De Groene Amsterdammer

Historisch Archief 1877-1940

Alle jaargangen 1926 12 juni pagina 19

12 juni 1926 – pagina 19

Dit is een ingescande tekst.

No. 2558 DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND 19 FEUILLETON MAJESTEIT DOOR A. H. VAN DER FEEN p\ E puttees van Zijn Majesteit, de U helmhoed, de binocle, de pijp en o ja.... de karabijn, beval de opperlakei die te paard kwam aangesneld. De Chef van de koninklijke garderobe dook in de tent, waarvan de koninklijke standaard woei en zocht de bestelde dingen bijeen. Zal er gejaagd worden? vroeg hij even later terwijl hij het pak achter het zadel van den opperlakei bevestigde, en toen deze knikte: Op Nijlpaarden? De Opperlakei schudde het hoofd. Op een leeuw! Een leeuw? De garderobechef keek verbleekend naar het struikgewas, dat dichtbij de dorre vlakte omzoomde. Hij is nu nog gekooid, stelde de opperlakei gerust; dan steeg hij te paard, wendde den teugel. Ik hoop, dat hij geraakt wordt, zei de garderobechef, toch ongerust. Zijn Majesteit schiet nooit mis, sprak de opperlakei. Hij zag den garderobe-chef even strak aan en reed weg. Boven het land der Baoela's brandde de tropenzon; er was een groote ruimte gekapt in het oerwoud, werk van dagen. Tegen den boschrand, met de valdeur gekeerd naar de open ruimte, stond de groote kooi en in die kooi was de in den val gelokte leeuw. Soms klonk daaruit, na een zacht ritselend snuffelen, een woedende grom ming, diep en dreigend. In den schaduw van den woudrand zaten een honderdtal Baoela's, ge wapend met lansen, gehurkt te wachten. Ze zwegen en luisterden, over hun zwarte lijven glom het licht, dat soms blikkerde in het ivoor hunner grijnzende tanden. Achter hen, onzichtbaar, waren de s'oldaten opgesteld met geladen kara bijnen, in wijden ovaal, op elke twintig meter n. Die ovaal omsloot ook den Koning en het deel der hofhouding, dat mee kwam ter leeuwenjacht. Die soldaten stonden in stramme roerloosheid, officieren met de getrokken revolver in de hand, deden staag de ronde. Een groote, kromgegroeide olijfboom was van zijn takken en blaren deels ontdaan en de vork van zijn gesplitsten stam bood, twee meter boven 5. den grond, een makkelijke zitplaats, be reikbaar door een trapleertje. Het was de koninklijke jachtzetel. Daarachter sloot de ovaal der op gestelde soldaten, en het struikgewas voor den boom verborg vijftien ko ninklijke scherpschutters. De opperlakei bevestigde de puttees om de kuiten van den koning, die onderwijl in zijn tent den helmhoed voor den spiegel paste. De opperjagermeester trad, dank zij de ongedwongenheid der etiquette op de koninklijke jachtpartijen, onaan gediend binnen met de karabijn. Sire, ik heb haar persoonlijk nagezien en geladen.... Goed.... Au !.... past toch op....! Niet zoo stijf ! klaagde de Koning, een pijnlijke schopbeweging makend met zijn rechterbeen; de opperlakei, die E. J. Van Schaick MAKELAAR Korte Jansstraat 25bu Utrecht WONINGBUREAU Assuranties Telefoon 125 gehurkt zat, viel bijna om, vierde haastig den knellenden band. En de leeuw? vroeg de Koning dan. De leeuw, antwoordde de Opper jagermeester met zijn hoofschen glim lach, brandt van eerzucht om door uw koninklijk schot te worden geveld! We zullen hem die gunst bewijzen, zei de Koning. Komaan, mijn binocle o.... en mijn pijp.... ! En de karabijn, vulde de opper jagermeester aan. De koning hing het kijkerétui over den eenen, den karabijnriem over den anderen schouder, wierp een laatsten blik in den spiegel, stak de pijp in zijn zak en verliet, gevolgd door den opper jagermeester, de tent. Buiten wachtten de hovelingen, ont blootten het hoofd en riepen geest driftig: Hoera ! Alles in orde, majoor? vroeg de Koning aan den stram in de houding staanden officier, die bij den konink lijken jachtzetel wachtte en het bevel voerde over de soldaten. Alles in orde, Sire. De Koning nam zijn binocle, keek naar de overzijde. O.... in dat hok.... zit hij daarin? Om u te dienen, Sire. Heel goed, en dan, naar den boom kijkend: dan zal ik mijn plaats maar innemen. Pardon, Sire, het moest eens haken.... zei de opperjagermeester,terwijl hij den vorst met gepasten eerbied de karabijn en den kijker van den schouder nam. Toen, met dapper verbeten pijn om de rechter puttee, die tóch nog knelde, besteeg de koning het trapleertje en zette zich weldra op ongedwongen wijze in den zetel. Zullen we dan beginnen, Sire? vroeg de Opperjagermeester, terwijl hij, boven op het trapje, karabijn en kijker voorzichtig aanreikte. Hm.... ja.... maar.... e....,aar zelde de Koning, wat onzeker rond kijkend. Alles is tot in de kleinste bizonderheden geregeld, Sire, sprak de opper jagermeester zacht: het is ten eenenmale uitgesloten dat U ook maar het minste.. .. Goed, goed...., onderbrak de Koning haastig en dan krachtig, met iets schertsends in zijn toon: Hallo majoor. . . . waar blijft die leeuw nu? De majoor salueerde en verdween. Het schrille fluitje van den opper jagermeester doorreet de stilte van den warmen morgen. Ineens sprongen de zwarte lijven der Baoela's aan den woudrand recht, de geslepen lanspunten dansten als gouden vlammen, commando's klonken, liepen snel langs den grooten ovaal, rondom vonkte het staal der gerichte karabijnloopcn. Links en rechts van de leeuwenkooi stelden de Baoela's zich op in twee halve bogen, sommigen plaatsten trom mels voor zich en anderen hadden groote ratels gegrepen. Het reusachtige opperhoofd van den troep zwaaide zijn ebbenhouten lijf met n ruk boven op het leetiwenhok. ging daar op zijn hurken zitten; in den duivelschen lach van zijn negertronie glinsterden zijn witte tanden; met beide handen greep hij het touw van de valdeur. Er dreunde een gromming, zwaar en dreigend. Toen werd het stil. In die stilte klonk plots een bibberend blaten; een statige lakei trad uit dep boschrand, aan een lang touw trok hij een wit geitje mee, dat met dolle spron getjes zich dan eens verzette, dan ineens weer vooruit wipte. Tot uit de verte de gromming weer dreigde. Toen bleef het geitje plots staan, scheen terug te krimpen; het blaatte niet meer, de lakei trok, trok, het geitje viel, sprong weer op zijn pootjes, viel nogeens, tot het spartelende lijfje met schokken werd voortgesleept over den ruigen bodem. De Koning lachte en keek naar be neden, waar de opperjagermeester stond, wiens mond verplooid was in stroefheid en die toevallig het hoofd wendde, als de koninklijke blik hem trof. Inmiddels bond de lakei het geitentouw aan een boomstronk, die in het midden van de opengekapte ruimte was blijven staan. Ineens schrilde opnieuw het fluitje; de lakei van het geitje schrok, zette het op een loopen. Toen verplooide de stroeve mond van den opperjagermeester tot een glimlach; hij keek naar boven, naar den Koning, maar deze staarde met gesperde oogen voor zich uit; in zijn handen beefde de karabijn. Het Baoela-hoofd was nu boven op het hok gaan staan, de beide handen omvatten het touw, de spieren zijner armen spanden zich, dan donkerde langzaam het deurgat omhoog. In de zware verwachtende stilte hield zelfs de zwoele wind, die in de boorntoppen rui elite, even den adem in. Toen, op een wenk van hun hoofd, hieven de Baoela's een krijschend ge schreeuw aan, roffelden op de trommels, zwaaiden de ratels en zware stokslagen dreunden tegen den achterwand van het hok. Ineens, goudgeel in het volle zonlicht was daar in het donkere deurgat de groote manenkop van den leeuw, trillend in onrust, verblind door 't felle licht, de bovenlip grijnzend opgetrokken voor de machtige tanden, een rille fonkeling als van koorts in 't oog. Het schreeuwen en het lawaai ver dubbelden; vlak achter het hok loste een neger een schot uit een oude donderbus, dat dreunde als een kanonschot. Toen ging rondom het wijde veld een geluid als een gesmoorde kreet. De Leeuw ! Met een geboogden sprong, de breede geweldige kop voor het slanke lijf gestrekt, had hij zich in de zon gestort. Dan stond hij, de zware kop geheven, machtig op de gebeeldhouwde pooten, de fiere blik vorschend vooruit, de mond wilskrachtig dichtgeklemd, de staart met den koninklijken pluim neerhangend in dreigend onrustige wieging. Aan het touw, gebonden aan den boomstronk in het midden van 't veld, verwurgde zich in doodsangst het kleine witte geitje. Maar in den blik van den leeuw vonkte aandacht voor iets, dat honger was dan het stuiptrekkende dier en ineens, na een korten sprong, schreed hij vooruit in rechten lijn naar den koninklijken zetel.... Toen floot de opperjagermeester haastig. Een helsche rateling van snelvuur brak los uit de struiken. Een kreet.... een vloek.... een bons.... ! De Opperjagermeester sprong toe; de Koning was uit den boom gevallen. In het veld stond de leeuw en schudde de manen, dan brak de machtige bek open en een smartelijk brullen ging sidderend door den loomzwaren morgen. Ineens hief hij de voorpooten, sloeg de klauwen in de lucht, als wilde hij iets afweren, dat hem onzichtbaar bedreigde, toen viel het machtige lijf opzij. Het geweervuur zweeg. Nog ging een siddering door de flanken, de achterpooten strekten zich, dan zonk de manenkop. Uit de schaduwrandcn van het oer woud rondom sprongen nu de mannen te voorschijn, negers en blanken en de negers hieven een gejuich aan, sloegen op de trommels, zwaaiden de ratels en wierpen de lansen omhoog. De Koning wreef zijn bezeerde dij. De Hofarts had een dronk wijn en water geboden, waarin een zenuwstillend poeder was opgelost. Hoe voelt u zich, Sire? De Koning knikte. - - Het zal wel weer gaan, dokter, en dan, tot den opperjagerrneester, die juist de koninklijke karabijn, die nog onder den boom had gelegen, van een lakei overnam. lui nu? - - De photograaf is gereed, Sire, AAN PK INZENDERS Alle voor het redactioneele gedeelte bestemde i n z e n tl i n g e n moeien worden geadresseerd AAN HET SECRETARIAAT DER REDACTIE VAN DE GROENE AMSTERDAMMER" KEIZERSGRACHT 3.Ï5 AMSTERDAM, zonder vermelding van persoonsnamen. De geschiktste omvang van artikelen bedraagt ten hoogste 1800 woorden. Indien de bijdrage voor il] ustreering met toto's m aanmerking komt. uvlieve de m/ender, zoo mogelijk, de loto's die niet reeds m andere week- oi da ' bladen mogen zijn gereproduceerd tegelijk met het artikel in te zenden. De coptv moet in machincschril't zijn geschreven, terwijl slechts n zijde van het papier mag zijn gebruikt. Indien inzenders prijs stellen op teruf zending van ongevraagde bijdragen. wanneer deze niet wordei: geplaatst. dan moet daarvoor porto worden ingesloten. De Koning nam de karabijn weer over en trad, gevolgd door den opper jagermeester, in de open ruimte. De opperjagermeester hief de hand, een geestdriftig gejuich barstte los. De Koning glimlachte, boog minzaam naar alle zijden en schreed dan naar den leeuw, wiens dood juist door den hofveearts nauwkeurig was vastgesteld. De majoor commandeerde zijn sol daten bijeen, liet ze wegmarcheeren, buiten het gezichtsveld van den photografischen lens; achter den Koning stelde de hoofdman zijn Baoela's op, alleen gewapend met hun lansen. De hoffotograaf bij zijn toestel maakte een uitnoodigeiide buiging; de Koning verbeet moedig de pijn aan zijn blauwgevallen dij, zette onverschrokken een voet op het leeuwenkadaver, plaatste de kolf van zijn karabijn naast dien voet. Maar ineens wenkte hij, als verschrikt, af met de hand. - Nog niet ! Hij haalde de pijp uit zijn zak, stak die in den mond. Hoe vindt je 't zoo. . . . hè? vroeg hij dan aan den opperjagermeester. Deze trad wat nader, keek naar den Koning, dan zonk zijn blik naar den kop van den leeuw. De fonkelende oogen waren gesloten, de plechtigheid van den dood had de lijdensplooi om den machtigen bek reeds doen verdwijnen; zoo ver heven en indrukwekkend was de rust in den prachtigen kop van dezen gevallen heerscher, dat de opperjager meester in devote ontroering even liet hoofd boog en eerbiedig mompelde: Majesteit! De Koning glimlachte zelfvoldaan, streek zijn snor op, beet de pijp vaster in zijn mondhoek, keek trotscli in de photografische lens en riep: Nu !

De Groene Amsterdammer Historisch Archief 1877–1940

Ga naar groene.nl