De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 5 juni pagina 13

5 juni 1926 – pagina 13

Dit is een ingescande tekst.

No. 2557 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 13 HOOFIEN'S ROOMBOTER WORDT SPECIAAL BEREID COMOEDIANA DOOR HENRIK SCHOLTE ONZE KOLONIËN voor ,,de Groene Amsterdammer door J. C. Sinia T J I E TA DOOR J. G. SINIA BIJ het bladeren in oude schetsboeken ziel mijn oog plotseling een schels van een grillig gevormden boom. Tjiela sfaaf er bij en een flaium. Leuk hoe zoo n eenvoudig krabbe/l/e weer dodelijk allerlei oude herinneringen kan opwekken. J\/u zie ik mij zelf weer staan op den top van dien heuvel, waarop de woning van den vorst \'an Tjiela (een vazalstaatje van Soppeng. op Z. W, Ce/ebes l ligt en over de dichte kruinen der hoornen. </ie dezen heuvel bekleeden. overzie ik een groot gedeelte van dei heerlijke land van Soppeng. Oogenschijnlijk niel zoo ver weg, maar in werkeJijkheid toch een goede dagmarsch van mij verwijderd, zie ik de Boeloe doea (= Twee bergen : op de ieekening rechts van den boom) en daar ligl ook ?ons bivak, dat ik van morgen heel vroeg, toen hel nog jonge licht de berghellingen in zachlrooden gloed zette, verlaten heb. Nog een dagmarsch verder, waar lusschen hel zware bergwoud kampong Callang verscholen ligt, pakken zich diehle wolken boven het gebergte samen. Dat belooft niel veel goeds voor morgen, denk ik, en de overtocht der verschillende riviertjes, welke wij dan zullen moeten doorwaden, zal wel met vele bc 2waren gepaard gaan. De wind jaagt kreunend door het hou/ en ergens in een woning tokkelt iemand op een ketjaping (Boegineesche /weesnarige guifaar). Erg prettig gestemd voel ik mij niet. Is het dat naargeestig geluid van den wind, dat mij zoo somber maakt. of zit de komende regen mij dwars? Ik weet het niet. Midden in den nacht word ik wakker, en hoor het ru/schen van den regen. ,,Hoedjan keras toean littenan" (?het regent Jiard heer luitenant) verzekert mij bovendien nog ?de schildwacht, wiens waakzaamheid ik even aan den tand gevoeld heb. Wij hebben geen prelligen f/tig in hef vooruitzicht! OOKTFRED:JROESKE ZANDBLAD- SIGAREN 8 en10 ets. Openluchttheater Frankendaal :? ,.Df Gele Mantel ', door G. Hazellon en J. Benrimo. \ rOOR onzen mooien en bij het duisteren van den v avond zelfs wat plechtig aandoenden zomerschouwburg is dit van ouds bekende Chineesche sprook je maar zeer gedeeltelijk geschikt. Ongedwongenheid en natuurlijk vrijheid moge het effect der handlangers" en het heele gedoe rondom den eigenlijken text vcrgrooten, de kern van dit sprookje verliest bij een minder strenge styleering ongetwijfeld aan kleur en aan^bevallige onwerkelijkheid. Onze fantaisie is wel sterk genoeg om :op een inraquareltinten geverfd tooneel deze primitieve vcrtooning, door een binocle bekeken, voor Chineesch te laten doorgaan, maar wanneer wij in liet rustiger licht der natuur, waar elk theatraal effect zooveel zwaarder gewogen en zooveel eerder te licht bevonden wordt, deze praatzieke poppetjes zien rondscharrelen onder den Westerschen avondhemel, dan doorzien wij te veel den toeleg der Amerikaansche auteurs;: hun neiging tot mooidoen, hun zucht om te pateeren met in den grond zinledige en al te. spoedig vervelende chinoiseric. Vergis ik mij niet, dan hebben de beide schrijvers. toen destijds The ycllow Jacket" opgang begon te maken, laten verklaren, dat het hun met dit stuk heilige ernst was. Men behoeft daaraan niet te twijfelen; voor een listige persiflage is de inhoud nog wel te gevoelig. In bouw volgt het zelfs nauwkeurig het oud-Chineesche drama, waarvan wij, meest uit Fransche vertalingen, enkele voorbeelden kennen. Maar ook al stond het drama bij de Chineezen lang niet op de hoogte hunner pure poëzie, dan nog kunnen die enkele voorbeelden, langdradig en onpractisch als zij naar Westersche opvatting zijn, iedere vergelijking met hun modern-Amerikaahsche na bootsing doorstaan: deze laatste en het blijkt bij een reprise duidelijker dan vroeger is Welis waar kunstig op een oude cultuurgeënt, maar ontbeert daardoor juist die onmiskenbaar antieke sfeer, die al het primitieve aannemelijk, al het diepzinnige op recht maakt. En de werkelijke diepzinnigheden, die men uit De gele Mantel" overhoudt, "pleegt men naderhand, zelfs bij een vluchtig onderzoek, in de oude boeken der Chineesche wijsheid terug te vinden. Er is dan m.i. ook maar n mogelijkheid om de illusie, die dit stuk wil scheppen, op het tooneel te bewaren: een regie, die vóór alles streeft naar de onderhoudende, lichte en vlotte charade, waarom men niet al te luid lacht en waaruit soms argeloos een sierlijke wending overschiet. Zeer terecht heeft Verkade indertijd het stuk in dien stijl ten tooneele gebracht: irreëel en wat droomerig, met Kloppers, den onverstoorbaren handlanger, en zijn genooten als de eenige maar tegelijk de meest Chineesche werkelijkheid. Ook nu blijft Kloppers nog de ziel der yertoouing. Men wordt door deze onvergelijkelijke metamornhose (innerlijk nog volkomen T dan uiterlijk) geboeid, zóó zelfs dat hij afleidt van de eigenlijke han deling: men volgt hem geamuseerd, 'wanneer hii stil -zit en leest in zijn heusche Chineesche krant en met de lippen mummelt; wanneer hij rijst eet met stokjes, alsof hij zijn leven lang niet anders heeft gedaan; every inch" een zoon van het Hemelsche Rijk. Wat de talrijke personages uit hel eigenlijkesprookje betreft, zij vormen ongetwijfeld in hun iiitdossching en grime een kostelijke collectie Chineesche typen, maar nu en dan komt, na het eerste succes van hun optreden, de Westersche natuur toch danig om den hoek kijken. Xelfs van Dalsum, prachtig in zijn entree op een onstuimig ros (dat er niet is),'ontkwam daaraan niet geheel. B»* Den gaafsten indruk maakten wellicht Henri Eerens als een vervaarlijk keizer, Ferd Sterneberg. de natuurgetrouwe Chineesche Narcissus en Eva Beek, verrassend als de bekoorlijke, frèle Fruimebloesem, de geliefde van den jongen prins, dien Kommer Kleyn ditmaal zér verdienstelijk voor zijn rekening had genomen, /.ijn dansend gevecht ingestudeerd door Kloppers met dien typisch-Chineeschen stand als ruiter-zonder-paard, was zeker een hoogtepunt van den avond. Vera Bondam, in de mooiste vrou wenrol (het stuk telt er vele !) kon der, warmen indruk, dienTilly Lus indertijd wist te geven, niet ge heel verdrijven. En Hans van Meerten, eerst als het wonderlijk Chineesche godje, dat men wel wilde aan raken om te zien of het al te wijze hoofd ook knikkebolde, daarna als de groote onbekende met het,,peerhoog voorhoofd van Chineesche filosoof", door Nijhot'f bezyngen, had nu en dan een voortreffelijke into natie, maar toen de confetti-sneeuw hem eindelijk deed sneven, miste men zijn raisonneerende intermezzi toch niet bovenmatig. Voor het grootste deel moet dit zeker aan zijn rol toegeschreven worden, de zwakste van het stuk, juist omdat zij de pretentie van Chineesche diepzinnigheid het meest aan ons op dringt. Een zorvuldige bezetting der kleine rollen getuigde ook ditmaal van het streven der regie naar een waarlijk Chineesche illusie, zouder dat die echter bij machte was om de onvoik .menheden van dit stuk te verdoezelen. Hotel Duin en Daal" - Bloëmendaal Str. koud en warm water op alle kamers PRIVÉBADKAMERS - Telefoon 22223 CHINEESCHE JADE DOOR JAN D. VOSKUIL Hen tentoonstelling van Jadc in c/e Kon. Kunstzaa/ Kleikamp Ie 's Gravenhage V\/"ANNEER men den bundel Chineesche verzen. ** samengesteld en bewerkt door /n/cs Scliiinnann doorbladert, dan treft men in de beeldspraken telkens vergelijkingen met jade aan. En geen wonder, want jade of jaspis is alleen reeds als materie beschouwd, /.ulk een prachtige stof met haar onuitputtelijke rijk dom aan kleuren, dat het eenvoudig noemen van haar naam al, gelijk een tooverwoord, een schoone omschrijving is voor de fantasieën van den kunstenaar. e Chineesche dichter heeft hiervan ruimschoots gebruik gemaakt, nu eens vergelijkt hij het schijnsel van de maan niet een ontelbaar aantal jaspispaarlen, dan weer zijn het de wangen van een meisje, die zoo blank waren als jaspis" of ook wel is het de witte rijp welke hem doet denken aan stof van jade". In een ontroerend vers vertelt de dichter Li-Tai-Po, hoe hij voor de menschen op zijn jaspisfluit een diep be wogen" lied zong, maar dat niet door hen begrepen werd, doch waarvan de schoonheid eerst tot hen door drong, nadat hij zijn lied voor de goden gespeeld had, die zeer verheugd waren ! Een onbekend dichter uit de vijftiende eeuw zegt: Van hef nabije meer drong zoel geluid Van jaspisfluit: muziek geworden droom. Zang van verlangen en van liefde .... Uit het bovenstaande blijkt reeds, welk een ver eering de Chineezen steeds voor het jade gehad hebben, maar wanneer men daarbij nog weet, dat vorsten elkander vaak voorwerpen schonken uit dit edele materiaal vervaardigd en dat de overoude symbolen van hemel en aarde ook dikwijls van dezelfde kost bare materie gemaakt zijn, dan zal men begrijpen, dat sedert onheugelijke tijden, het jaspis zeer hoog bij den oosterling staat aangeschreven. Over het alge meen krijgen wij het hier slechts sporadisch te zien, en daarom ook moet men niet verzuimen om eens bij Klcikamp in den Haag te gaan kijken, naar de prachtige en uitgebreide verzameling jade, welke daar thans te zien is. Van de alleroudste tijden, als de ;?> ha n g-periode (17( >(>--! 122 j. v.Chr.) af zien wij hier de typische sierkuust, gebruiksvoorwerpen en beeldjes, uit liet voor ons zoo sprookjesachtige heinelsche rijk", geëxposeerd. Als vreemdelingen dwalen wij langs deze zonderlinge dingen, welke door hnn weel derige kleurwisseliug en vormen zoo geheel anders zijn dan hetgeen wij zelf maken. Ook de geest, welke uit die voorwerpen spreekt is zoo moeilijk voor ons te verslaan, omdat de tijd en de psyche waaruit hij gegroeid is een geheel ander karakier heeft gedragen. Alleen het algemeen menscheiijke en het gevoel voor vormgeving en kleurverdceling kunnen wij er in waardeeren, /.oo trof mij de, inderdaad als rijp zon blanke tint, van een dekselknop en'ook het diepe groen van een groote en mooi versierde vaas uil de Ch'ieu-luug-periodc. Verder zag ik er, iu allerlei ver schillende tinten en vaak rijk bewerkt, gespen arm banden, sabelhouders, fabeldieren, vaasjes, kommen, ringen, halssnoeren, amuletten en nog ontelbare andere voorwerpen, waarlijk te veel om op te noemen. Dit alles was niet alleen uit jade vervaardigd, maar ook waren er vele dingen van agaat, amcthvst, smoked-kristal, rose kwarts, goud-kleurig en heider fonkelend bergkristal. Van de beeldjes is mij het sterkst een groote Kwan-Yin figuur bijgebleven van emerald groen jade met roodachtig bruine vlekken en violettcn weerschijn, zwierig en toch strak van lijn gehouden, terwijl op het gelaat een fijne expressie ligt. Maar ook de kleinere Kwau-Yiu figuren vaak uit ander materiaal samengesteld, zijn niet die van Lao-Tséeen diepere beschouwing volkomen waard. Krachtig van vorm is een groote vogel van amthvstkleurig agaat. maar meer interessant dan mooi lijkt mij het met versch'llende steensoorten versierde scherm van grijs groen jade met zwarte en bruine vlekken. De gesloten vormgeving lijkt \ oor het jade wel de beste, omdat het zoo'n zeldzaam harde materie is. Voor mij komt de schoonheid van een voorwerp eerst goed tot uit drukking, wanneer ook het karakter van het materiaal mede spreekt. Volgens deze opvatting beschouwd, vindt men op deze tentoonstelling naast de dingen, welke minder sterk van conceptie zijn, ook vele, die in alle opzichten recht op onze bewondering hebben !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl