Historisch Archief 1877-1940
No. 2557
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
FEUILLETON
DE PUL
DOOR LUIGI PIRANDELLO
Vertaling van Mary Robbers
(~\ VERVLOED, ook wat den olijven
^^ betrof, dat jaar. Oude hoornen, het
vorige jaar zwaar beladen, droegen
allemaal opnieuw vrucht, volop, on
danks den nevel, waardoor de bloei was
belemmerd geworden.
Zirafa, die er een heele reeks van had
staan op zijn bezitting ,,Le Quote" in
Primosole, voorziende dat de vijf, in
den kelder staande, oude
gevernistaarden potten niet voldoende zouden
zijn, om alle olie van den nieuwen oogst
te bevatten, had bijtijds een zesde,
grootere pul besteld in Santo Stefano
di Camastra, waar die dingen gemaakt
werden; een van driekwart manshoogte
moest 't zijn, met een waardigen dikken
buik, als de moeder-overste van de vijf
andere.
Ongeloofelijk, zooals hij, met dien
pottenbakker ook al, ruzie had gemaakt
over de pul. Maar met wien maakte hij
geen ruzie, don LollöZirafa? Om
ieder wiss wasje vzn een steentje, dat
uit den rirgmiiur was gevallen, om een
stroohalmpje, schreeuwde hij: zadel
rn'n muildier ! en draafde naar de
stad, om een dagvaarding te laten uit
brengen.
Men zei, dat zijn rechtsgeleerde raads
man, wien het begon te vervelen hem
een paar maal per week te zien ver
schijnen, hem, om van 'm af te komen,
een kostelijk boekje cadeau had gegeven,
een klein boekje, niet grooter dan die
bij de mis gebruikt worden: het wetboek;
dan kon hij voortaan zelf zijn hoofd
breken niet 't zoeken naar de juridische
grondbeginselen der kwesties, die hij
aanhangig wilde maken.
Eerst riep ieder, met wien hij 't aan
den stok had, plagerig: Zadel je
muildier ! Maar nu was 't: Raad
pleeg je zakboekje !
En don Lolló antwoordde:
Of ik dat doen zal ! Ik zal jelie wel
krijgen, hondsvodden !
De nieuwe pul, met vier heele <>n:e 1)
in klinkende munt betaald, werd tot
tijd en wijle er plaats in den kelder
voor gevonden zou zijn, in de perskamer
gezet. Zoo'n groote had nog niemand
ooit gezien ! Ze kon minstens tweehon
derd liter bevatten.
Sinds twee dagen was het afslaan van
de olijven begonnen, en don Lolló was
geweldig uit zijn humeur, omdat hij
niet wist, waar 't eerst bij te gaan,
nu ook de mannen en de zwaar
beladen muildieren waren aangekomen
met de mest, die op hoopen gegooid
moest worden op de berghelling, Lier
en daar verspreid, voor de nieuwe
boonenteelt.
Toen nu, aan het eind van den derden
dag, drie boeren, die aan 't afslaan
waren geweest, in de perskamer kwamen
om hun ladders en rottingen te bergen
bleven zij in eens alle drie stokstijf
staan, bij 't zien van de mooie nieuwe
pul: kapot.
O, 'k besterf 't, ik besterf 't
riep een van de drie, haast zonder
stem, zich op de borst slaand.
Wie heeft dat gedaan? vroeg
de tweede.
En de derde:
Moedertjelief ! Wat zal don Lolló
nou te keer gaan ! Wie moet 't hem
zeggen? Nee heusch, in ernst, de nieuwe
pul! Wat 'n zonde !
De eerste, de bangste van de drie,
stelde voor om de deur weer op een kier
te zetten, de ladders en rottingen buiten
tegen den muur te laten staan, en stil
letjes weg te loopen. Maar daar verzette
de tweede zich beslist tegen:
Ben je nou gek? Met don Lolló?
Hij zou in staat zijn te denken, dat wij
het ding hebben gebroken. Hier blijven
alle drie !
1) Een onze of oncia is een munt
waarvan de waarde zeer verschillend is,
Uisschcii de 12 en 90 lire.
Hij stapte naar buiten, en van zijn
handen een roeper makend, schreeuwde
hij:
Don Lollö! Hè, don Lollöo !
Zirafa stond onderaan de helling, bij
de mannen die de mest aflaadden, en
was, als gewoonlijk, heftig aan 't
gesticuleeren, terwijl hij af en toe zijn ouden
witten hoed met beide handen dieper in
de oogen drukte. Soms gebeurde 't hem,
dat het ding, door al dat rukken en
duwen, zoo diep in zijn nek, of over
zijn voorhoofd was gezakt, dat hij 't
niet meer af kon krijgen.
Don Lolló ! Hée, don Lollóoo !
Toen hij kwam aanloopen, en het
ongeluk zag, leek hij waanzinnig te
zullen worden. Eerst wierp hij zich op
de drie mannen, pakte er een bij de
keel, duwde hem tegen den muur en
schreeuwde:
Vervloekt, dat zal je betalen!
Op zijn beurt vastgegrepen door de
twee andere kerels, wier grauwe ver
weerde gezichten beestachtig verwron
gen waren, sloeg zijn woede op
heinz.lf over. Hij smeet zijn hoed op den
grond, sloeg zich herhaaldelijk op
't hoofd, in 't gezicht, stampvoetend en
jammerend of 'f een gestorven familie
lid gold.
De nieuwe pul ! M'n pul van vier
onze ! En nog niet eens ingewijd !
Hij moest en zou weten, wie haar
gebroken had ! Was ze soms vanzelf
gebroken? Iemand moest haar met
geweld kapot hebben gemaakt, uit boos
aardigheid, of uit jaloezie ! Maar wan
neer, en hoe? Er was geen spoor van
geweld te zien. Was het ding misschien
al kapot aangekomen : Och kom ! En
het klonk als een klok !
Zoodra de boeren zagen, dat de eerste
woede wat ge/.akt was, begonnen /e hem
te troosten: De pul kon wel gemaakt
worden, 't Was geen leelijk breuk. Het
stuk was gaaf. Een knap krammer zou
haar best kunnen maken, als nieuw.
Zi'Dima Licasi had juist een nieuw
soort lijm uitgevonden, waarvan hij het
geheim aan niemand verklapte, lijm
waar zelfs geen hamer tegen op kon,
als ze eenmaal hield. Nou, als don
Lolló wilde: Zi'Dima Licasi kon morgen
vroeg komen, bij 't krieken van den
dag, en in een ominezientje was de pul
als nieuw.
Don Lolló wilde er niet van hooren,
wat ze ook zeiden; er was geen maken
aan; maar ten slofte liet hij zicli toch
overhalen. En den volgenden morgen,
voor dag en dauw, zooals hem gezegd
was, verscheen Zi'Dima Licasi, zijn
mand met gereedschap op den rug.
't Was een oude man. met kromme
stijve beenen en knobbels aan de ge
wrichten, als een knoestige oude
olijvenstam. De woorden moesten hem uit
den mond getrokken worden, l lij
moest voortdurend op /ijn hoede zijn,
dat zij het geheim van de samenstelling
dier wonderbaarlijke lijm niet te weten
kwamen.
Zi'Dima zette zijn mand op den
grond, haalde er een gnmten, verschoten
ouden zakdoek uit, heelemaal opgerold,
begon dien op zijn gemak, dood op zijn
gemak uil ie ruilen, i nder liet
aaiidaciitig en nieuwsgierig toezien der omstan
ders; en toen er eindelijk ren bril uit
kwam, waarvan de brui; en de veeren
kapot, en met een touwtje aan elkaar
gemaakt waren, zuchtte hij; en de ande
ren lachten. Zi'Dima bekommerde er
zich niet om; na zijn vingers te hebben
afgeveegd, nam hij den bril, zette hem
op zijn neus, en begon de pul, die in
middels buiten, op de deel, was gehaald,
met den grootsten ernst (e bekijken.
't Zal best gaan -- zei hij.
Maar alleen niet lijm - -- besliste
Zirafa ??dat vertrouw ik niet. Ik wil
er ook krammetjes in hebben.
- ?- Dan ga ik weg antwoordde
Zi'Dima, zonder zich een oogenblik te
bedenken, de mand meteen weer op
zijn rug nemend.
Don Lollögreep hem bij een arm.
-?Ho, ho, heerschap ! Wat zijn dat
voor manieren? Zoo'n zwijnjak ! Kijk
me nou dat air, of hij de koning zelf is !
Een arme luis ben je, 'n ongeluk van
een kra:r.mer, 'n ezelskop; en je hebt te
gehoorzamen ! Ik moet er olie in doen,
in die pot, en olie zweet door, stommerik!
Een breuk van z.oo'n omvang alleen met
lijm? Gekramd wil ik 't hebben, ge
kramd en gelijmd, versta je?
Zi'Dima deed zijn oogen dicht, klem
de de lippen op elkaar en schudde 't
hoofd. Allemaal eender! Keurig werk
leveren, met de grootste nauwgezetheid
gedaan, volgens de regelen der kunst,
en de deugdzaamheid van zijn lijm bewij
zen, dat plezier werd hem niet gegund.
Als de pul zei hij niet opnieuw
klinkt als een klok. ...
'k Wil er niets van weten ! viel
don Lollöhem in de rede. Krammen !
Lijm en krammen wil ik betalen. Hoe
veel moet je er voor hebben?
Maar als 't nou met lijm alleen. .. .
Allemachtig wat 'n stijfkop !
riep Zirafa uit. Ik zeg je, dat ik er
krammen in wil hebben. Begrepen?
Over 't geld zullen we 't wel eens worden,
als 't werk gedaan is; ik heb nou geen
tijd meer te verliezen.
En hij liep weg om verder op zijn
menschen te letten.
Zi'Dima ging aan 't werk, stikkend
van woede en spijt. En die woede en
spijt groeiden bij ieder gaatje dat hij
boorde in de pul en in het losse stuk,
om er de stukjes ijzerdraad door te
kunnen steken. Het geruisch van de
vlijmscherpe boor deed hij vergezeld
gaan van een steeds luider en bijna onaf
gebroken geknor. Hij zag hoe langer
hoe groener van ergernis, en zijn oogen
stonden fel, flikkerden nijdig. Klaar met
die eerste bewerking, smeet hij de boor
in de mand, paste het afgebroken stuk
in de pul, om te zien of de gaatjes op
gelijken afstand waren en overeenkwa
men, knipte niet de nijptang zooveel
stukjes ijzerdraad als hij noodig had
voor het krammen, en riep toen een der
boeren, die aan 't olijven-afslaan waren,
om te helpen.
Houd je goed, Zi'Dima ! zei deze,
het booze gezicht van den man ziende.
Zi'Dima maakte een kwaad, afwerend
gebaar. Hij deed het blikken doosje,
waarin de lijm ivas, open, hief 't omhoog
en schudde het, alsof hij 't God wilde
aanbieden, nu de meiisciien de deugd
zaamheid ervan niet wilden erkennen,
en begon toen het goedje met zijn
vinger op het losse stuk te snieren,
heelemaal rondom, alsook langs den
rand waar het afgebroken was; daarop
nam hij de nijptang en de stukjes
ijzerdraad, en kroop in den open huik
van de pul.
??Erin? vroeg de huer. wien hij
het stuk om vast te houden had gegeven.
Geen antwoord. Met een handbe
weging gat hij hem te kennen, het brok
stuk in de pnl te drukken, op e'e plaats
waar het afgebroken was, zooals hijzelf
even te voren had gedaan: en hij bleef
erin. Alvorens met het krammen te
beginnen, zei hij, van binnenuit, op
klagenden toon tegen den hoer:
-- Trek er 's aan ! Ruk maar, met al
je kracht ! Zie je wel, dat het niet
meer loslaat'.-' Wie 't niet gelooft kan
stikken ! En klop er 's tegen, klop eens.
Hoor je line die klinkt, zellV met mij
erin? (ia 't non maar aan dat juweel van
'n baas van je vertellen !
'i Is heter te bevelen dan te ge
hoorzamen, Zi'Dima' /lichtte de
boer. Krammen, heusch, geloul me.
En Zi'Dima begon de stukjes ijzer
draad duur de twee overeenkomstige
gaatjes aan weerskanten van de gelijmde
breuk te steken, en draaide niet de nijp
tang de uiteinden uni elkaar heen. '!
Duurde wel een uur eer ze er allemaal
in waren, liet /.weet liep h'm Tappelings
langs 't gezicht, daarbinnen. Onder 't
werken he.ïou hij zich zachtjes te
beklagen over zijn lot. En de boer hem,
van buitenaf aan 't troosten.
- Help me nu eris uit. - /ei eindelijk
Zi'Dima.
Maar, zoo wijd als de buik van de pul
was, zoo nauw was de hals. De hoer
'/.ijn geweten sprak'. Maar Zi'Dima luid
er in zijn woede geen acht op geslagen.
Nu mocht hij proheeren, en nog eens
probcercn, maar eruit komen, dal ging
niet meer. En de boer. inplaais van hem
te helpen, stond erbij te schudden van
den lach. Daar zat hij, gevangen, gevan
gen in de pul die hijzelf had gerepa
reerd, en die daar hielp geen moeder
tjelief aan weer kapot gemaakt moot
worden, en IKI voor goed, om hem eruit
Ie helpen.
Op liet gelach en geschreeuw kwam
don Lnllo aanloopen. Zi'Dima ging daar
binnen te keer als een dolle kat.
- - Laat me eruit ! schreeuwde hij,
l'otvcrbionune. ik ^wil eruit ! Gauw l
Help me l
TANDPROTHESE
Vele makers van gebitten
hadden eerti/ds in ons land
zèli het oordeel, of een klant
zulk een kunstwerk moest bezitten:
tanden trekken, wortels spitten
deden zij naar eigen trant,
zich al mocht de tandarts vitten
werende met hond en tand!
Doch een we/teken beperkte
t aantal thsns tot hoogstens 10,
of zeg: ,,'20, hél misschien!",
wat het landartshart wol sterkte.
Ieder technicus bemerkte
dezen s/ag, en liet mi/sdien
dadelijk z n (ze/lbewerkte,
splinternieuwe) tanden zien !
En de tandarts wees op feilen,
en bewoog het gansche land:
en de /andenfabrikant
zocht zich vlijtig vrij te pleiten,
t Stroomde ar/s lijke verwijten,
doch de technicus hield sland,
want om van zich al te bijten
nam hij zijn gebit ter hand.'
l Ging den artsen naar den vleczc,
en den technici ging 'l slecht :
slechts de oudste kregen 't recht
van ..beperkte Tandprothese"1,
want slechts h e m vergunt men deze.
wien een koop ren amb/sfccst echt:
'l vergt geen Asser exegese
om te weten, wat dit /egt '
Doch (wij zijn een boud en s/out rus.)
een der hcercn trok bereids,
naar l getuig nis zi/nerzi/ds.
k:ezen. toen hij - ? tien jaar oud was!
(Ln men proef/ den korre/ zout pas
m dien kor/en jorcnkreils,
als men inzie/, da/ er goud was
in dien - vfilschen Tund des Ti/ds.')
A7/A1C7A',! .VOJvU/5
Don Lolló stond eerst verbluft. Hij
kon zijn oogen niet gelooveii.
Maar, line komt dat? Erin?
Heeft ie zich erin gekramd?
Hij ging naar de pul en riep tegen den
oude:
Helpen? Hoe kan ik je helpen?
Stomme kerel, maar snap je dan niet,
dat je eerst de maat had moeten nemen?
Vooruit, probeeren. eerst een arm, zoo,
en IMLI je hoofd.... kom.... nee, nee,
voorzichtig ! Terug. . . . wacht even, zoo
niet, terug, terug.... Wat heb je toch
uitgevoerd? En hoe moet dal nou. met
de pul V Kalm ! suste ;üj de mannen
"in hem heen, alsof die op 't punt
waren hun ka.nite te verliezen, en niet
hijzelf. - 't Zweet breekt me uit '.
Kalm, kalm ! Dit is een nieuw geval....
M'n muildier !
Hij likte mei zijn knokkels legen de
pul: da! klonk als een klok.
Mooi zoo ! Als nieuw is ze....
Wacht niaa; ' sprak hij tol den
gevangene. (ia in'u muildier z;;eU len ! - ?
beval hij den boer; en zich met al zijn
vingers over '! voorhoofd krabbend,
vervolgde hij in zichzelf: Kijk nou
toch eris an, dat moet mij weer over
komen. Maar dit is «een gewone pul,
t.1'e is '. an den duivel bezeten' Hei,
hei d,;,n '.
I-n Int liep op de pul toe om haar
tegen ie houden, want de razende kram
mer weerde zich als een beest in een val.
Een nieuw geval, m'n waarde,
dat moet de advocaat oplossen. Ik
vertrouw 't me zelf niet toe. M'n muil
dier, m'n muildier ! Ik kom zoo terug,
even geduld! In je eigen belang....
' l (VI o/y n/) fino L'(»
LINCOLN
de meest volmaakte wagen
AUTO-CENTRALE - Haarlem