De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 5 juni pagina 19

5 juni 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2557 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 FEUILLETON DE PUL DOOR LUIGI PIRANDELLO Vertaling van Mary Robbers (~\ VERVLOED, ook wat den olijven ^^ betrof, dat jaar. Oude hoornen, het vorige jaar zwaar beladen, droegen allemaal opnieuw vrucht, volop, on danks den nevel, waardoor de bloei was belemmerd geworden. Zirafa, die er een heele reeks van had staan op zijn bezitting ,,Le Quote" in Primosole, voorziende dat de vijf, in den kelder staande, oude gevernistaarden potten niet voldoende zouden zijn, om alle olie van den nieuwen oogst te bevatten, had bijtijds een zesde, grootere pul besteld in Santo Stefano di Camastra, waar die dingen gemaakt werden; een van driekwart manshoogte moest 't zijn, met een waardigen dikken buik, als de moeder-overste van de vijf andere. Ongeloofelijk, zooals hij, met dien pottenbakker ook al, ruzie had gemaakt over de pul. Maar met wien maakte hij geen ruzie, don LollöZirafa? Om ieder wiss wasje vzn een steentje, dat uit den rirgmiiur was gevallen, om een stroohalmpje, schreeuwde hij: zadel rn'n muildier ! en draafde naar de stad, om een dagvaarding te laten uit brengen. Men zei, dat zijn rechtsgeleerde raads man, wien het begon te vervelen hem een paar maal per week te zien ver schijnen, hem, om van 'm af te komen, een kostelijk boekje cadeau had gegeven, een klein boekje, niet grooter dan die bij de mis gebruikt worden: het wetboek; dan kon hij voortaan zelf zijn hoofd breken niet 't zoeken naar de juridische grondbeginselen der kwesties, die hij aanhangig wilde maken. Eerst riep ieder, met wien hij 't aan den stok had, plagerig: Zadel je muildier ! Maar nu was 't: Raad pleeg je zakboekje ! En don Lolló antwoordde: Of ik dat doen zal ! Ik zal jelie wel krijgen, hondsvodden ! De nieuwe pul, met vier heele <>n:e 1) in klinkende munt betaald, werd tot tijd en wijle er plaats in den kelder voor gevonden zou zijn, in de perskamer gezet. Zoo'n groote had nog niemand ooit gezien ! Ze kon minstens tweehon derd liter bevatten. Sinds twee dagen was het afslaan van de olijven begonnen, en don Lolló was geweldig uit zijn humeur, omdat hij niet wist, waar 't eerst bij te gaan, nu ook de mannen en de zwaar beladen muildieren waren aangekomen met de mest, die op hoopen gegooid moest worden op de berghelling, Lier en daar verspreid, voor de nieuwe boonenteelt. Toen nu, aan het eind van den derden dag, drie boeren, die aan 't afslaan waren geweest, in de perskamer kwamen om hun ladders en rottingen te bergen bleven zij in eens alle drie stokstijf staan, bij 't zien van de mooie nieuwe pul: kapot. O, 'k besterf 't, ik besterf 't riep een van de drie, haast zonder stem, zich op de borst slaand. Wie heeft dat gedaan? vroeg de tweede. En de derde: Moedertjelief ! Wat zal don Lolló nou te keer gaan ! Wie moet 't hem zeggen? Nee heusch, in ernst, de nieuwe pul! Wat 'n zonde ! De eerste, de bangste van de drie, stelde voor om de deur weer op een kier te zetten, de ladders en rottingen buiten tegen den muur te laten staan, en stil letjes weg te loopen. Maar daar verzette de tweede zich beslist tegen: Ben je nou gek? Met don Lolló? Hij zou in staat zijn te denken, dat wij het ding hebben gebroken. Hier blijven alle drie ! 1) Een onze of oncia is een munt waarvan de waarde zeer verschillend is, Uisschcii de 12 en 90 lire. Hij stapte naar buiten, en van zijn handen een roeper makend, schreeuwde hij: Don Lollö! Hè, don Lollöo ! Zirafa stond onderaan de helling, bij de mannen die de mest aflaadden, en was, als gewoonlijk, heftig aan 't gesticuleeren, terwijl hij af en toe zijn ouden witten hoed met beide handen dieper in de oogen drukte. Soms gebeurde 't hem, dat het ding, door al dat rukken en duwen, zoo diep in zijn nek, of over zijn voorhoofd was gezakt, dat hij 't niet meer af kon krijgen. Don Lolló ! Hée, don Lollóoo ! Toen hij kwam aanloopen, en het ongeluk zag, leek hij waanzinnig te zullen worden. Eerst wierp hij zich op de drie mannen, pakte er een bij de keel, duwde hem tegen den muur en schreeuwde: Vervloekt, dat zal je betalen! Op zijn beurt vastgegrepen door de twee andere kerels, wier grauwe ver weerde gezichten beestachtig verwron gen waren, sloeg zijn woede op heinz.lf over. Hij smeet zijn hoed op den grond, sloeg zich herhaaldelijk op 't hoofd, in 't gezicht, stampvoetend en jammerend of 'f een gestorven familie lid gold. De nieuwe pul ! M'n pul van vier onze ! En nog niet eens ingewijd ! Hij moest en zou weten, wie haar gebroken had ! Was ze soms vanzelf gebroken? Iemand moest haar met geweld kapot hebben gemaakt, uit boos aardigheid, of uit jaloezie ! Maar wan neer, en hoe? Er was geen spoor van geweld te zien. Was het ding misschien al kapot aangekomen : Och kom ! En het klonk als een klok ! Zoodra de boeren zagen, dat de eerste woede wat ge/.akt was, begonnen /e hem te troosten: De pul kon wel gemaakt worden, 't Was geen leelijk breuk. Het stuk was gaaf. Een knap krammer zou haar best kunnen maken, als nieuw. Zi'Dima Licasi had juist een nieuw soort lijm uitgevonden, waarvan hij het geheim aan niemand verklapte, lijm waar zelfs geen hamer tegen op kon, als ze eenmaal hield. Nou, als don Lolló wilde: Zi'Dima Licasi kon morgen vroeg komen, bij 't krieken van den dag, en in een ominezientje was de pul als nieuw. Don Lolló wilde er niet van hooren, wat ze ook zeiden; er was geen maken aan; maar ten slofte liet hij zicli toch overhalen. En den volgenden morgen, voor dag en dauw, zooals hem gezegd was, verscheen Zi'Dima Licasi, zijn mand met gereedschap op den rug. 't Was een oude man. met kromme stijve beenen en knobbels aan de ge wrichten, als een knoestige oude olijvenstam. De woorden moesten hem uit den mond getrokken worden, l lij moest voortdurend op /ijn hoede zijn, dat zij het geheim van de samenstelling dier wonderbaarlijke lijm niet te weten kwamen. Zi'Dima zette zijn mand op den grond, haalde er een gnmten, verschoten ouden zakdoek uit, heelemaal opgerold, begon dien op zijn gemak, dood op zijn gemak uil ie ruilen, i nder liet aaiidaciitig en nieuwsgierig toezien der omstan ders; en toen er eindelijk ren bril uit kwam, waarvan de brui; en de veeren kapot, en met een touwtje aan elkaar gemaakt waren, zuchtte hij; en de ande ren lachten. Zi'Dima bekommerde er zich niet om; na zijn vingers te hebben afgeveegd, nam hij den bril, zette hem op zijn neus, en begon de pul, die in middels buiten, op de deel, was gehaald, met den grootsten ernst (e bekijken. 't Zal best gaan -- zei hij. Maar alleen niet lijm - -- besliste Zirafa ??dat vertrouw ik niet. Ik wil er ook krammetjes in hebben. - ?- Dan ga ik weg antwoordde Zi'Dima, zonder zich een oogenblik te bedenken, de mand meteen weer op zijn rug nemend. Don Lollögreep hem bij een arm. -?Ho, ho, heerschap ! Wat zijn dat voor manieren? Zoo'n zwijnjak ! Kijk me nou dat air, of hij de koning zelf is ! Een arme luis ben je, 'n ongeluk van een kra:r.mer, 'n ezelskop; en je hebt te gehoorzamen ! Ik moet er olie in doen, in die pot, en olie zweet door, stommerik! Een breuk van z.oo'n omvang alleen met lijm? Gekramd wil ik 't hebben, ge kramd en gelijmd, versta je? Zi'Dima deed zijn oogen dicht, klem de de lippen op elkaar en schudde 't hoofd. Allemaal eender! Keurig werk leveren, met de grootste nauwgezetheid gedaan, volgens de regelen der kunst, en de deugdzaamheid van zijn lijm bewij zen, dat plezier werd hem niet gegund. Als de pul zei hij niet opnieuw klinkt als een klok. ... 'k Wil er niets van weten ! viel don Lollöhem in de rede. Krammen ! Lijm en krammen wil ik betalen. Hoe veel moet je er voor hebben? Maar als 't nou met lijm alleen. .. . Allemachtig wat 'n stijfkop ! riep Zirafa uit. Ik zeg je, dat ik er krammen in wil hebben. Begrepen? Over 't geld zullen we 't wel eens worden, als 't werk gedaan is; ik heb nou geen tijd meer te verliezen. En hij liep weg om verder op zijn menschen te letten. Zi'Dima ging aan 't werk, stikkend van woede en spijt. En die woede en spijt groeiden bij ieder gaatje dat hij boorde in de pul en in het losse stuk, om er de stukjes ijzerdraad door te kunnen steken. Het geruisch van de vlijmscherpe boor deed hij vergezeld gaan van een steeds luider en bijna onaf gebroken geknor. Hij zag hoe langer hoe groener van ergernis, en zijn oogen stonden fel, flikkerden nijdig. Klaar met die eerste bewerking, smeet hij de boor in de mand, paste het afgebroken stuk in de pul, om te zien of de gaatjes op gelijken afstand waren en overeenkwa men, knipte niet de nijptang zooveel stukjes ijzerdraad als hij noodig had voor het krammen, en riep toen een der boeren, die aan 't olijven-afslaan waren, om te helpen. Houd je goed, Zi'Dima ! zei deze, het booze gezicht van den man ziende. Zi'Dima maakte een kwaad, afwerend gebaar. Hij deed het blikken doosje, waarin de lijm ivas, open, hief 't omhoog en schudde het, alsof hij 't God wilde aanbieden, nu de meiisciien de deugd zaamheid ervan niet wilden erkennen, en begon toen het goedje met zijn vinger op het losse stuk te snieren, heelemaal rondom, alsook langs den rand waar het afgebroken was; daarop nam hij de nijptang en de stukjes ijzerdraad, en kroop in den open huik van de pul. ??Erin? vroeg de huer. wien hij het stuk om vast te houden had gegeven. Geen antwoord. Met een handbe weging gat hij hem te kennen, het brok stuk in de pnl te drukken, op e'e plaats waar het afgebroken was, zooals hijzelf even te voren had gedaan: en hij bleef erin. Alvorens met het krammen te beginnen, zei hij, van binnenuit, op klagenden toon tegen den hoer: -- Trek er 's aan ! Ruk maar, met al je kracht ! Zie je wel, dat het niet meer loslaat'.-' Wie 't niet gelooft kan stikken ! En klop er 's tegen, klop eens. Hoor je line die klinkt, zellV met mij erin? (ia 't non maar aan dat juweel van 'n baas van je vertellen ! 'i Is heter te bevelen dan te ge hoorzamen, Zi'Dima' /lichtte de boer. Krammen, heusch, geloul me. En Zi'Dima begon de stukjes ijzer draad duur de twee overeenkomstige gaatjes aan weerskanten van de gelijmde breuk te steken, en draaide niet de nijp tang de uiteinden uni elkaar heen. '! Duurde wel een uur eer ze er allemaal in waren, liet /.weet liep h'm Tappelings langs 't gezicht, daarbinnen. Onder 't werken he.ïou hij zich zachtjes te beklagen over zijn lot. En de boer hem, van buitenaf aan 't troosten. - Help me nu eris uit. - /ei eindelijk Zi'Dima. Maar, zoo wijd als de buik van de pul was, zoo nauw was de hals. De hoer '/.ijn geweten sprak'. Maar Zi'Dima luid er in zijn woede geen acht op geslagen. Nu mocht hij proheeren, en nog eens probcercn, maar eruit komen, dal ging niet meer. En de boer. inplaais van hem te helpen, stond erbij te schudden van den lach. Daar zat hij, gevangen, gevan gen in de pul die hijzelf had gerepa reerd, en die daar hielp geen moeder tjelief aan weer kapot gemaakt moot worden, en IKI voor goed, om hem eruit Ie helpen. Op liet gelach en geschreeuw kwam don Lnllo aanloopen. Zi'Dima ging daar binnen te keer als een dolle kat. - - Laat me eruit ! schreeuwde hij, l'otvcrbionune. ik ^wil eruit ! Gauw l Help me l TANDPROTHESE Vele makers van gebitten hadden eerti/ds in ons land zèli het oordeel, of een klant zulk een kunstwerk moest bezitten: tanden trekken, wortels spitten deden zij naar eigen trant, zich al mocht de tandarts vitten werende met hond en tand! Doch een we/teken beperkte t aantal thsns tot hoogstens 10, of zeg: ,,'20, hél misschien!", wat het landartshart wol sterkte. Ieder technicus bemerkte dezen s/ag, en liet mi/sdien dadelijk z n (ze/lbewerkte, splinternieuwe) tanden zien ! En de tandarts wees op feilen, en bewoog het gansche land: en de /andenfabrikant zocht zich vlijtig vrij te pleiten, t Stroomde ar/s lijke verwijten, doch de technicus hield sland, want om van zich al te bijten nam hij zijn gebit ter hand.' l Ging den artsen naar den vleczc, en den technici ging 'l slecht : slechts de oudste kregen 't recht van ..beperkte Tandprothese"1, want slechts h e m vergunt men deze. wien een koop ren amb/sfccst echt: 'l vergt geen Asser exegese om te weten, wat dit /egt ' Doch (wij zijn een boud en s/out rus.) een der hcercn trok bereids, naar l getuig nis zi/nerzi/ds. k:ezen. toen hij - ? tien jaar oud was! (Ln men proef/ den korre/ zout pas m dien kor/en jorcnkreils, als men inzie/, da/ er goud was in dien - vfilschen Tund des Ti/ds.') A7/A1C7A',! .VOJvU/5 Don Lolló stond eerst verbluft. Hij kon zijn oogen niet gelooveii. Maar, line komt dat? Erin? Heeft ie zich erin gekramd? Hij ging naar de pul en riep tegen den oude: Helpen? Hoe kan ik je helpen? Stomme kerel, maar snap je dan niet, dat je eerst de maat had moeten nemen? Vooruit, probeeren. eerst een arm, zoo, en IMLI je hoofd.... kom.... nee, nee, voorzichtig ! Terug. . . . wacht even, zoo niet, terug, terug.... Wat heb je toch uitgevoerd? En hoe moet dal nou. met de pul V Kalm ! suste ;üj de mannen "in hem heen, alsof die op 't punt waren hun ka.nite te verliezen, en niet hijzelf. - 't Zweet breekt me uit '. Kalm, kalm ! Dit is een nieuw geval.... M'n muildier ! Hij likte mei zijn knokkels legen de pul: da! klonk als een klok. Mooi zoo ! Als nieuw is ze.... Wacht niaa; ' sprak hij tol den gevangene. (ia in'u muildier z;;eU len ! - ? beval hij den boer; en zich met al zijn vingers over '! voorhoofd krabbend, vervolgde hij in zichzelf: Kijk nou toch eris an, dat moet mij weer over komen. Maar dit is «een gewone pul, t.1'e is '. an den duivel bezeten' Hei, hei d,;,n '. I-n Int liep op de pul toe om haar tegen ie houden, want de razende kram mer weerde zich als een beest in een val. Een nieuw geval, m'n waarde, dat moet de advocaat oplossen. Ik vertrouw 't me zelf niet toe. M'n muil dier, m'n muildier ! Ik kom zoo terug, even geduld! In je eigen belang.... ' l (VI o/y n/) fino L'(» LINCOLN de meest volmaakte wagen AUTO-CENTRALE - Haarlem

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl