Historisch Archief 1877-1940
No. 2558
DE GROENE AMSTERDAMMER, WEEKBLAD VOOR NEDERLAND
19
FEUILLETON
MAJESTEIT
DOOR A. H. VAN DER FEEN
p\ E puttees van Zijn Majesteit, de
U helmhoed, de binocle, de pijp en
o ja.... de karabijn, beval de opperlakei
die te paard kwam aangesneld.
De Chef van de koninklijke garderobe
dook in de tent, waarvan de koninklijke
standaard woei en zocht de bestelde
dingen bijeen.
Zal er gejaagd worden? vroeg hij
even later terwijl hij het pak achter het
zadel van den opperlakei bevestigde, en
toen deze knikte:
Op Nijlpaarden?
De Opperlakei schudde het hoofd.
Op een leeuw!
Een leeuw?
De garderobechef keek verbleekend
naar het struikgewas, dat dichtbij de
dorre vlakte omzoomde.
Hij is nu nog gekooid, stelde de
opperlakei gerust; dan steeg hij te paard,
wendde den teugel.
Ik hoop, dat hij geraakt wordt,
zei de garderobechef, toch ongerust.
Zijn Majesteit schiet nooit mis,
sprak de opperlakei.
Hij zag den garderobe-chef even
strak aan en reed weg.
Boven het land der Baoela's brandde
de tropenzon; er was een groote ruimte
gekapt in het oerwoud, werk van dagen.
Tegen den boschrand, met de valdeur
gekeerd naar de open ruimte, stond de
groote kooi en in die kooi was de in den
val gelokte leeuw.
Soms klonk daaruit, na een zacht
ritselend snuffelen, een woedende grom
ming, diep en dreigend.
In den schaduw van den woudrand
zaten een honderdtal Baoela's, ge
wapend met lansen, gehurkt te wachten.
Ze zwegen en luisterden, over hun
zwarte lijven glom het licht, dat soms
blikkerde in het ivoor hunner grijnzende
tanden.
Achter hen, onzichtbaar, waren de
s'oldaten opgesteld met geladen kara
bijnen, in wijden ovaal, op elke twintig
meter n.
Die ovaal omsloot ook den Koning
en het deel der hofhouding, dat mee
kwam ter leeuwenjacht.
Die soldaten stonden in stramme
roerloosheid, officieren met de getrokken
revolver in de hand, deden staag de
ronde.
Een groote, kromgegroeide olijfboom
was van zijn takken en blaren deels
ontdaan en de vork van zijn gesplitsten
stam bood, twee meter boven 5. den
grond, een makkelijke zitplaats, be
reikbaar door een trapleertje.
Het was de koninklijke jachtzetel.
Daarachter sloot de ovaal der op
gestelde soldaten, en het struikgewas
voor den boom verborg vijftien ko
ninklijke scherpschutters.
De opperlakei bevestigde de puttees
om de kuiten van den koning, die
onderwijl in zijn tent den helmhoed voor
den spiegel paste.
De opperjagermeester trad, dank zij
de ongedwongenheid der etiquette op
de koninklijke jachtpartijen, onaan
gediend binnen met de karabijn.
Sire, ik heb haar persoonlijk
nagezien en geladen....
Goed.... Au !.... past toch op....!
Niet zoo stijf ! klaagde de Koning, een
pijnlijke schopbeweging makend met
zijn rechterbeen; de opperlakei, die
E. J. Van Schaick
MAKELAAR
Korte Jansstraat 25bu Utrecht
WONINGBUREAU
Assuranties Telefoon 125
gehurkt zat, viel bijna om, vierde haastig
den knellenden band.
En de leeuw? vroeg de Koning dan.
De leeuw, antwoordde de Opper
jagermeester met zijn hoofschen glim
lach, brandt van eerzucht om door uw
koninklijk schot te worden geveld!
We zullen hem die gunst bewijzen,
zei de Koning. Komaan, mijn binocle
o.... en mijn pijp.... !
En de karabijn, vulde de opper
jagermeester aan.
De koning hing het kijkerétui over
den eenen, den karabijnriem over den
anderen schouder, wierp een laatsten
blik in den spiegel, stak de pijp in zijn
zak en verliet, gevolgd door den opper
jagermeester, de tent.
Buiten wachtten de hovelingen, ont
blootten het hoofd en riepen geest
driftig:
Hoera !
Alles in orde, majoor? vroeg de
Koning aan den stram in de houding
staanden officier, die bij den konink
lijken jachtzetel wachtte en het bevel
voerde over de soldaten.
Alles in orde, Sire.
De Koning nam zijn binocle, keek
naar de overzijde.
O.... in dat hok.... zit hij
daarin?
Om u te dienen, Sire.
Heel goed, en dan, naar den boom
kijkend: dan zal ik mijn plaats maar
innemen.
Pardon, Sire, het moest eens
haken.... zei de opperjagermeester,terwijl
hij den vorst met gepasten eerbied de
karabijn en den kijker van den schouder
nam.
Toen, met dapper verbeten pijn om
de rechter puttee, die tóch nog knelde,
besteeg de koning het trapleertje en
zette zich weldra op ongedwongen wijze
in den zetel.
Zullen we dan beginnen, Sire?
vroeg de Opperjagermeester, terwijl hij,
boven op het trapje, karabijn en kijker
voorzichtig aanreikte.
Hm.... ja.... maar.... e....,aar
zelde de Koning, wat onzeker rond
kijkend.
Alles is tot in de kleinste
bizonderheden geregeld, Sire, sprak de opper
jagermeester zacht: het is ten
eenenmale uitgesloten dat U ook maar het
minste.. ..
Goed, goed...., onderbrak de
Koning haastig en dan krachtig, met
iets schertsends in zijn toon:
Hallo majoor. . . . waar blijft die
leeuw nu?
De majoor salueerde en verdween.
Het schrille fluitje van den opper
jagermeester doorreet de stilte van den
warmen morgen.
Ineens sprongen de zwarte lijven der
Baoela's aan den woudrand recht, de
geslepen lanspunten dansten als gouden
vlammen, commando's klonken, liepen
snel langs den grooten ovaal, rondom
vonkte het staal der gerichte
karabijnloopcn.
Links en rechts van de leeuwenkooi
stelden de Baoela's zich op in twee
halve bogen, sommigen plaatsten trom
mels voor zich en anderen hadden groote
ratels gegrepen.
Het reusachtige opperhoofd van den
troep zwaaide zijn ebbenhouten lijf met
n ruk boven op het leetiwenhok. ging
daar op zijn hurken zitten; in den
duivelschen lach van zijn negertronie
glinsterden zijn witte tanden; met beide
handen greep hij het touw van de
valdeur.
Er dreunde een gromming, zwaar
en dreigend.
Toen werd het stil.
In die stilte klonk plots een bibberend
blaten; een statige lakei trad uit dep
boschrand, aan een lang touw trok hij
een wit geitje mee, dat met dolle spron
getjes zich dan eens verzette, dan ineens
weer vooruit wipte.
Tot uit de verte de gromming weer
dreigde.
Toen bleef het geitje plots staan,
scheen terug te krimpen; het blaatte
niet meer, de lakei trok, trok, het geitje
viel, sprong weer op zijn pootjes, viel
nogeens, tot het spartelende lijfje met
schokken werd voortgesleept over den
ruigen bodem.
De Koning lachte en keek naar be
neden, waar de opperjagermeester stond,
wiens mond verplooid was in stroefheid
en die toevallig het hoofd wendde, als
de koninklijke blik hem trof.
Inmiddels bond de lakei het
geitentouw aan een boomstronk, die in het
midden van de opengekapte ruimte was
blijven staan.
Ineens schrilde opnieuw het fluitje;
de lakei van het geitje schrok, zette
het op een loopen.
Toen verplooide de stroeve mond van
den opperjagermeester tot een glimlach;
hij keek naar boven, naar den Koning,
maar deze staarde met gesperde oogen
voor zich uit; in zijn handen beefde de
karabijn.
Het Baoela-hoofd was nu boven op
het hok gaan staan, de beide handen
omvatten het touw, de spieren zijner
armen spanden zich, dan donkerde
langzaam het deurgat omhoog.
In de zware verwachtende stilte
hield zelfs de zwoele wind, die in
de boorntoppen rui elite, even den
adem in.
Toen, op een wenk van hun hoofd,
hieven de Baoela's een krijschend ge
schreeuw aan, roffelden op de trommels,
zwaaiden de ratels en zware stokslagen
dreunden tegen den achterwand van
het hok.
Ineens, goudgeel in het volle zonlicht
was daar in het donkere deurgat de
groote manenkop van den leeuw, trillend
in onrust, verblind door 't felle licht, de
bovenlip grijnzend opgetrokken voor de
machtige tanden, een rille fonkeling
als van koorts in 't oog.
Het schreeuwen en het lawaai ver
dubbelden; vlak achter het hok loste
een neger een schot uit een oude
donderbus, dat dreunde als een kanonschot.
Toen ging rondom het wijde veld een
geluid als een gesmoorde kreet.
De Leeuw !
Met een geboogden sprong, de breede
geweldige kop voor het slanke lijf
gestrekt, had hij zich in de zon
gestort.
Dan stond hij, de zware kop geheven,
machtig op de gebeeldhouwde pooten,
de fiere blik vorschend vooruit, de mond
wilskrachtig dichtgeklemd, de staart
met den koninklijken pluim neerhangend
in dreigend onrustige wieging.
Aan het touw, gebonden aan den
boomstronk in het midden van 't veld,
verwurgde zich in doodsangst het kleine
witte geitje.
Maar in den blik van den leeuw vonkte
aandacht voor iets, dat honger was dan
het stuiptrekkende dier en ineens, na
een korten sprong, schreed hij vooruit in
rechten lijn naar den koninklijken
zetel....
Toen floot de opperjagermeester
haastig.
Een helsche rateling van snelvuur
brak los uit de struiken.
Een kreet.... een vloek.... een
bons.... !
De Opperjagermeester sprong toe;
de Koning was uit den boom gevallen.
In het veld stond de leeuw en schudde
de manen, dan brak de machtige bek
open en een smartelijk brullen ging
sidderend door den loomzwaren
morgen.
Ineens hief hij de voorpooten, sloeg
de klauwen in de lucht, als wilde hij
iets afweren, dat hem onzichtbaar
bedreigde, toen viel het machtige lijf
opzij.
Het geweervuur zweeg.
Nog ging een siddering door de
flanken, de achterpooten strekten zich,
dan zonk de manenkop.
Uit de schaduwrandcn van het oer
woud rondom sprongen nu de mannen
te voorschijn, negers en blanken en de
negers hieven een gejuich aan, sloegen
op de trommels, zwaaiden de ratels en
wierpen de lansen omhoog.
De Koning wreef zijn bezeerde dij.
De Hofarts had een dronk wijn en
water geboden, waarin een zenuwstillend
poeder was opgelost.
Hoe voelt u zich, Sire?
De Koning knikte.
- - Het zal wel weer gaan, dokter, en
dan, tot den opperjagerrneester, die
juist de koninklijke karabijn, die nog
onder den boom had gelegen, van een
lakei overnam.
lui nu?
- - De photograaf is gereed, Sire,
AAN PK INZENDERS
Alle voor het redactioneele gedeelte
bestemde i n z e n tl i n g e n moeien
worden geadresseerd
AAN HET SECRETARIAAT DER
REDACTIE VAN
DE GROENE AMSTERDAMMER"
KEIZERSGRACHT 3.Ï5
AMSTERDAM,
zonder vermelding van persoonsnamen.
De geschiktste omvang van artikelen
bedraagt ten hoogste 1800 woorden.
Indien de bijdrage voor il] ustreering
met toto's m aanmerking komt. uvlieve
de m/ender, zoo mogelijk, de loto's
die niet reeds m andere week- oi da
'
bladen mogen zijn gereproduceerd
tegelijk met het artikel in te zenden.
De coptv moet in machincschril't zijn
geschreven, terwijl slechts n zijde
van het papier mag zijn gebruikt.
Indien inzenders prijs stellen op
teruf
zending van ongevraagde bijdragen.
wanneer deze niet wordei: geplaatst.
dan moet daarvoor porto worden
ingesloten.
De Koning nam de karabijn weer
over en trad, gevolgd door den opper
jagermeester, in de open ruimte.
De opperjagermeester hief de hand,
een geestdriftig gejuich barstte los.
De Koning glimlachte, boog minzaam
naar alle zijden en schreed dan naar den
leeuw, wiens dood juist door den
hofveearts nauwkeurig was vastgesteld.
De majoor commandeerde zijn sol
daten bijeen, liet ze wegmarcheeren,
buiten het gezichtsveld van den
photografischen lens; achter den Koning
stelde de hoofdman zijn Baoela's op,
alleen gewapend met hun lansen.
De hoffotograaf bij zijn toestel maakte
een uitnoodigeiide buiging; de Koning
verbeet moedig de pijn aan zijn
blauwgevallen dij, zette onverschrokken een
voet op het leeuwenkadaver, plaatste de
kolf van zijn karabijn naast dien voet.
Maar ineens wenkte hij, als verschrikt,
af met de hand.
- Nog niet !
Hij haalde de pijp uit zijn zak, stak
die in den mond.
Hoe vindt je 't zoo. . . . hè? vroeg
hij dan aan den opperjagermeester.
Deze trad wat nader, keek naar den
Koning, dan zonk zijn blik naar den
kop van den leeuw.
De fonkelende oogen waren gesloten,
de plechtigheid van den dood had de
lijdensplooi om den machtigen bek
reeds doen verdwijnen; zoo ver
heven en indrukwekkend was de
rust in den prachtigen kop van dezen
gevallen heerscher, dat de opperjager
meester in devote ontroering even liet
hoofd boog en eerbiedig mompelde:
Majesteit!
De Koning glimlachte zelfvoldaan,
streek zijn snor op, beet de pijp vaster
in zijn mondhoek, keek trotscli in de
photografische lens en riep: Nu !