civielgezaghebber op Sumatra, en uitgegeven door de firma W. J. Thieme en Co. te Zutphen is zulk een typisch oudgasten-boek en zeker gén slecht staal van de soort. De schrij ver wil een overzicht geven van de annexatie der Bataklanden en de daadwerkelijke vesti ging van het Nederlandsch gezag aldaar. Het dient erkend: daar in is hij geslaagd; hij gaf ons een even nauw keurige als enthousiaste beschrijving van de Bataklanden. Het Tobameer, het dal van Tanggah, de feeënval va" Perdoeaan, de na tuurburcht bij Sitongitongi rijzen voor onze verbeelding a's .. e~ droomde lustparadijzen Ieder hoofdstuk bevat volkenkundige biz()lv derheden, wetensvvaardigheden omtrent gods dienst, bijgeloof, kan nibalisme tcoverij en wat niet, al! Voor dit alles dan ook niets dan lof. Al kan men zijn kennis evengoed uit degelijker werken put ten, boeken als Hcbinsaran zijn óók van waarde,al was het alken maar als populair pro pagandamiddel voer ons heerlijk Insulinde. Der halve nogmaals : lef ! Minderof eigenlijk heelemaal geen lof kan ik brengen aan de stokpaardjesparade, die de auteur ons vertoonen gaat. Het begint al dadelijk in het tweede hoofdstuk, handelend over het vraagstuk der IndoEuropeanen. De uitgever kondigt in een prospectus aan, dat bedoeld onderwerp nimmer te voren op zulk een markante wijze op den voorgrond is gebracht. Hoe wordt de lezer echter teleurgesteld ! Neen, waarlijk, dit is niet de manier waarop een hoogstaand man het Indo-probleem behoort te behandelen. Het geheele hoofdstuk is n doorloopende haatuiting tegen de halfbloeds en een uitspuwen van jarenlang opgekropte verachting van den sicnjo. In zijn filippica raast de auteur als een kijvende vischvrouw; zijn toch reeds onzuiver Nederlandsen 1) verloopt in een hor tende amechtige ruzietaai. De heer Kohier betreurt het, dat men die ,,producten" (sic.) nog /wuinikiin blaiula (d.i. ingeboren Hollander) noemt. Zijns inziens moest men hen permalocan bliunla noemen d.w.z. Hollandsche schandblocilen. Met demonisch welbe hagen wordt die naam scluindbloctleii herhaald, het heele boek door. Ik wil geenszins de slechte eigenschappen der Indo's verheimelijken en beschouw hen volstrekt niet als cultureel gelijkwaardige!! van den volbloed Europeaan. Maar ik zon toch dezen schrijver in gemoede willen vragen: als dan werkelijk de Indo's scliandbl/icdcn moeten heeten, past het dan hen te smaden? Valt niet weleer die schande terug op den volbloed-Europeaan, die immers het half-bloedras het leven schonk? Ware dit nu nog maar de eenige pée de chevet van den heer Kohier ! Ik tel er echter nog een dozijn andere, die niets met de Bataks en zelfs niets met Indiëhebben uit te staan. Zoo worden vele bladzijden gewijd aan.... de woest rijdende autobestuurders in Holland, die volgens schrijver meer slachtoffers maken dan de tijgers in de Batak landen. Hiermede in verband laakt dan de auteur de slapheid, waarmede Nederlandschu rechters die wocstelingen plegen te corrigeeren. Eenige zware vonnissen betreffende onbeduidende delicten worden in een kolom-rechts vergeleken met een uitspraak in een kolom-links, waarbij een autowoesteling te 's-Hertogenbosch zeer clement werd berecht." De onbillijkheid blijkt zonneklaar. Doch wat heeft dit alles met de Bataks te maken? Elders wordt een betoog gehouden (blz. 435) dat iedere godsdienst nationaal is en er eigenlijk evenveel godsdiensten als naties zijn. Ook hier komt Multatuli om den hoek kijken : men sla de Japansche gesprekken maar eens op Een andere wonderlijke uitweiding betreft de hysterie der vrouw (blz. 280 281). Wij kunnen in deze be spreking op dit onderwerp niet ingaan. Slechts vragen wij ons af, wat deze ziekte te maken heeft niet de Bataks: nergens toch blijkt, dat de Batak\rouwen aan de bedoelde kwaal lijdende zonden zijn. Van de hysterie komt de schrijver op de psychologie. Hel onderwijs in de psychologie moet volgens turn niet beperkt blijven tot de universiteiten, maar behoort opgenomen te worden in het leerplan van de burger school, gymnasium en lyceum. Van dit psychologisch onderwijs verwacht de auteur verheldering van inzicht in de rassenkwcstie. Behalve deze en andere uitweidingen bevat het boek nog ambtelijke correspon dentie (dezulke ontbreekt trouwens in geschriften van dit slag nooit) betreffende een geschil met den assistent-resident, die op den conduite-staat van den heer Kohier een grievende aanteekening had geplaatst Hoe vermoeiend en verwarrend is dit alles! Van de ruim vierhonderd bladzijden kon gevoegelijk de helft gemist «'orden. Hef zon de leesbaarheid van de andere helft zeer verhoogen. juist het oorspronkelijke en belangwekkende in dit boek wordt overwoekerd door onnoodige afdwalingen en wijdloopighedcn, zooals een gezonde boom wordt doodgetlnikt door parasieteerende slingerplanten. Volgens tien prospectus van den uilgever ligt de waarde van het werk hoofdzakelijk in de daarin voorkomende weerlegging van de meening dat het Nederlandsen gezag steun zou vinden in het inlandsen Christendom. Dit is echter geheel verkeerd gezien. Daarin ligt die waarde allerminst. Deze weerlegging £ beslaat slechts tien bladzijden en kan ternauwernood ernstig genomen wor den. De werkelijke waarde ligt uitsluitend in de aardige, frissche beschrijvingen van het Bataklaml en in de prachtige foto's, acht en twintig in getal. 1) De tekst wemelt: van de griezeligste anglicismen en germanis men. Schrijver spreekt van Chris t i ani s me i.p.v. Christendom. Op blz. 369 wi.rdt hij door den ass. resident hupsch ontvangen. Enzoovoort. De woor den n n en t h a n s zijn afgeschaft en veivan gen door het modieiise 1110 men teel... DE GROOTSTE KANO OP HET TOHA-MKER

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl